Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

'k Had gehoopt, in dit nummer een van de vete vragen, die reeds lang op een antwoord wachten, te kunnen behandelen. Maar enkele onzer lezers blijken met de beantwoording van ' de laatste niet geheel voldaan; en het schijnt me veilig, hun opmerkingen te beantwoorden, eer ik op nieuwe vragen inga. Twee kunnen zich niet vinden in wat ik in ons nr. van 16 Januari schreef over onze zekerheid aangaande de zaligheid van gestorven volwassenen; en één is er niet voldaan over wat ik zei van onze zekerheid betreffende de behoudenis onzer vroeg gestorven kinderen.

'k Wil gaarne een poging doen, al kan ik daarbij niet zoo breed zijn als men we! wenschon zou, om m'n vragers te bevredigen.

„Absolute zekerheid aangaande de zaligheid van een afgestorven© hebben we" — zoo schreef ik — „nooit; zelfs niet, als hij ons in woord en daad en in h-eel zijn, levensopenbaring den meest mogelijken grond gaf voor het vertrouwen, dat liij in den Heere ontsliep." Daarmee kunnen T. v. d. L. te F. en E. S. A. W. lïte R. zich niet vereenigen.

V. d. L. beroept zich tegen wat ik schreef op Rom. 8:1: oo is er dan nu .geene verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar 't vleesch wandelen, maar naar den Geest; Joh. 8:36: ndien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zoo zult gij waarlijk vrij zijn; en Ga!. 5:1: taat dan in de vrijheid waarmede Christus u heeft vrijgemaakt.

De eerste twee dezer Schriftwoorden raken evenwel in 't geheel niet de zaak waarover bet gaat.

Dat wie in Christus is en uit kracht van deze g^. meenschap met Christus niet naar 't vleesch maar uaai den Geest wandelt, zalig wordt als hij sterft, zal niemand ontkennen en is ook door mij: niet onf. kend geworden. Eat staat, op grond van tallooze getuigeirissen der H. Schrift, vaster dan alle bergeni En door het geloof wordt een kind Gods daarvan, ten opzichte van zich zelf, ook te zijner tijd verzekerd.

Doch een heel andere vraag is, ot we daarvan nu oot absolute zekerheid kunnen hebben ten aanzien van een ander. Stellig: als hij, wie hij ook zijn mag, in Christus Jezus is, is er voor hem geen verdoemenis meer. Maar de vraag is, of wij ooit volstrekte zekerheid kunnen liebben dat hij in Christus Jezus is. En op, die vraag nu antxvoord ik, met alle gereformeerde godgeleerden van alle tijden: neen, dat weten we met absolute en onbedriegelijko zekerheid van een ander nimmer.

Brengt men daar nu tegen in, dat toch, naar dit woord des Apostels, iemands in-zijn in Christu? cpenbaar wordt in een „wandel, niet naar 't vleesch, maar naar den Geest", dan is dat wel volkomen waar, maar \voi'dt daarmee zijn genadestaat voor ons nog geen zaak van Aviskunstig-zoker-weten; om de eenvoudige reden, dat, hoe vroom en onberispelijk iemands wandel ook mag zijn — wij daaruit nooit met oiibedriegelijko gewisheid kunnen besluiten dat hij waarlijk in Christus is. Er is, helaas, ook op het gebied van vroomheid des levens zooveel en zóó misleidende nabootsing, dat we bij anderen nooit uit den vorm — en méér dan den vorm zien we niet — kunnen besluiten tot het wezen.

Al geeft ons dit niet het minste recht, eens anders geloof en godsvrucht te verdenken; al eischt de liefde, dat we aan zijn oprechtheid niet twijfelen, zoolang we daarvoor geen dwingende redenen vonden, eii a] is het de lielde óók eigen, naar dezen regel te oordeelen — dat alles neemt niet weg, dat niemaud dan God de Heere alleen het hart kent en de nieren proeft, en dat buiten Hem, naar 't woord des Apostels, „niemand weet wat in den mensch is dan de geest des menschen die in. hem is".

To meenen, dat men aangaande eens anders genadestaat zeer wel absolute zekerheid kan hebben, is èf gevolg van gebrek aan menschenfcennis óf vair overschatting van eigen geestelijk onderscheidingsvermogen. En de ervaring is er, om te bewijzen, met wat bittere en ziel-schokkende teleurstelling dit zelfbedrog gedurig betaald moet worden.

Misschien intusschen schijnt het v. d. L., dat toch de A.postel Paulus blijkens Gal. 5:1: Staat dan in de vrijheid waarmee Christus u vrijgemaakt heeft", wel degelijk .achtte inet volstrekte zekerheid te kunnen constateeren, wie er waarlijk door Christus vrijgemaakt en dus een oprecht-geloovige was. Dioch een opmerk­

zaam lezen van de Brieven des Apostels zal hem dan doen zien: e. dat de Apostel over anderen steeds oordeelt mot het oordeel der liefde, die, zoolang ze niet tot verdenldng gedwongen wordt, naar zijn eigen woord alle dingen gelooft en alle dingen hoopt; 2e. dat hij in woorden als in Gal. 5:1, nooit bedoelt den genadestaat vast te stellen van elk lid der kerk aan wie hij schrijft, afzonderlijk, maar slechts zijn oordeel uitspreekt over de gemeente in haar geheel; 3e. dat de Apostel, evenals in andere brieven, ook in dien aan de Galatiërs, tot llien die hij alsgeloovigen toespreekt, allerlei waarschuwingen en vermaningen richt, die bewijzen, dat hij de mogelijkheid van geveinsdheid bij sommigen, bij velen hunner volstrekt niet uitgesloten achtte.

Trouwens, de voorbeelden zijn voor 't grijpen —• denk o.a. aan Judas, aan Simon den ï'oovenaar, aan Démas — dat zelfs do Apostelen niet altoos geveinsdheid en oprechtheid wisten te onderscheiden, en gedurig door

den schijn misleid werden. En wijl niemand onder on? zal meenen, dat hij in onderscheiding der geesten de Apostelen overtreft, zullen we vrede moeten nemen met het feit, dat we van eens anders genadestaat en dus van zijn zahghoid na zijn verscheiden, nooit absolute zekerheid hebben.

Wil dit nu zeggen — en daarmee kom ik op het gevoelsargument dat E. S.—d. W. M. aanvoerde, dat we achter de opi-echtbeid van ieder die zich als geloovige aandient een vraagteeken zetten, en dat we ons bij het sterfbed van wie^ in blijden geloofsjubel mag heengaan den troost en de zielsverkwikking, die in zulk heengaan liooen, laten rooven door de pijnigende gedachte, dat het" alles nog wel niets dan misleidende schijn kan wezen?

Natuurlijk niet. Er Ugt toch nog wel het een en ander tusgchen absolute zekerheid en pijnigendei) tw-ijtel. Er is toch óók — en in velerlei graad — wai-TA-e vertrouwen noemen. En welk een vastheid dit vertrouwen hebben, en wat gerustheid het, om de overtuigende objectieve (voorwerpelijke) en subjectieve (onderwerpelijke: ) gronden waarop het rust, onze ziel kan geven, bewijst b.v. het vertrouwen van het kind, dat vader zijn vader en moeder zijn moeder is. Ook hiei'bij is van volstrekte zekerheid, van een zekerheid als die we hebben aangaande de som van 2X2, geen sjjrake. Bewijzen, zooals men op dwingende gronden een iwiskunstige stelling bewijst, dat dit of dat paar menschen zijn ouders zijn, kan men een kind nooit, en kan het kind zelf niemand. En menig kind was het een wicede ontgoocheling, waaraan het aanvankelijk niet , gelooven kon, op later teeftijd tot de ontdekking te komen, dat de menschen, die het zijn ïeven lang daarvoor gehouden had, niet inderdaad zijn ouders waren.

Doch zal dit feit nu een kind verleiden om, van' 't oogenblik-af dat het daarvan hoort, zich te gaan kwellen met de vrees, dat wie het zijn ouders noem.t niet waarlijk zijn ouders zijn?

Het is het mysterie van de liefde, dat, mag het ook een mysterie zijn, hier alles verklaart. Bij 't kind in zijn verhouding tot zijn ouders; en zoo ook bij den eenen geloovige in zijn verhouding tot den anderen geloovige. Der liefde, die gelooft, waar de cijferaar twijfelen zon; die vertrouwt en hoopt, waar de sceptische rekenmeester een beslist „neen" zou spreken.

Met de logica dier liefde zullen we het voorloopig tegenover elkander moeten stellen. Met haar kunnen we 't ook stellen.

Toch is hefde niet blind, en daarom maakt ze niet oiil)ezonnen, noch - naar rechts noch naar links.

Ze maakt vooral niet Wind — ik heb het over chri s-t e 1 ij k e liefde — voor eigen kortzichtigheid en daarom oordeelt ze nooit haastig en nimmer hard.

Nu kom ik tot de derde bedenking die ik kreeg. Zij raakt niet de zekerheid die we al of niet hebben aangaande de zaligheid van tot jaren van onderscheid gokomenen; die als geloovigen stierven; maar die met htU-ekking tot de zaligheid onzer jong-weistervende kinderen.

Onze lezer R. v. D.. te A. schrijft: „Absolute zekerheid aangaande de zaligheid van een volwassen ; ifgesiorvene hebben we nooit. Daar ben ik het mee eens. Maar nu concludeer ik: één van beide: datzelfde geldt ook voor jonge kinderen (maar dan mag twijfel ook niet kwalijk genomen worden; want wie niot zeker weet, die twijfelt) óf het geldt niét, alleen om deze reden, dat we een duidelijke belofte Gods voer ze hebben, maar dan moeten we 't ook gelooven met méér dan wiskundige zekerheid zelfs. \V, aar zit de fout in de redeneering? "

M'n antwoord is: Er schijnt me hier méér dan eén fout te zijn.

De eerste ligt in de stelling, dat wie niet (absoluut) zeker weet, twijfelt.

Dat deze stelling niet opgaat, omdat ze tusschen absolute zekerheid en twijfel geen plaats laat voor het vertrouwen in zijn eindelooze gradatiën, is, naar 'k hoop, boven reeds duidelijk geworden.

Een tweede fout in v. Di's redeneering is, dat als geloovige ouders een duidelijke belofte Gods hebben aangaande de zaligheid hunner jonggestorven kindereni ze dan ook aan de zaligheid dier kinderen moeteir geiooven, zelfs met méér dan wiskunstige zekerheid. Eigenlijk zijn er hier twee fouten voor één. Diocli de ééne: het gebruik van 't woord „zekerheid" in den laatsten volzin, in geheel andere beteekenis dan waarin 't begrip zekerheid dusver was gebezigd, laat ik glippen.

'k Wijs dus alleen op deze andere, v. D, . zegt, dat als we een belofte Gods hebben aangaande onze jongigestorvcn kinderen, we dan ook absolute zekerheid hebben aangaande hun zaligheid. En dit laatste „hun zaligheid" is dan blijkbaar bedoeld als „de zaligheid van elk kind".

De klem van zijn redeneering ligt voor v. D., gelijk ieder gevoelt, in 't feit, dat een duidelijke belofte Gods ansolute zekerheid geeft, wijl ze geen plaats laat voor de mogelijkheid van het tegendeel van wat ze vastlegt. Er: dit is volkomen juist.

Doch bedacht moet daarbij, dat de belofte Gods alleen waarborgt wat ze belooft, en niets daarbuiten.

En wat ze nu ter zalie aan geloovige ouders belooft, is niet dat al hun kinderen, van het eerste^ tot het laatste, zonder één enkele uitzondering, zaligl worden zullen; en is óók niet, dat, zonder ééne uitzondering, zalig worden al hun kinderen die in hun prille jeugd worden weggenomen; doch alleen, dat in 't algemeen, dat als regel —• maar ais regel, die niet zonder uitzondering is — hun jonge kinderen (die jong sterven niet méér of niet minder dan die tot volwassenheid komen) medeërfgenamen zijn van het Verbond en van de beloften Gods in Christus. Deze belofte Gods vertrouwen ze door het geloof. D!en regel des VerDonds laten ze daarom gelden voor elk iiunner kinderen, zoolang de ervaring geen reden geeft om te denken aan de mogelijkheid of ook aan de werkelijkheid der uitzondering. En wijl nu bij hun jongstervende kinderen niets hen dwong om aan de uitzondering te denken, geldt te hunnen aanzien voor 't geloof de regel, dat ze in Christus geheiligd, tot kinderen en erfgenamen Gods aangenomen en daarom eeuwig zalig zijn. Hier is vertrouwen, op grond van het Verbond en van d© belofte Gods. Een vertrouwen, welgegrond en vast genoeg om de ziel van treurende ouders te steunen en te troosten, en dat wel somtijds door den Heiligen Geest, in den weg van werkzaamheid der ziel met Gods beloften, van gebedsworsteling vooral, kan worden opgevoerd tot een jubelende verzekerdheid des gemoeds, maar dat toch in den reg: el niet uitkomt boven een stil vertrouwen en dankend hopen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 januari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 januari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's