Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tweeërlei Bidden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tweeërlei Bidden.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lukas 18:9—14.

I.

De Farizeër.

Twee menschen, zoo verhaalt Jezus in de be^ kende gelijkenis, gingen op in den tempel om te bidden. De één was een Farizeër.

Velen denken, zoodra zij van een Farizeër hooien, aan een huichelaar.

Maar dat is toch werkelij'k verkeerd.

Nicodemus was een Farizeër en een oprecht man. .

De naam duidt aan, d'at zijl, die zidh zooi noemden, zich afzonderden van de wereld.

Zij worden genoemd de strengste secte van den godsdienst.

Inderdaad waren ze streng in hun leeropvatting.

Zij geloofden in een goddelijk raadsbesluit, maar verwaarloosden daarnaast niet de verantwoordelijkheid van den mensch.

Tegenover de Sadduceën handhaafden ze streng de leer van de opstanding en van de realiteit der geestenwereld.

Voor de ongereptheid der heilige schriften ijlverden zij met kracht.

En tegen wereldsche uitspattingen stelden zij zich ernstig te weer.

Maar toen zij in een valsch conservatisme zich almeer gingen verlaten op overgeleverde instellingen en zij aan de rabbinistische wetsuitleggingi gelijk gezag toekenden als aan de wet zelve, kwamen zij tot doode vormelijkheid, tot werkheiligheid ja, zelfs tot huichelarij.

In dezen vorm is het Farizeïsme door Johannes den Dooper gegeeseld, als het zich beriep op het kindschap van Abraham.

En is het door Jezus ten toon gesteld als dooden uitv/endigen vormendienst zonder geest en leven.

Zoo is dus Farizeër de Jood, die uitwen'dig streng godsdienstig leefde.

Die op zijn deugd en eigen gerechtigheid vertrouwde.

Die er zich ook wel op beroemen kon meer te doen, dan Gods wet eischte.

Welnu, de man die naar den tempel opging om te bidden was een getrouw Vertegenwoordiger van zijn secte.

Toen hij zooeven Jeruzalem's straten doorschreed was het volk eerbiedig voor hem uit den weg gegaan.

Ouders wezen hem hun kinderen aan als een exempel van stipte vroomheid.

Een enkele maal heeft hij met een statig-nederbuigenden groet de hulde der eenvoudigen beantwoord.

Maar meestal ging hij in gepeins verzonken zwijgend verder.

Hij bestijgt de treden van het Godshuis.

De wijde portalen door, het voorhof der heidenen en der vrouwen langs, tot in het groote voorhof.

Plechtstatig schrijdt hij voort.

De breedgezoomde mantel wijd! uithangend, gesierd met de lange gedenkdraden en de breede gebedsriemen.

Hij is hier blijkbaar in bekende omgeving.

Als hij ook nog een ander gewaar wordt, kenbaar als een tollenaar, mompelt hi| tusschen zijn tanden: zulke menschen moesten hier eigenlijk niet toegelaten worden.

Onbewogen loopt hij verder, heft de 'handen opi, slaat de oogen naar den hemel en, ’t is aan de

beweging van zijn lippen merkbaar, dat hij bidt bij zich^elven, een stil gebed.

Wat zegt hij in zijn binnenste?

O God! ik dank u tdat ik niet ben als de anderen der menschen!

Hij heeft alleen te danken, niets te bidden of te vragen.

Hij behoeft zich voor zijn gebed niet voor te bereiden.

Hij kan zóó wel tot God gaan.

Immers er zijn voor zijn besef twee kringen van menschen, de anderen, de goddeJoozen, van wie die tollenaar daar er één is met al de lieden der wereld, en de Farizeën, de afgezond'erden, die zich van al die goddeloozen hebben afgescheiden.

En daarbij hoort hij.

Ik dank u o God! dat ik bij' die menschtein niet behoor.

En uit de hoogte noemt hij ze niet zonder verachting.

Roovers, onrechtvaardigen, overspelers of ook als die tollenaar.

Is hij niet in goede werten overvloedig?

Hij behoefde naar de wet van Levi maar eens per week te vasten en hij; deed 'het tweemaal. En terwijl de wet hem slechts verplichtte om van een deel der vruchten tienden te geven, deedl hij' het van aJles .wat hij bezat.

Zeker, dat alles betrof nog slechts de tweede tafel der wet, maar was hi| toch niet reeds daardoor een braaf man?

Die in den tempel kon gaan om te danken.

En toch — dit gebed was geen reukwerk voor Gods aangezicht.

Want hij vertrouwde bij zichzelf, dat hij' rechtvaardig was.

Daarom miste hij den ootmoed des harten, waaruit alleen het ware bidden kan opkomen.

Aan zijn gebed ontbrak, dat hij zijn nood en ellendigheid recht en grondig kende.

Het was geen ge"b'ed van een verbroken en verslagen hart.

En daarom was het geen gebed.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Tweeërlei Bidden.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1925

De Reformatie | 8 Pagina's