Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

D: e letter van artikel 79.

Ten vervolge op wat we in deze rubriek citeerden met betrekldng tot de toepassing van de kerkorde (speciaal art. 79) in het conflict-Geelkerken, geven we hier een uitspraak van prof. Bouwman in „De Bazuin":

Het tweede bezwaar is, dat de kerkeraadsleden zijn afgezet door de Synode. Dat lichaam was geheel onbevoegd, zoo zegt men. De ouderlingen en diakenen zijn gekozen door de gemeente, en alleen de gemeente bezit het recht om ook de ontrouwen af te zetten. En bovendien. Art. 79 der kerkenordening zegt duidelijk, dat „de ouderlingen en diakenen terstond door het voorgaand oordeel des kerkeraads derzelven en de naastgelegen gemeente in hunnen dienst geschorst of daarvan afgezet worden". Naar de letter van Art. 79 moeten dus, zoo zegt men, de ouderlingen en diakenen niet door eene synode, maar door den plaatselijken kerkeraad met behulp van den genabuurden kerkeraad zoo noodig worden geschorst of afgezet, en wanneer de synode zulks doet is dat een overschrijding van haar macht.

Zooals wij vroeger dit reeds meer breedvoerig hebben uiteengezet berust deze gedachte op misverstand. Immers Art. 79 kou in het gegeven geval niet zonder meer naai de letter worden toegepast. De kerkeraad van Amsterdam-Zuid kon in deze zaak niet optreden, omdat hij in meerderheid schismatiek geworden was. Naar de eerste rechtsbeginselen kan iemand, die aangeklaagd wordt, niet over zich zelf een oordeel vellen, maar moet het oordeel van den bevoegden rechter over zich laten gaan. En omdat de plaatselijke kerkeraad uitgeschakeld was kon ook de genabuarde kerk niet mede optreden, en was het noodig, dat het kerkverband als rechter optrad. Het getrouw gebleven deel der gemeente kon ook niet handelend optreden, vóór over den bestaanden kerkeraad een oordeel was uitgesproken. Zij moeten het gezag van den kerkeraad erkennen zoolang de kerkeraad kerkeraad is. Daarom moesten de kerken in meerdere vergadering, dis geroepen zijn te waken voor de rechten der gemeente en de handhaving van de verordeningen Gods, een uitspraak doen over de houding der zich verzettende ouderlingen en diakenen, vóór de gemeente kon optreden om te handelen over de rechte instituëering 'der kerk.

Over Exegese en Historie.

Dr H. W. V. d. Vaart Smit heeft in „Geref. Theol. Tijdschrift" een artikel geschreven, waarin hij tegen dr Geelkerken de uitspraak van de synode van Assen, juist om haar wetenschappelijke waarde, verdedigt.

Eerst heeft hij het o.m. over de kwestie, of, en inhoeverre de exegese „vrij" moet zijn; men herinnert zich, dat dr Geelkerken om de vrijheid van exegese beweert gestreden te hebben tegen Assen. Dr v. d. V. S. merkt op:

Daarom is er een zekere vrijheid van exegese noodig en mogelijk, een vrijheid die een concessie is aan d gebrekkigheid van ons inzicht.

Maar deze vrijheid is toch maar zeer betreklcelijk.. Vooreerst staat niemand op zichzelf en behoort niemand op zichzelf te staan. Niemand onzer begint voor het eerst met de exegese van eenige plaats der-Schrift. Wij hebben de plicht Christelijk-historiseli of liever historisch-Christelijk te zijn in de exegese dei Heihge Schrift. Er is een traditie, die gegrond [é op en voortvloeit uit de Schrift. En dit geldt té sterker waar deze traditie, deze geschiedenis van, dogma en exegese, vol is van het getuigenis van den Heiligen Geest. Het geloof, hetwelk ook insluit het, geloot in den Heiligen Geest, verplicht en leidt ti'ou< ( wens vanzelf tot historischen zin. Er ligt in de vruchf ten dèr historie een zekere objectiviteit, die da suj jectiviteit bindt en haar vrijheid leidt. ? '

Nader op dien eisch tot vrijmaking der exegese in-gaande, herinnert dr v. d. V. S. aan wat dr Severiji zeide, toen deze opmerkte: ~;

„Inderdaad heeft dr Geelkerken nóch eenig beslisT gèloofsstandpunt verdedigd tegenover de belijdenis der Gereformeerde kerken noch een welgeargumenteerdi wetenschappelijk inzicht ontwikkeld, dat eenig nieuw licht kon worpen op het theologisch terrein ën op zich zelf onderwerp van beschouwing kon zijn, zelfs, niet op het punt in quaestie, de exegese van .Gena sis 2 en 3." ^ï'^l

Hieraan knoopt dr v. d. V. S. deze nuchtere, en daarom juist scherpe opmerking vast:

Inderdaad, het is onbegrijpelijk, hoe iemand als dr Geelkerken zijn levenspositie en nog meer eigen levens-, arbeid alsmede de rust van de heele kerkelijke wereld wagen kon en wagen wilde voor iets, dat op zichzelf toch zoo volkomen inhoudloos is als de eisch der vrijheid (voor wie? en waartoe? ) om disputa)3el te stellen of de boom der kennis des goeds en des kwaads, de boom des levens en de slang met haar spreken zintuigelijk waarneembare realiteiten waren. Hoe verder men van deze historie af zal staan, hoe onbegrijpelijker 't worden zal, althans indien men alleen let op den inhoud van de gepubliceerde stukken. Voor zichzelf begeerde dr Geelkerken deze vrijheid niet. Hij had immers geen enkel (geloofs)-bezwaar tegen de gangbare' opvatting en een andere éxesese had hij niet, gelijk hij verklaarde. Hij vroeg die vrijheid in het algemeen. Maar voor wie ter wereld vroeg hij die vrijheid daft? Voor niemand, die ze vroeg. Hei_ is een anomalie. > «

VerArolgens vraagt dr v. d. V. S.: ging het echter" wel waarlijk voor o£ tegen de vrijheid van exegese? Hij schaart zich • onvoorwaardelijk aan de zijde van hen, die deze bewering onwaar achten:

Dan dient eerst opgemerkt te worden, dat om vrijheid der exegese gevraagd werd, doch dat hier niet de exegese en niet de vrijheid van exegese in geding was. Ging het werkelijk om vrijheid van exegese, zoo zou er een andere exegese geweest zijn, die eerst vanzelf en zonder strijd op grond van de Schrift zich aanbood en die daarna dan wellicht wel in strijd zou kunnen gekomen zijn met andere opvattingen doch dan eenerzijds dien strijd ook waard geweest zou zijn en anderzijds nooit zult een strijd gewekt zou hebben. Een w e r k e 1 ij k e exegese heeft nog steeds ontmoet en zal steeds ontmoeten een werkelijke vrijheid van exegese. En ook, voor een werkelijke exegetische quaestie hoeft niemand zijn levenstaak en levensarbeid veil. Bij de exegese kan men 't immers goed, maar men kan • 't ook mis hebben. En dit bewustzijn doet bij voorliefde voor een eigen vinding op exegetisch gebied, - toch steeds de mogelijkheid stellen, dat een andere exegese beter is en bij bestudeering zich als beter bewijst. De exegese heeft geen martelaars. _ •

Dat hier dan ook van iets anders dan van exegese en vrijheid van exegese sprake was, heeft dr Geelkerken zelf gevoeld en uitgesproken, toen hij de zoo de aandacht trekltende woorden (als ondertitel van ] één zijner brochures, 1926) lanceerde: „mechanische J binding of organische vrijheid". Deze als leuze pak-" kende woorden worden hier immers in geheel anderen ï zin gebruikt, dan in de theologie, - welke van mechani-, sche en organische inspiratie spreekt. „Mechanische binding-of organische vrijheid", hoe zeer ook in klani ^ gelijkende op de terminologie aangaande de inspiratie, duidt bij dr Geelkerken aan, dat hp niet mechanisch gebonden wil zijn aan de „traditioneele opvatting" der geschiedenis van den val des menschen, doch tegenover deze opvatting organisch vrij wil zijn. Hiermee zijn wij natuurhjfc buiten het terrein der exegese gekomen en staan wij in plaats van op het terrein der vrijheid van de exegese, op het terrein van ^J wereldbeschouwing en levenshouding. : j''^H

Wat dan de kwestie wèl was, zegt dr v. d. V. S.--aldus:

En. hiennee komen we tot de conclusie, dat di'. Geelkerkens vraag om vrijheid van exegese, eigenlijk en in den waren zin een vraag om vrijheid was tot een andere historie-opvatting, vraag om vrijheid ten opzichte van de eenige Schriftuurlijke historie-opvatting.

Dat dan ook de' synode aan de vrijheid, zooals een wezenlijk gereformeerd mensch ze begeert, ook maar een stroobreed in den weg legde, ontkent de auteui' aldus: ,

Gelukkig sneed de synode de vrijheid om de geschiedenis der Schrift tot ideeële werkelijkheid te vervluchtigen, resoluut af. Er was ook niet anders te verwachten. En het mocht niet anders. Ging hier de deur tot zulk een vrijheid open, dan was in beginsel openbaring en Schrift vereenzelvigd, dan was .er geen openbaririg in de geschiedenis, geen historische openbaring meer, dan zou eigenlijk het begrip openbaring zelf in pantheistischen, monistischen zin aangetast; geworden zijn en ging het den weg op, die üi ^^ philosophie van Kant naar Hegel en verder heeft geleid

Natuurlijk; ten overvloede vermelden we hier, dat we niet vermoeden of onderstellen, dat dr Geelkerken met bewustheid iets van dezen aard wil. Doch aan den anderen kant kan evenmin nagelaten worden om te zoggen, dat zijn actie hierop neerkwam, afgezien van en onderscheiden van zijn bedoeling. En de synode had niet in de eerste plaats met den persoon en met zijn bedoelingen, doch met de dogmatische en f-historische beteekenis harer beslissing te rekenen. •

De vrijheid van exegese nu -. is deze sinds de |üitspraak der synode van Assen veranderd? Volstrekt niet!

Het antwoord kan - hier met beslistheid luiden, dat |; de vrijheid van exegese n a Assen precies dejz e 1 f d e is als vóór Assen.

Tot zoover dr v. d. V. S. over Assen en dr Geellierken. In hetzelfde verband citeeren we hier ook dr Kaajan, die in de „Utr. Kb." in den trant van den een of anderen oud-vader een dialoog geeft tusschen vriend Philalethes en broeder Pantanechomenus. Het stuk be-; gint midden in de rede van Philalethes:

K Een nieuw dogma is er in Assen niet geformuleerd. KTlk begrijp niet, waarom Gereformeerde menschen met de besluiten van Assen niet kunnen akkoord gaan. Onze Gereformeerde Godgeleerden Dr Kuyper en Dr Bavinck hebben nooit anders geleerd. Ook werd in Assen de Exegese niet aan banden gelegd. Alleen, Assen wilde geen Exegese, waardoor de slang en de beide paradijsboomen verdwenen in het niet.

Pantanechomenus.

j.. Maar heeft Dr Kuyper dan niet in zijn Encyclopaedie , ? ^geleerd, dat de Exeges.e van den wetenschappelijken E.theoloog volstrekt vrij moet zijn?

Philalethes.

Tot op zekere hoogte hebt gij gelijk, maar van een absoluut-vrije Exegese wilde hij niet weten. Dr Kuyper zegt: „Inwendig gebonden te zijn is juist het kenmerk van echte vrijheid. Elke neiging van het onwedergeboren hart, om tegen den geest der Schrift bij de exegese te reageeren, is schending van haar karakter." En ook heeft hij gezegd: „Het indringen in de bedoeling van den Eersten Schrijver (den Heiliï.gen Geest) mag nooit aan gril of willekeur worden '^'overgelaten. Alle willekeur ten opzichte van de Heilige Schrift is heiligschennis. Anders drijft men met de uitspraken der Schrift een onheilig spe 1." Dr Kuyper heeft ook dit verklaard: „Het gaat aiet aan op de Heilige Schx-iJH; een uitleg toe te passen, die haar juist als Schriftuur vernietigt." En dan dit: „De Kerk zweert niet bij de resultaten van de ^'i'etenschap, en heeft ook, waar de exegetische wetenschap tijdelijk op doolpaden afweek, immer met richtigen tact zich tegen haar verzet."

Kwesties als deze vragen de aandacht, juist op zichzelf. Jet is daarom juist wat dr v. Es opmerkt in de Iteeuw. Kb.":

Maar hoofdzaak _is, dat wij naar ons oordeel zoo spoedig mogelijk van al die persoonlijke haarkloverijen af moeten komen. Te lang reeds zijn vraagstukken, welke voor de geestelijke levensontwikkeling onzer kerken van-het hoogste belang zijn, verbonden aan . den naam van een man, die, wat overigens zijn geestelijke kwaliteiten mogen zijn, bij de behandeling van deze vraagstukken zijn eigen persoon zoo op den voorgrond zet, en door de manier van optreden zulke heftige sympathieën en antipathieën opwekt, dat het niet meer mogelijk is, deze vraagstukken rustig en

„sine ira", zonder hartstocht te bespreken. We moeten - dit is ons gevoelen - zoo spoedig mogelijk bij de loopende kwesties van Dr. Geelkerken af. Niet van zijn persoon alsof we zouden meenen, dat hij, daartoe noodzakelijk buiten de gemeenschap onzer Gereformeerde kerken moest worden gebannen oi moet gebannen blijven. Wij betreuren het nog altijd, dat zijn tartende houding daartoe dwong. Want indien de opkomende vraagstukken worden beliandeld, afgezien van de persoonlijke b'éschouwingen, •die dr G. ten beste gaf en van de wijze, waarop de synode daartegen optreden moest, dan zou-het debat over Genesis I (scheppingsdagen) ook' wel op andere wijze zijn gevoerd, indien het aan de orde gekomen was. Om nog even op dr H. W. v. d. Vaart Smit terug te komen, deze merkt tegen dr N. D. v. Leeuwen het een •en ander op, aangezien deze de meening uitsprak, dat de opvatting van de synode ook noodlottige gevolgen zou liebben gehad of nog moet hebben voor hen, die op exegetische gronden de „dagen" van Genesis I anders opvatten dan onze dagen van 24 uur. Onder meer •zegt dr V. d. V. S.:

In de derde plaats: dr Van Leeuwen schrijft, dat de Schrift klaarblijkelijk in Genesis 1 dagen van 24 uur bedoelt en voegt daaraan toe, dat de Schrift exegetisch ^.nergens steun biedt voor de opvatting als zouden die en ook van anderen duur dan 24 uur kunnen geweest zijn.

^Vu, indien dit zoo was, dan ware de zaak daarmee uitgemaakt. Dan zou er geen enkele reden meer zijn om eenigerlei andere opvatting dan de 24-uurs-opvatting aan te hangen. Dan immers hield de quaestie op een quaestie van exegese te zijn en werd - het een quaestie van historie-en openbaringsbeschouwing, op welk terrein elke concessie tot het verkeerd optimisme der evolutionisten of het ledig pessimisme van hèf agnosticisme zou leiden.

De quaestie mag en kan alleen een quaestie zijn, indien het een quaestie van exegese is en van exegese alleen. En vóór men hieraan begint, moet luce clarius zijn, dat historisch, dogmatisch of philosophisch gesproken het er absoluut niets toe doet, of de „dagen" in Genesis 1 hetzij 24 uur, hetzij 1000 jaren, hetzij bijv. 12 uren of nog minder geduurd hebben. Het wonder blijft in alle deze gevallen precies hetzelfde en wordt noch door een langoren noch door een korteren tijdsduur ook maar eenigszins verklaard. De quaestie kan en mag en moet dus zonder eenige dogmatische voorliefde worden bena; derd. Is dit mogelijk - en het is natuurlijk mogelijk - dan moet opgemerkt worden, dat de zaak exegetisch niet is als dr v. Leeuwen het teekent. Dr v. Leeuwen beperkt de ruimte welke de Schrift geeft. Klaarblijkelijk ten behoeve der wetenschappen. En hier ligt reeds iets in van die methode, die de Schrift eerst terugdringt in eenig „Roodhuiden-territoir" om daai'na te betoogen, dat naast de Schrift nog andere bronnen noodig zijn. Hiermee is echter aan de positie van de Schrift onrecht wedervaren. De Schrift is ruimer en rijker dan dr Van Leeuwen omschrijft, evenzeer als de wetenschappen enger en armer zijn dan hij onderstelt.

Er zijn enkele gansch verzekerde broeders óok buiten onzen kring, die van deze opmerkingen ook wel eens kennis mochten nemen. B.v. „De Wekker", die eerst aan de aanhangers van dr Geelkerken tegemoet kwam, en die nu over zichzelf heen buitelt, door met een grooten ijver te constateeren, dat het een zware dwaling is, de „dagen" anders te verstaan dan zoo als wij tegenwoordig „een dag" verstaan. Hoewel toch een dag wat anders is, als „zon, maan en sterren" niet aanwezig gedacht worden....

Maar ook hier moet de persoonlijke sfeer weg. Wil men, het incidenteele geval.

Lettert ij ke en geestelijke beteekenis. Dat velen - ook buiten de gereformeerde kerken - in persoonUjk leven of in hun perswerk zich bezig hielden met de vraag, of de letterlijke opvatting van bijbelsche verhalen niet den geestelijken zin uitsloot en omgekeerd, is bekend. Het is daarom goed, aan te halen, wat hierover prof. Kuyper in „De Heraut" zegt met belrekking tot Genesis 3:15:

Vandaar dat ook bij Gen. 3:15 wel degelijk in ' de eerste plaats de letterlijke beteekenis moet worden vastgehouden. Had men in de prediking en bij bet catechetisch onderwijs hierop meer gewezen, dan zou het bezwaar, dat men thans inbrengt, wel nooit zijn opgekomen. Wat God hier ons leert is toch in de eerste plaats, dat Hij de vriendschap, tusschen de slang en den mensch te niet zal doen en inplaats daarvan vijandschap zal zetten. Die profetie is, gelijk Gahnjn terecht opmerkt, ook in den meest letterlijken zin vervuld. De slaqg is een der bitterste vijanden van den mensch geworden, die hem aanvalt, te wonden en te dooden tracht; en de mensch heeft een instinctmatigen afkeer van de slang. Met het zaad der slang zijn dus wel degelijk de nakomelingen van de slang bedoeld, want de vijandschap geldt niet die ééne slang, die Eva Verleidde, maar alle slangen uit haar voortgekomen. En in dien eeuwenstrijd tusschen slang en mensch wordt nog altoos vervuld de profetie, dat het de slang wel gelukt den mensch wonden toe te brengen, maar de mensch de overwinning over de slang behaalt en den giftigen kop hem verplettert.

Maar al geldt dit alles in letterlijken zin, naar de eigenaardigheid der profetie ligt in dien vloek over de slang tegelijk een .diepere geestelijke beteekenis verborgen, omdat die vloek toch niet alleen de slang betreft, maar ook de demonische macht, die van het dier misbruik heeft gemaakt om den mensch te verleiden, d.i. Satan. Ook hier komt God om het onheilig bondgenootschap tusschen den mensch en deze booze verleidende macht te verbreken en stelt Hij' inplaats daarvan vijandschap.

Eenige weken geleden herinnerde ik er reeds aan, dat zelfs prof. Obbink, als hij tenminste geen „overpeinzingen" houdt naar aanleiding van het geval-Assen, maar wanneer hij w e t e n s c h a p p e 1 ij k werk leveren wil, ongeveer in dezelfde richting redeneert. Maar er zijn vele' critici, voor wie dat allemaal heel erg Assensch lijkt en „d u s" ook zeer onwetenschappelijk. Laat ons eens er over peinzen, dat velen, die het beter wefen konden, dan zwijgen, alsof 't zoo wijs was, anders te praten, dan Assen spreekt .... in overeenstemming met ieder, die voor den dag moet komen met wat hij: met zijn naam dekken moet, inplaats van met een bijt-en knauwartikeltje tegen Assen.

D; e V r ij e Universiteit.

Toen we nog maar kort geleden overnamen een betoog van een intellectueel tegen de houding van enkele zich niet zoo noemende menschen, die hun contributies voor de Vrije Universiteit inhielden, omdat hef hun daar (met de tooneelzaak) niet naar den zin ging, konden we niet denizen, dat het zoo gauw noodig zou wezen, soortgelij.ke vermaning te helpen verbreiden tegen .... dr Geelkerken en de zijnen. De menschen, die eertijds de Vrije straften met het .niet al te betoogkrachtig middel van den gesloten buidel, deden het, omdat aan de Vrije studenten waren, die dr Geelkerken volgden, en onder goedkeuring van dr G. de kunst dienden, op een wijze, die men liever niet erkend zag. Thans heeft, naar publiek meegedeeld wordt, dr G. en een deel van zijn aanhang dit voorbeeld des volks gevolgd, omdat het hun niet in alles naar den zin gaat aan de Vrije Un. Het is jammef, dat men hier ook zoo „argumenteert". Want wat heeft men ervoor in de plaats te stellen? Zeker geen eigen universiteit, als de „eigon zending" een feit geworden zal zijn.

Prof. Kuyper zegt ervan in „De Heraut"-. In de eerste plaats zouden we ons Gereformeea'de volk op het hart wiUen binden niet den weg van Dr Geelkerken en de zijnen te volgen. Het inJioudea van contributie, omdat men over een of meer hooglieeraren, die in dit confüct zijn betrokken, niet tevreden is, is niet de juiste weg. Men zou dan de Vrije Universiteit het kind van de 'rekening makeiï om wat enkele van hare hoogleeraren hebben gedaan. •En het zou bovendien al van zeer weinig dankbaarheid getuigen voor hetgeen mede door den invloed van de theologische hoogleeraren der Vrije Universiteit te Assen is besloten.

In de tweede plaats mogen we er wel met ernst op wijzen, dat men het kerkehjfc geding niet op onze Hoogeschool overdrage. Anders zou de zelfstandige positie onzer Universiteit ook tegenover de Kerk bedreigd worden. Niet de vraag, tot welke Kerk men behoort, maar hoe men staat tegenover de G e r e-f o r m e e r-d e beginselen, of wil men tegenover de belijdenis, is de maatstaf, die hier, bij de beoordeeling der professoren, moet worden aangelegd. Alleen wanneer bleek, dat boogleeraren hiervan afweken, zou er aanleiding wezen om tot maatregelen over te gaan, die het gevaar van verzwakking van deze .beginselen zouden wegnemen.

En even later:

Toch onderscheide men hier wel. Het is zeer goed denkbaar, dat iemand, die het met de dogmatische beslissing der Synode eens is en geen den minsten twijfel koestert aangaande hetgeen in Gen. 2 en 3 ons wordt verhaald, toch om kerkrechtelijke of andere redenen meent zich bij den Kerkeraad van Amsterdam-Zuid buiten het verband te moeten voegen, wanneer bij daar woont. Wel niemand zal meenen, dat al de leden, die zich bij deze Kerk hebben aangesloten, daarom met Dr Geelkerken's standpunt het eens zijn. Dat moge dan uit kerkelijk oogpunt te veroordeelen zijn; het moge ook van weinig eerbied getuigen voor de beslissing der Synode; maar uit dit lid zijn van de Kerk buiten het ver-" band volgt nog niet zonder meer, dat men de autoriteit der Schrift aanrandt. En niet op het eerste, maar alleen op het laatste zou het aankomen bij de vraag, of een hoogleeraar aan den eisch van Artikel 2 voldoet. ^

De citaten van dr Geelkerken.

Over de wijze, waarop dr Geelkerken Bavinck en Kuyper citeerde, toen hij nog begunstiger was van de universiteit, die hen deed schrijven, is reeds veel gezegd. DB Pontier (W. S.) herinnert in de „Westlandsche Kerkb." eraan, dat vlak tusschen twee door di' G. in zijn antwoordmemorie overgenomen uitspraken van Prof. Bavinck er één te vinden is, die hij liet liggen, hoewel ze zijn zaak raakte. Prof. Bavinck, aldus ds Pontier, maakt (Dogm. I, 474) bezwaar tegen sommige Roomschen, die de stelling, dat de bijbelschrijvers wel eens „secundum apparentiam" (niet naar de objectieve werkelijkheid, maar naar den subjectieven schijn) schreven, ook gehandhaafd wilden zien voor wat hun VERHALEN van HISTORIE betreft. Prof. Bavinck zegt, dat, als dit juist was, de bijbelschrijvers niet meer betrouwbaar zouden zijn:

Als zij op historisch terrein secundum apparentiam schrijven, dat wil in dit geval toch zeker zeggen, niet naar hetgeen objectief gebeurd is, maar hetgeen subjectief in hun tijd door velen geloof(? werd, dan geven zij ons da-armede eene valsche voorstelling en worden zij dus in hun gezag en betrouwbaarheid aangetast. Wanneer dit beginsel consequent werd toegepast, dan zouden niet alleen de eerste hoofdstukken van 'Genesis, gelijk vele Roomsche theologen tegenwoordig reeds doen, maar zou alle historie van Israëlen van het oorspronkelijk Christendom in mythen; en legenden kunnen worden opgelost. Als de Schrift kennelijk bedoelt, een verhaal als historie te geven, heeft de exegeet geen recht ten believe van de historie critiek daarvan een mythe te maken.

Hieraan knoopt ds Pontier dan deze opmerking vast aan het adres van dr Geelkerken:

Het gaat dan ook volstrekt niet op, om met een beroep op het historie-begrip van de Schrift het twiijfelachtig te stellen, lOf de beide boomen enz. wel letterhjk moeten worden genomen in den zin, dat wij met een werkelijke slang te doen hebben. Als Dr G. 'dan ook de vraag stelt: Bovendien: an een toestand als de staat der rechtheid „strikt-bistorisch" worden genoemd? M.a.w. beantwoordt hij aan ons. historie-begrip? Of gaat bij er boven uit? Geldt van dit bericht soms niet, wat Bavinck opmerkt (Dogm. I, 476): Zelfs. in bistorische berichten is er soms onlderscheid tusschen het feit, dat heeft plaats gehad en de vorm, waarin bet voorgesteld wordt? " dan meenen vrij die vraag te moeten beantwoorden niet in den zin van Dr G., maar van de Synode. En dan is de laatste aanbahng uit Dr Bavinck ook weer misleidend, want als voorbeeld van wat Dr B^inck bedoelt, haalt bij zelf aan Gen. 1:3, het spreken Gods, dat, zooals de Statenvertaling aangeeft: ods wil. Zijn bevel en daad beteekent, en ook Gen. 11:5, waar gezegd wordt: oen kwam de Heere neder om te bezien de stad en den toren, die de kinderen der menschen bouwden. Beide voorbeelden wijzen er dus op, dat in de Schrift van God op menschelijke wijze gesproken wordt, iets wat door ieder toegegeven wordt en natuurlijk niet anders kan. Maar dan wil ook Dr B. in geen enkel opzicht daarmee uitspreken of toegeven, dat wat als historie bedoeld wordt, ook wel als niet zoo letterlijk opgevat mag worden voorgesteld. Oiok deze grond van Dr G. vervalt en we hebben in het bovenstaande tegelijkertijd een staaltje van de wijze, waarop hij aanhaalt.

Het blijkt ook hier weer, dat Braakensiek, toen hij dr Geelkerken om der wille van zijn vele citaten uit Ba.vinck en Kuyper voorstelde als achter bun schild gedekt, heel goed teekenen, maar nog niet heel braaf theologiseeren kon.

Het getal.

Wij wajen 't met dr Geelkerken volmaakt eens, toen bij opmerkte, nog wel bij den aanvang van een nieuw perswerk, dat bet voor de zuivere beoordeeling van een zaak, niets ter zake deed, als de aanhangers in de minderheid waren. Het „getal" besliste nief. Juist daarom vonden wij bet een „zakelijke" onjuistheid, dat bij zijn tegenstanders qualificeerde als een „klein" groepje malcontenten. Het „kleine" getal deed immers niets ter zake, volgens dr G. Thans blijkt evenwel ook nog het

„feitelijke" in dit hcndït in Ger. Kb. Ov. en •i^^'A^'^j^f^^r^^; : --'.-fii; mm^^^^? ^S: ^^im I)M, ÉsSÈmMm^^^A

Jnidertijd was lieï fzegienV üat'llê'ïëtéMtahaeifS: *; ^^ Dr Geelkerken binnen de kerk van Amsterflani-Zuid een klein roerig groepje van malcontenten vormden. Het werd toen al door sommigen betwijfeld of hei groepje wel zoo heel klein was.

In de Kerkbode van .de Geref. Kerk van Amsterdam Zuid (in 't verband) lazen we evenwel deze week^ dat het getrouwe deel voorloopig twee keer per Zondag over de groote zaal van het Concertgebouw te bescliikken heeft. Zondagmiddag 16 Mei was er een schare, evenals 's morgens, die een gi'oote kerk tot den nok zou vullen. En dat dit maar geen nieuwsgierigen zijn, is op te maken uit het feit, dat de vrijwillige bijdragen gestegen zijn tot een bedrag van plm. "^f 12.000.

Het cijfer der contributies is inmiddels aj^lg'ër. gestegen; dat der ti'ouw gebleven leden ook.' ~

l'rof. Sneller èn de theologie.

In „Ue Bazuin" zegt Prof. Bouwman: , . , , . .

Merkwaardig is het dat Prof. Sneller'IpIS^rJvergadering van Maandagavond 19 April in het '„Gebouw voor den Werkenden Stand" uitsprak dat de Gereformeerden niet tot een nieuwe verklaring der Schrift willen komen. En dan zeide hij deze merkwaaixligS woorden: „En dan moet men nooit vergeten, dat men wetenschappelijk arbeidend naar nieuwe diepere over-I tuiging niet anders dan langs vraagstelliriig en twijfel kan toegroeien." Misschien bedoelde Prof. Sneller het zóó niet dat de Geref. theologie in hare ontwikkeling het uitgangspunt moet nemen in twijfel aan de bestaande leer, maar dit geeft toch te denken. Men wil iets-anders dan de traditioneele opvatting, en als men vraagt: wat dan? dan zegt men: „Ik heb geen bepaalde opvatting, maar ik wil vrijheid voor een andere opvatting". Zonder oenig zweem van bewijs te leveren, zelfs zonder eenige gegevens, uit de Schrift daarvoor aan te voeren, wil men de historische gegevens in het verhaal van den zondeval losmaken en betwijfelen. De geloovige wetenschap heeft haar uitgangspunt echter altoos genomen in het, geloof. Dat geeft vastheid en kracht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 mei 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 mei 1926

De Reformatie | 8 Pagina's