Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Reiniging.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Reiniging.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

En een iegelijk, die deze hope op Hem heeft, die reinigt ziclizelven, gelijk Hij rein is. 1 Joh. 3:3i

Deze hope.

Dat is de geloofsverwachting van den Christen eenmaal God te zullen zien gelijk Hiji is, en Hem dan gelijk te zullen wezen; het uitzien van Gods kind naar den dag der eeuwigheid, waarin der Heere al Zijne deugden op het rijkst zal te aanschouwen geven, en in den verlosten mensch het beeld Gods volkomen zal zijn ontplooid.

„Wij zullen Hem gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is" (vs 2).

Nu, — „die ^eze hope op. Hem hee'ft", in wiens ziel het uitzien leeft naar die heerlijkheid, „die reinigt zichzelven". Niet, die reinige zichzelven, als iets, dat hij behoort te 'doen; neen, — maar die reinigt zichzelven, als een feit, dat geschiedt.

26 Hij doet dat. Het zal niet slechts zijn lust en zijn pogen, maar het zal werkelijkheid bij hem zijn.

Wat de apostel dus in dit woord aangeeft, is da eenheid tusschen het hemelleven van den Christen en zijn aardsche leven, tusschen wat hij eenmaal zijn zal en wat hij thans is.

Zeker, er j, s ook onderscheid, groot onderscheid. Daar is de gehoorzaamheid van Oods kind volkomen ontplooid, hier blijft die gehoorzaamheid beperkt to^t een klein beginsel. Maar in dat klein beginsel zit juist ook de écnlieid, de eenheid van den wortel met stam, talc en vruclit. Al wat in het leven der zaligen uitgegroeid en tot volkomenheid gebracht zal zijn, dat vangt hij Gods kinderen hier op aarde aan. En daarin ligt de eenheid tusschen het aardsch-en het hemelsch leven. Wie eenmaal Gode gelijk wezen zal — dat is, wie eenmaal het beeld en de gelijkenis Gods in volmaaktheid vertoonen zal, — hij zal in dit leven zichzelven, zijn hart en zijn leven, reeds aangrijpen om het te reinigen en te heiligen overeenkomstig de reinheid en 'de heiligheid van zijn God. „Een iegehjk, die deze hope op Hem heeft, die reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is."

Doen wij dat?

Niet in oppervlakkigen zin, zoodat wij slechts uitwendig een heilig gewaad hebben 'aangetogen, dat wij eiken dag weer zorgvuldig in de Christelijke plooien strijken, maar waaronder wij onze oude natuur onveranderd laten voortleven; doch reinigen wij onszelven, gelijk Hij rein is? Dat wil zeggen: Is God ons voor oogen komen te staan, ais die God naar Wiens beeld wij geschapen zijn en die vorderen mag, dat elke trek in ons aan Hem gelijkvormig zij? Is God in - ons leven gekomen, om-Zijne schoonheid en reinheid ons te laten zien, een e schoonheid en reinhei'd, die ons veroordeelde en die niettemin in ons den lust opwekte, daaraan te beantwoorden?

Is de Heere onze God zélf ons voorbeeld? „Reinigen wij ons zelven gelijk Hij .rein is? "

Er zijn helaas zoovelen, die zich voor den Heere verschuilen. Die Hem niet willen zien in Zijne reinheid, omdat zij aan eigen onreinheid begeeren vast te houden. Indien zij nochtans hope hebben op de hemelsche zaligheid, dan moet hun gezegd worden, dat die hope valsch is. De volkomen reinheid van het hemelleven zal hier moeten beginnen; zoo ze in dit leven niet aanvangt, zal ze in de eeuwigheid niet voltooid kunnen worden.

Maar wie zichzelven reinigt, gelijk Hij rein is, die mag „deze hope" hebben; de hope om eenmaal volkomen rein te zijn, en het voltooide beeld Gods te vertoonen.

Niet, dat deze reiniging de grond der heilsverwachting gaat uitmaken. Neen, want het eigenaardige is, - dat de mensch^ die zich in waarachtigen zin zet to^t heiligmaking, almeer den grond in zichzelven gaat verliezen, al droeviger zijne 'eigen onreinheid .inziet, en al pijnlijker ontdekt woTdt aan het verlies van het beeld Gods. Die mensch komt hoe langer hoe sterker tot de overtuiging, dat hij geene hope in 'zichzelven meer te gronden heeft. Zijne hope gaat eene andere richting uit. De apostel zegt: , , Een iegelijk, die deze hope op Hem heeft" Op Hém; op den barmhartigen " God, die jn Jezus Christus goddeloozen aanneemt tot Zijne kinderen; op Hém richt zich de hope. Van God alleen, van Zijne genade zal het heilgoed komen.

En daarom. — onze reiniging is geen grond onzer hope. Maar ze is van die hope het kenm e r k. Ze is het waarmerk, dat onze hope echt is, en niet bedriegen zal.

Sta de gemeente er naar, dat zij dit kenmerk aan zich bevinde. Het is onmogelijk, dat zij hope zou hebben „Hem te zullen zien gelijk Hij is", en zich niet voor die ontmoeting zou gereed maken. Ai wie den Bruidegom tegemoet reist, zal zich tooien in het bruiloftskleed. En daarom behooren de hope en de reiniging van ons zelven bij elkander. De hope op eeuwige volmaaktheid zal ons aansporen tot heiliging van hart en leven; en die heiliging zal door hare ontdekking en verootmoediging weer prikkel zijn, om te sterker onze hope op Hém te stellen. Totdat de tijd komt, waarin de hope vervuld is, en de reiniging verfregen, — en wij rein zullen zijn, gelijk Hij' rein is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Reiniging.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1926

De Reformatie | 8 Pagina's