Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET PARADOX IN DE RELIGIE.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET PARADOX IN DE RELIGIE.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tegenwoordig wordt veel gesproken over . „het paradoxaal karakter der waarhaid." Met " name meenen sommigen, dat het ge-ef jrmcen'd protestantisme dit p.iradoxaal karanter erkennen moet, om zichzelf - trouw te bHj'ven. Man meent, dat Caivijn het raeds uitgesproken tesfi. Vele invloeden werken 'hier samen; vooral Karl Barth is hier te noemen; hi^r te lajido heeft Prof. Haitjemn sterk gepleit voor erkenning: van de paiadox in de theologie. „Parado-'v" is dan voor hem „een oordeel of redaneering; die blijlubaar in zichzelf tegenstrijdig is."De poging van Prof. Haitjema, om zijn opvatting van het paradoxaal karakter der waarheid (doorbreking van ds grondwet van" het redelijk denken, tarzijdcstering van het redelijic indentiteitsprincipe, A = b) uit da Scliriit te bewijzen, moet als ten eenenmale onvoldoende worden afgewezen.

III.

Het voorbeeld van Prof. Haitjeana, die zelf zijn eens gegeven definitie niet vasthield, staat iriet alleen. De bespreking van het onderwerp. hier en daar laat duidelijk zien, dat het noodzakelilk blijft, vóór alles scherp te onderscheiden, en precies te zeggen, wat men nu. e i g e n 1 ij k' oi n d e r d e paradox verstaat. Anders redeneert men elkaar en zichzelf voorbij. Nog een voorbeeld wil ik geven.

A. J. Jenkinsoni) vraagt de aandacht voor het verschil tusschen drie soorten van „paradosen", die in de Evaxtgeliën zouden te herkennen zijn. Onder de eerste soort rekent hij die paradoKale uitdrukkingen, die de waarheid zeggen op ZiUlk een manier, dat de hoorder p 1 Oits e 1 in g opschrikt uit zijn dommel en aan het werk gezet wordt door een nieuwe verrassende gedachte, die daar ineens, zonder nadere uitlegging tot hem gebracht wordt. De spreker bedient zich van overdrachtelijke uitdrukkingen, die de aandacht van den hoorder gevangen houden, zijn verbeelding prikkelen; hij vermijdt alle preciese verklaring.

In de tweede plaats vindt Jenkinson in de Evangeliën zulke „paradoxen", die ingaan tegen de overheerschende meening in de dagen, waarin Christus sprak en leerde. Men kan rustig op: een vulkaan wonen en dan zich verbeelden, dat er niets nieuws te beleven valt in zijn omgeving. Maar in het lichaam van den vulkaan werken ongeziene krachten, die stralcs plotseling met geweld zich een weg naar buiten breken. De uitbarsting breekt dan ineens de rust; ze laat een werking zien, waarvan het bestaan niet vermoed werd en waarvan het oorzakelijk verband niet duidelijk was; ze is onverwacht, onverklaard. Zoo kan men ia geestelijken zin rustig voortleven, in de valsche meening, dat zich niets nieuws voordoet; dat men den bodem kent, .waarop men leeft. Maar nieuwe ideeën kwamen op en ineens spreken ze zich uit in een onverwacht woord, in een nieuwe leus. Dan is er een klank, die ons paradoxaal dunkt; men hoort, maar begrijpt niet; de diepere ideeën-werking, die de nieuwe gedachten schiep en in woorden perste, is den rustigen wandelaar v.olkomen verborgen gebleven. Het „paradox" is hem ontgaan in zijn wortel; zijn onverwachte eruptie overvalt hem.

Ieder begrijpt, dat het bestaan van zuike zoogenaamde „paradoxen" onloochenbaar is. Zs zijn trouwens ©en onmisbaar genadsgoed. Want ze strijden niet tegen de waarheid, doch tegen onze luiheid en komen ons herinneren aan wat we hebben vergeten en veronachtzaamd.

Maar — strikt genomen z; ij.n li, & t geen paradoxen. Ze heeten maar zoo.

En — met wat Prof. Haif erna en Karl Barth e.a. wilden, heeft dit alles natuurlijk niets te maken. Zulke paradoxen komen altijd weer; ze zijn niet slechts in de biztondere, maar ook in e algemeene openbaring telkens weer te vinden. Er is geen sprake van, dat juist het g e-loof er mee te doen krijgt; iedere wetenschapziet ze in haar geschiedenis werkzaam en co-rrectief 6f revolutionair optreden. En als geschenk van refoTmatie heeft Christus zulke z.g. paradoxen n a t u u r 1 ij k gesproken ^). Ze hebben evenwel niets in zich, dat tegenstrijdig i§; deze paradoxen breken niet zichzelf, doch de woorden der menschen. Ze zijn geen conflict, dat de waarheid opent tegen zichzelf, doch tegen de leugen opereeren ze.

Maar de derde groep van paradoxen zijn die, waarbij de waarheid zelf, ook al heeft men zijn geheele denken met haar in werking gesteld, ons moeilijk tegenstrijdig dunkt. Twee gedachten staan onverzöend tagenover elkaar en dringen zich beide als waarheid op. Er moet tus-.schen die twee een dieperliggende eenheid zijn, die ze samen verbindt en toch - -w e k u n n e n dat verband maar niet grijpen; de verzoisning tusschen de schijnbaar Strijdige elementen is ons niet mogelijk.

En hier is het paradox > , Vi ongeveer gelijken zin, als het in onzen tijd ter sprake gebracht wordt. Heeft Christus het z ó.ó gepredikt? Kennen de Evangeliën het?

Jenkinson zegt: j a.

En hij heeft zijn , , bewijsplaatsen" bij de hand.

Jezus' onderricht — zoo lezen we, verbindt soms in onze ziel een eenvoudigheid, die niet van deze wereld is, met echt , , wereldsche", aardsche overleggingen; naïviteit en berekening worden in zijn tot ons gerichte woorden van vermaan verbonden. Hij waarschuwt tegen de valsche profeten, die van binnen roofgierige wolven zijn, al komen ze in schaapskleederen; men zal ze kennen aan de vruchten! (Matth. 7:15). En degenen, die hij zóó tot voorzichtigheid en goed-uit-de-oogen zien opwekt, worden zelf als schapien onder de wolven uitgezonden; ze moeten omzichtig zijn als de slangen en oprecht als de duiven (Alatth. 10: G). Bewustheid en toch naïviteit. Opzettelijkheid en toch argeloosheid. Tactiek en onbevangenheid., Wolvenstreken kennen, en toch schapeai zijn. De slang kunnen narekenen, en toch simpel als de duif wezen. Inderdaad, hier blinkt zoo iets als een paradox; de schare, , die spreekwoorden maakt, heeft dan ook grondig er mee afgerekend, door te schimpen: o-o a 1 s de w a a r d i s, ve r t r o-u w t hij zij'n gasten...., m.aw. „wie wolven in de gaten houdt, zal wel geen onnoozel schaapje wezen". Insgelijks moeten de discipelen z'ich waöhten voor den zuurdeesem van'Farizeeën en Schriftgeleerden (Matth. 16:6), en dus zeer vergevorderde theologen worden, zóó flinlt^ dat ze de ketters kunnen ontmaskeren. Toch moeten ze zijn als kinderen (18:2, 3). Maar wat komt er van die kinderlijke onbevangenheid dan weer terecht in den sluwen, berekencnden rentmeester van Lukas 16:1—12, die toch op-een bepaald punt tot voorbeeld gesteld wordt?

Zoo-is er meer, zegt Jenkinson.

Gods goedertierenheid en b armhar tig-1.1 e i d (]\Iattli. 5:45, de zon schijnt over goieden en boozen, de regen valt op beiden neer) gaat met het strengste oordeel samen; weeuChorazin en Bethsaïda! Wee u, Kapernaum! (Matth. 11). De geloovige moet' zijn broeder, die dwaalt, niet ga^iw loslaten, maar hem heel lang blijven zoeken (Matth. .18:15—35), en al maar weer hem vergeven. Ook'moet hij niet den laats ten cent van zijn schuldenaar verlangen; hij moet niet het formeel-zakelijke standpunt innemen. Maar de landheer uit de gelijkenis geeft aan zijn arbeiders precies, wat zakelijk, foTineel, afgesproken is; of men één uur werkte, dan wel een vollen dag, maakt voor hem geen verschil: fspraak is afspraak en recht is reclit (Matth. 20:1-16). En zegt de heer van de talenten niet hetzelfde tof zijn knechten; werp-t hi| ook niet den niets-nut, die zijn schuld niet betaalt, in de duisternis? (Matth.. 25:14-30). En dan - (men denke hier weer aan Prof. Haitjema), dan. loopt er telkens door de evangeliën de dubbele lijn van deze prediking': at er leven is uit. dood, vreugd uit lijden, liefde uit gestrengheid, vrede uit strijd, overwinning uit zelfovergave, zolf-behoud uit zelfverloochening, weVeldverovering uit kruisdragen (Luk. 14:25-83; Joh. 12:24-26; 16:20 -33; 12:32). Van d e z e , paradoxaal klinkende woorden lezen we dan ook bij Jenkinson de erkenning, dat ze ook inderdaad paradoxen in engeren zin zijn: e eene gedachte strijdt tegen de andere. Konden wij de waarheid in haar volle diepte kennen, dan zouden %Ve de diepere eenheid wel vinden tusschen het een en het ander. Maar we staan nog in den schemer en daarom kunnen we de harmonie nog niet ontdekken - indien ze althana bestaat on gevonden zal worden op Gods tijd.

Het valt niet zwaar, na kennisneming van dit „Schriftbewijs" tot de ontdekking te komen, dat, als het er weer o p a a n k o m t, oiok hier toch geen sprake is van: dooxbreking van de grondwet van het redelijk denken. A is hier toch nog nérgens = B gebleken. Paradoxaal (in den zin van tegen-s trij dig •] n zichzelf) i's het niet, dat de naïviteit en. de bewustheid samengaan. Het leven zelf laat zien, dat in menige ziel het zoO' geschiedt (mystieken van God èn van den duivel leveren beide de voorbeelden). Het is een feit, dat, geheel afgedacht van wedergeboorte en geloof, vele menschenzielen, 'die twee, reeds in het gewoaie, natuurlijke leven, sa.ain verbinden kunnen. Daarom is het stellen van het paradox in de openbarings waarheid hiermee niet ..noodig, doch geheel overbodig. Niét de waarheid, doch het leven; niet een bizondere openbaringswaarheid, doch een algemeene levenswerkelijkheid, laat ons zien, dat Go'd in men-• schenzielen naïviteit en bcirekéning samenvoegt. Gereformeerden zien hierin een oiverblijfsel van Gods beeld, want God zelf heeft in Zich zoowel het causale „zien" als het gezicht der eenheid; in Hem. is de volkomen verbinding van onmiddellijkheid en. distinctie; van synthetisch en analytisch zien. Het is bij Jenkinson toch ook weer een onderstboven kéeren van de waarheid. Want de zondige mensch is de leugenachtige, de bedorven mensch, ook in zijn waarneming en onderscheiding. De zondaar k'air den zondaar niet onderscheiden. Maar de „geestelijke mensch wordt van niemand onderscheiden, doch hij zelf ond e r s c h e i d t a 11 e d i n g e n". Men moiet alweer naar 1 Corinthe 2 terug. Is het parad'oixaal, idat schapen de wolven onderscheiden? Het zou para, dO'Xaal zijn, als Christus het omgekeerde leerde. Want de fijngevoelige mensch neemt alle grofheid waar; de gezonde mensch onderscheidt de ziekte en walgt van een ziekenkamer, waarin tóch de patiënten rustig liggen, ondanks de benauwende „a{m.osfeer"! Christus zegt 'trouwens: uit de vruchten zullen de schapen de wolven kennen. Eerst achterna, als de resultaten gelileken zijn, zullen Gods naïeve kinderen de streken der wolven doorzien; het begon met zien. Het paradox verdwijnt als sneeuw voor de zon. En dat de schapen met de herkenning van de wolven nog wachten moeten tot het eind van hun wolvenwerk te zien komt (in de vruchten), dat is niet, omdat ze zulke schapien zijn, maar omdat ze het nog veel te weinig zijn. Leefden zij; dichter bij God, dan zou de intuïtie hen onfeilbaar waarschu-

wen en 'hun profetische gave hen toit op den grond de dingen doen onderkennen. Wie hier paradoxen zoekt, kan ze ook vinden in de dierenwereld en in de kinderkamer; de dieren voelen dreigend gevaar, zonder het te ontleden en kinderen herkennen soms hypocrieten, die bij groote menschen geen gevaar loop-en. Wil men toch zijn paradoxen hebben, dan is het nog niet geoorloofd te spreken van het piaradoxaal karakter der waarheid, doch van het paradoxale leven, de paradoxale w e r k e-1 ij k h e i d. Alleen maar — de werkelij'kheid en onze doxa (meening) zijn twee.

Er is dan ook in al wat Jenkinson verder noemt, van paradoxen (A rr: B) niets te vinden. Gods goedertierenheid strijdt niet met zijn oordeel; want het oordeel kreeg zijn volle erlcenning en de liefde Oiverwint door recht. Erkenning van het paradox (niet in een: wij zien het zoo, doch in de bewering: het is zoO', A = B)'zou in dit geval neerkomen op de loochening van de eenheid (eenvondigheid) Grods, in wien de eene deugd tegen de andere niet strijdt. De gelijkenis tenslotte van den landheer strijdt ook niet met den eisch: elkaar niet al te „zakelijk" behandelen. De uitbetaling van de landarbeiders, ieder met hetzelfde bedrag, was paedagogisch; ze kregen dan niet maar zakelijk een bedragje, maar ze ontvingen veel meer: in liefde werden ze onderwezen; en liefde is geen koude zakelijkheid. Wie in den wijngaard werkte, moest begrijpen, dat het mogen werken de grootste belooning is. Dat Jenkinson hier paradoxen zoekt, is, als het consequent werd doorgedacht, alleen te wijten aan miskenning van een dubbele gedachte; dat „Aufgabe"', roieping (werken) oo'k een „Gabe" is, een^ voorrecht (loon krijgen) ; en ook: dat het loon genadeloon is. En die dubbele gedachte is ook. allerminst paradoxaal: als God dienen mijn levenselement is, dan is het daarna „vanzelf sprekend", dat roeping en voorrecht, dat loon en werk samenvallen, omdat voor God werken mijn ware leven is.

Over Jenkinsons laatste opmerkingen (het leven komt uit den dood, kroon komt na kruis'; kunnen we verder zwijgen. Het vorig artikel sprak hier reeds over (Haitjema en Barth).

Hoe komt het nu, zoo vraagt men als vanzelf, dat t.elkens weer naar de paradox gezocht wordt, terwijl toch de poging, om ze te vinden, zóó weinig oplevert ?

Men kan bij zulken stand van zaken niet anders concludeeren dan dit: het paradox dringt zioh aan den Schriftonderzoeker niet op, maar hij zoelct er na a r. Hij wil het vindten.

Hij — dat is hier niet de Schriftoaiderzo-elceT in het algemeen, maar d i e v a n t e g e n w o o^ r d i g. Hij meent, dat het. paradoix er moiet zijh, en dus gaat hij o-p zijn ontdekkingstocht.

Hiermee is niet ontkend, dat er „waarheden" zijn, die ons dadelijk paradoixaal voorkomen; we zullen er nog over spreken. Maar terwijl een vroegere generatie, als ze op zulke „antino-" mieën" stuitte (b.v. verkiezing en verq.ntwooTdelijkheid, leven uit de eeuwigheid en in de actualiteit, supra-en infralapsarisme), zich inspande om lot eenheid van denken en belijden te komen en den Tweespalt in de gedachte te overwinnen, daar zijn tegenwoordig de theologen opgestaan, die tO't ons zeggen: doe vooral geen moeite, om-de eenheid in uw denken te grijpen, want dat is juist de grootste vergissing. Het is ziekte, zonde, ongeloof. Gij moet het „kruis" aandurven; gij' moet niet bidden: , , verlos ons van het paradox", doch: , , breng ons er heea; want zoo alleen vinden wij de waarheid".

Hier moet een verschil in overtuiging zijn; het standpunt kan niet anders "dan verschillend zijn. En naar dien achtergrond, naar dat dieper liggende, tweeërlei standp'unt, zullen we hebben te zoeken, om te weten, wat wij hebhen te bidden: of we het paradox naar ons toe, dan wel van ons af moeten bidden.

Wanneer we dan oolc de vraag, wat er in boven aangegeven zin aan is van het „paradoxaal karakter der waarheid", nader pogen te beantwoorden nit het standpunt van'de gereformeerde gedachte, dan beginnen we met de opmerking, dat het hier allereerst aankomt op 'de handhaving en vooropstelling van het begrip „openbaring". De gereformeerde leeft uit het openbarings-geloof. Wat hij heeft gegrepen van de waarheid, dat ontving hij slechts door openbaring. Die is een werk' Gods, waardoor Hij zich kenbaar maakt'). Als werk Gods gaat zij dan ook alle menschenwerk voo'ruit; zij beheerscht, vormt, schept in wereld en kerk haar eigen o-rganen; zij grijpt allereerst, eer zij zich grijpen laat; ze is, naar haar oorsprong gezien, transcendent; want zij komt van boven, van "God, ze snijdt in öns leven in en, wanneer ze haar i)izonderst spreken hooren doet, dan komt zij met een boodschap omtrent een Vonder, dat , , geen oog gezien, en geen oor gehoord heeft en dat in geens menschen hart opgeklommen is", maar dat God bereid heeft, dien, die Hem liefhebben (1 CoT. 2). ^

Ik weet het, men zal zeggen: d a t i s h e t j u i s t, wat in de nieuwere, paradoxen-predikende theologie weer met vreeze en beven gepredikt wordt. Men zal mij tegenwexpen, dat het vooropstellen der ü'penbarin gsge dach te juist weer een verkwikkende zegen is, dien God aan de wereld van vandaag heeft bewezen in Zijn getuigen Kierkegaard, Barth en andere predikers van de „paradoxale religie".

Zeker, het is waar. Menschen als Karl Barth hebben voox het transcendente spreken Gods weer hun oor geopend; openbarings-getuige wil Bartli wezen. Hij slaat te morzel met het Woordi Hij komt op tegen alle „hoogmoedige" rationaliseering van het gelo-of en eischt met nadruk de erkenni'ng, dat God een v r e e s e 1 ij k God is.

En toch ligt de grondfout van dezen paradoxenvi^erper, als ik het wel zie, in zijn standpunt tegenover de openbaring, waaraan 'hij tekort doet.

Barth wil alles weten van de transcendentie van den zich openbarenden God; maar hij 'werkt, in de praktijk, haast noodt met de imma, n e n t i e van dien God, ot o k als Hij zich opienbaart.

Dat is wel — om nu eens te beginnen met immanente kritiek — een ernstige fout, juist op het standpunt van dezen paradoxen-jager-in-geweldigheid zelf.

Want — in den stijl van Barth gesproken —• dit is wel een der grootste paradoxen: dat God zoowel transcendent als immanent is: d.w.z., dat Hij niet alleen boiven de wereld, vóór de geschapen wereld, on af h ank'elij k van die wereld is (de verticale lijn), doch ook t o t die wereld ingaat, i n die wereld b 1 ij f t met zij'n almachtige en alomtegenwoordige Energie (de horizontale lijn). Wat bij, Barth paradox heet, staat hier vóór alle denken en weten, vóór alle leven en zijn vast.

En lui is het wat tragisch, dat Barth, om zijn paradoxen te vinden en zoo scherp mogelijk te aocentueeren, juist dit groote, vooroptredende „par radox" heeft voorbij gezien — althans in zijn praktisch werken en denken en getuigen. Zijn paradoxale wandeling in vervaarnissen heeft den paradoxalen weg niet van den aanvang af betreden; hij-is op een zijsprong van den weg achterna op zijn zelfgekozen pad dar paradoxale theologie gekomen. Hij komt tot de veelheid der paradoxen, omdat hij de voornaamste paradox voorbij gezien heeft. Hij durft het paradox overal aan — behalve in liet begin, in de uitwerking der idee: „openbaring" zelf. — Hij vindt te veel paradoxen, omdat hij er te weinig vond.

Ik bedoel hiermee dit.

Wie Barth hoort rödeneeren, bemerkt al spoedig, dat hij wel de openbaringsdaad Gods in verticale richting tot ons af ziet komen, maar in de praktijk niet diezelfde openbaxingswerkzaamheid Gods in h o-r i z o n t a 1 e richting met ons mee ziet gaan; dwars over de wereld, hier in ons „platte vlak".

Ja, heusch, ons platte vlak.

O, dat platte vlak, wat heeft het al dienst moeten doen om menschen te „ergeren" voor wie Chxistus gestoxven is, en om pi^edikexs met een schijn van recht te doen wegschelden van Gods spreekgestoelte de menschen, die Hij, de schoone Herder, daarheen vergaderd had.

Ook Barth is over het „platte vlak" van ~onze menschelijke overleggingen en meeningen niet te spreken. Baxth ziet de dingen zóó: Gods openbaxing „s n ij d t" oaize mensclielijke, .aardsche, histoxische wexkelijkheid ver ticaal. Dwars door den , .horizontalen historiestxoom" van ons menschelijlc, tijdelijk, betrekkelijk denlcen, komt de absolute openbaring Gods in verticale richting heen.

Dus is er in de openbaring Gods, ook vólg^ens Barth, de aanraking van twee „vlakken", twee „werelden". Het ééne vlak is het bekende, de ge^ schapen wereld, die uit haar ooxspronkelijke eenheid met God is uitgevallen, de wereld des vleesches. Het platte, hoxizontale vlak'. •

Maar door dit horizontale-, bekende vla: k komt nu, snijdend, het verticale, onbekende vlak. Dat is de wereld van den Vader, de wereld van de o o r s p r o n k e 1 ij k e, zuiver gebleven schepping, de wereld, die onder de wet der verlossing ligt. En die snij-lijn doet het paradox ons flikkeren.

Aldus Barth.

Want — wanneer die twee werelden elkander snijden, dan is dat maar.... snij-den. Zie naar het kruisteeken: f. De verticale lijn (Gods) snijdt de horizontale (der menschen); dat is een o n t-m o e t i n g. Maar zoo-dra die twee lijnen elkaar ontmoet hebben, scheiden ze zich o-ok' weer van elkander af. En dat is de ellende; dat iis de groo'te, ketterij; dat is — als het er o-p aankomt, de „tiybris", de hoogmoed, van Barth.

Ik spreek van „ho-ogmoe-d", bij hem ook. Zijn eigen wo-orden geef ik hem terug, al is het onder volle erkenning, dat het niet zijn b e-d O' e 1 e n, maar zijn. resultaat betreft.

Want „hO'Ogmoed" is voor wie de Schrift als gereformeerd-e leest, dit: dat men niet aanneemt, wat God ons geeft. Barth „is die man". Want het is n i e t waar, dat.de aanraking der openbaring Gods enkel als een snijpunt te zien is.

God, ook als Openbaringsgod, i s transcendent, maar eveneens immanent. Hij komt niet slechts van bo-ven af naar ons toe, maar g a a t o o k met o-ns mee. De openbaring is niet slechts een voortdurend zich repeteerend i n s n ij d e n in ons hoxizontale vlak, doch ze is ook öen gednld i g met ons meegaan. Baxth heeft een prachtig gereformeerd studievak-„vermoord": ik bedoel: de his tori a revelationis, de GESCHIEDENIS der (bizondere) godsopenbaring. En oirzie nieuwere „reformatoren", die met zijn begrip van .Thybris" (hoogmoed) eigen kei'klede-n wille-n doodslaan en de refoxmatie der ke-rke-n willen ter hand nemen, mogen wel eens bedenken, dat hoogmoed is: het verkleinen van de genade 'Gods; eu dat „refoxmatie" van h-et gereformeerde leven niet is: de schrapping van een apart studie-vak der theologische - encyclo-paedie — zoo maar met enkele Barthianismen.

Men moet hier zoo scherp mogelijk 'tegen Barth en ook Haitjema positie' kiezen; want zij tasten den gereformeerden rijkdom aan — in naam der ware gerefoxmeerdheid.

Barth zegt: — en ik citeer vo-ox 'het gemak van den lezex het boek van Prof. Haitjema:

„Dat punt der snij-lijn zelf heeft echter, evenmin als het heele onbekende vlak, waarvan het de aanwezigheid aankondigt, in 't geheel geen uitgestrektheid op het ons bekende vlak. De uitstralingen (van dat punt), of beter nog de ontzagwekkende inslag-trechter en gaten (Hohlraume), waardoor dat punt zich merkbaar toont binnen de grenzen der historische aanschouwelijldieid, zijn, ... niet de andere wereld, die in Jezus onze wereld aanraakt. En in zooverre deze onze wereld in Jezus door de andere wereld wo-rdt aangeraakt, houdt ze op historisch, tijdelijk, „dinglich", onmiddellijk aanschouwelijk te zijn."

Dit is wel een sprekend citaat. Het is. met vele andere te vermenigvuldigen. „Jezus als den Christus is het ons onbekende vlak, dat het ons bekende loodrecht van boven doorsnijdt", zoo lezen we oo-k.

En in de opstanding van den mensch tot Gods leven, is de aanraking al evenmin duurzaam; het „punt" is er, maar de lijn dex voioa-tgaande gemeenschap-niet. „In de o-pstanding", zoo lezen we,

„in de opstanding raakt de nieuwe wereld des Heiligen Geestes de oude wereld des vleesclies., aan. Maar zij raakt deze, zooals de raaklijn een cirkel, zonder haar te raken, en juist daar zij haar niet raalrt, „raakt zij haar als begrenzing, als nieuwe wereld."

Vo-ox Barth is dus de o-penbaxing altijd snij'ding, aanraking. Ieder begrijpt, dat het par a doxa al kaxakter der waarheid hier noodwendig gë-^ geven is. Uitroep teek e-ns woxden vraagteekens, en' omgekeerd. Ik zie mijn God en Zijn eeuwige werkelijkheid maar in moment-en; en zoodra ik ontdekt heb en gevonden, ben ik tegelijk weer aan het verliezen van mijn gewonnen geestelijk bezit. Wat de garantie dex waarheid is, is ook haar critiek. Ik moet gebroken .worden, niet maar eens, maar altijd weer. Anders hen ik de hoogmoedige, mijn „hybris" is mijn oordeel; het is hoogmoedig God in te hale-n. God en de waarheid, .in mijn platte vlak. God ko-mt incognito; het gelo-of ontziet dit incognito. Ge-loof is Waagstuk; het is „das bewegte Verhaxxen in dex Negation". De schematie-k van het denken, vo-o-xal van het godsdienstig denk-en, moet als vervloekte ho-ogmoed worden verworp-en. Men moet niet, hoogmoedig, zeggeel: zoo is het, en anders niet (èf-öf), maar: zóó is het, en het is óók anders (èn-èn).

Nu zegt men wel: Barth valt den mensch aan, maar niet God; hij breekt den hoogmoeid van het o-ngeloof en niet de waarheid van het geloof.

Maar zooi staat de kwestie niet.

Met .alle waardeering voox wat Baxth ju zijn omgeving beteekende, met volle erkenning, dat hij tegeno-ver de geestelijke eiotiek, teg-enovex de h-eiligverklaring van de biologische, pathetische, erotische elementen van den hoogmoedigen mensch zeer veel go-eds gezegd heeft*), en dat hij het vraagstuk van het paradox in de religie pas scli-arp gesteld heeft, — moet het toch gezegd worden: hij tast niet alleen den hoogmoed van den mensch, maar ook de neerbuigende liefde van God aan. Want God heeft niet alleen bliksemslagen te werpen, die in de horizontale weield inslaan; Hij gaat ook met wolk-en vuurkolom m è t ons de liorizontale kronkelwegen van woestijnen door, en rekent met het milieu, waarin wij leven, de draagkracht van ziel en zinnen. Hij geeft niet maar insnijdingen, doch breekt zich een baan, waarop Hij met ons gaat. Niet punten, maar lijnen heeft Hij' liefgehad. Dat is te zeggen: er is meer dan snijlijki en snijpunt; Go-d heeft het platte vlak aan gen O'men van boven af; wie het loochent, of - ex tegen too-mt (ook in 1926 op antisynodale-meetings), d i e is de hoogmoedige tegen Hem, al weet hij het niet.

De openbaring heeft haar geschiedenis; en deze weer haar „b ede e ling en". - Godsopenbaring

springt niet over een „doodslijn" heen, maar breekt den dood in het veld zijner heerschappij'; - en de leugen en den waan desgelijks. Er is meer dan een weg Gods naax den mensch toe; er is ook een weg Gods met den mensch mee. 'Barth meent, dat hij het „wonder" weer stelt; dat het wonder weer redt. Het is niet waar. Evenals hij straks paradoxen bleek te winnen, omdat hij ze, als 't er op aankomt, ongebruikt liet, ZQO zeggen we nu: hij redt het wonder uit het huis der schematiseerende theologen, omdat hij het er niet gezien heeft. Want aJs Gods openbaringsweg m e t ons meegaat, en als wij in ons „platte vlak" Hem kennen door en naar de openbaring, dan is het gewone een wonder en het wonder het gewone. In zijn alledaagsche werk va: i „de horizontale" vlakte kan — Dr de Hartog zei het eens — een putjesschepper medearbeider Gods zijn. Noem den tlieoloog putjesschepper; maar zeg niet, d'at hij zijn beschouwing over 'God en Gods werk geen plaate aanwijzen mag in aijh horizontale lijn. In beginsel komt dat neer op de loochening van de eenheid van geschiedenis en eeuwigheid in den raad, het besluit, den wil van God.

Barth heeft het over den mensch, die loodrecht van de waarheid doorsneden is.

Kuyper heeft — en juist in dagen van worsteling, gelijk hij zelf zei — een preek gehoud'en over „geworteld" en „gegrond".

Dat is een staan, een vastgegroeid zijn (niet - momenteel, doch duurzaam) in een horizpntaal vlak. Doch de planting is van boven; de levenskracht is uit God; en van oogenblik tot oogenblik is er de „almachtige en alomtegenwoordige kracht" die onderhoudt alle planting Gods.

De paradoxen-wellust, zoo gevoed, is een roof, gepleegd aan de consequente prediking der barmhartigheid Gods. Die barmhartigheid is niet alleen in het object der openbaring, doch ook in feit en wijze van haar mededeeling. Snijpunten zijn van den Groeten Ongeduldige. Maar lijnen zijn ge^trokken door het groote Geduld van God, die met de mensch en optrekt, uit schemer/tó't vollen middag toe; en die profeteert onder Israël door den „Engel zijns aangezichts"; 'dien Engel, die niet maar flikkeringen geeft van verticale schijnen in den droom^ dien Barth tot dag-orde verheffen wil (de Jakobsladder), doch die ook vóór Oins heentrekt en zijn openbaring geeft niet alleen voor, doch ook naar (de bevatting van) den mensch — transcëndi& n; t, & ii%-immanent — van oude tijden


') Art. Paradox in Dictiojjaf.y ., of .-Ghrist • aind-the-. Gospels Edmburgh, 1908. •mÈsmm^^ës: mmimê. m0mmm^^^^!^^^

2) Jenkinson wijst hier voor wat de Ie groep betreft op: atth. 5:3 v.; 5:39 v.; 11:12; 17:20; Luk-as 18:25; Joh. 13:13—17; Matth. 7:1—6; 10:34—39; Luk. 14:26; Joh. 15:12—17; Matth. 5:38—41; . 18:21, 22; 6:34; 25:1 en 13. En wat de 3a groap betreft: atth. 15:10—20; Marcus 2:18—38, 8:1—6; Matth. 23:1—36; 9:9—13, Marcus 2:15, 16; Lucas 19:1—10; Marcus 10:45; 8:27—38.

2) Anderen zeggen: God laat zich erdoor b e 1 e v e n. Maar het c? r3te is noodzakelijk voor het tweede.

1) Max Strauch, Die Theologie Karl Earths, 2e AuH. Mttnchen, Kaiser, 3—48.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

HET PARADOX IN DE RELIGIE.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 1926

De Reformatie | 8 Pagina's