Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rectificatie.

Verleden week stond in Persschouw te lezen: „dat zwijgen nog niet toestemmen is; en 'dus: niet veel waard". Hiermee zon het zwijgen en de onthouding van adhaesiebetuiging in het algemeen als niet veel waard worden geprezen; wat we niet graag zouden beweren. Er is ©en deel van den zin weggevallen. Ik schreef ongeveer dit: „ ... dat zwijgen nog niet toestemmen is; een meening trouwens, die slechts in een sjireekwoord wordt belichaamd en dus niet veel waard is". •

Teksicritielt.

Dr Bouma schrijft in „Geref. Kbl. voor Dr. en Ov." over tekstcritiek en laat zien, dat ze heel iets anders is dan bijbelcritiek:

Deze Schriftkritiek is uit den booze. Ze tast de majesteit aan van Gods Woord. Ze vernietigt dat Woord. Daarom verzetten wij ons steeds tegen haar pogen en , heweren in naam van dat Woord zelf en in den naam des Heeren, die ons dat Woord heeft gegeven.

Maar anders staat het met de zoogenaamde tekstkritiek. Deze is geoorloofd en noodzakelijk. Ook Gereformeerde theologen doen daaraan mee. In hun geschriften en wetenschappelijke publicaties. In redevoeringen. Soms zelfs op den kansel.,

En dan vragen sommige Gereformeerden verbaasd, of dat niet in strijd is met liet Woord en met den eerbied'voor het Woord, en met het feit, dat God de Heere zelf ons dat Woord gegeven heeft. Als men dan van Gereformeerde zijde ook al doet aan tekstkritiek, wat onderscheidt ons dan van Modernen en Ethischen met hun Schriftkritiek? Of is dan misscliien het gelijk toch aan de zyde der kritiek met haar bestrijden van de Heilige Schrift?

Hierop antwoordt Dr B. o.m.:

De tekstkritiek houdt zich bezig met de vraag, wat de oorspronkelijke tekst was van het Woord des Heeren en van een of ander onderdeel daarvan. De oorspronkelijke handschriften toch van de-boeken van het Oude en van het Nieuwe Testament zijn ons niet bewaard. Wij bezitten niet anders dan afschriften. En .die afschriften zijn nog niet alle gelijkluidend. Ze verschillen onderling hier en daar, zoodat het de vraag is, wat er oorspronkelijk heeft gestaan.

Daarnaar nu onderzoekt de tekstkritiek. Ze begint de verschillende ons bekende handschriften te vergelijken. Daarbij komt ze vaak tot de ontdekking, dat deze handschriften onderling verschillen. Het eene leest een •of anderen tekst zoo, en het andere heeft op die plaats een andere lezing. Welke van die twee of meer ver-.schillende lezingen is nu de juiste? Wat heeft de profeet of apostel, wiens geschrift de theoloog onder handen heeft, daar nu geschreven? Dat is natuurlijk niet geniakkelijk uit te maken. Dan komen allerlei redeneeringen en beschouwingen, die ik hier niet zal bespreken, omdat ze te langgerekt zouden worden. Maar op grond van allerlei redeneeringen komt de onderzoeker tenslotte tot een resultaat en schrijft den tekst neer, dien hy voor den oorspronkelijken meent te moeten houden.

Het koml op goed orLderscheiden aan:

Dat is geen aantasten van de majesteit van het Woord. Maar dat eischt juist de eerbied voor het Woord.

En dat werk is niet eerst in den laatsten tijd aangevangen. Het is reeds eeuwen geleden gedaan. Ook onze Statenoverzetters hebben aan deze tekstkritiek gedaan. Op verschillende plaatsen hebben ze een moeilijke en hun onverstaanbaar schijnende lezing veranderd in een, die beter was te verstaan.

Dat werk der tekstkritiek is eenvoudig geboden door de omstandigheid, dat we den oorspronkelijken tekst niet meer hebben en de tekst niet altijd ongeschonden tot ons kwam.

Ook het bezwaar van vele eeuvoudigen, die Vreezen, dat op' die manier niets meer vaststaat, ziet Dr B. onder de oogen. Hij kan het wegnemen:

Bij • de onderzoeking van den tekst vinden we niet zulke groote verschillen; daarbij gaat het in den regel niet over groote dingen, maar over kleinigheden. Heel vaak b.v. over de vraag, of in een plaats „en" of „maar" heeft ges laan en dergelijke kleinigheden meer. Ieder gevoelt, dat deze kwesties niets beteekenen voor de groote vraag, of we den Bijbel nog hebben, zooals God de Heere ons dien gegeven heeft.

Daarbij komt, dat de onderzoekingen der latere jaren en het materiaal dat door opgravingen enz. tot onze beschikking gekomen is, zoover gevorderd zijn en de geleerden vooruit geholpen hebben, dat de tekst tegenwoordig tamelijk vast staat. Ook al is het waar, dat dit méér voor het Nieuwe dan voor het Oude Testament geldt.

Conclusie is dus:

De vrees is geheel onnoodig, dat we ooit den Bijbel zouden verliezen, als we tot de overtuiging zullen gekomen zijn, dat we niet meer weten, wat de Bijbelschrijvers hebben gezegd. Want-dat oogenblik komt nooit. '

Kn we toch over de tekstcritiek spreken, citeer ik ia dit verband „De-B, azuin" (Op en' om ons Erf): : ^; S

Voortdurend wordt in „Woord en Geest" gebruik gemaakt van een argument, dat uit het volk opgekomen • is, en sedert door leiders is overgenomen: het argument, dat prof. Aalders in een van zijn werken blijkt gedaan te hebben aan tekstcritiek, en dat nu zoo'n man durft meehelpen om vonnis te strijken over dr Geelkerken. Ds v. d. Brink beweert zelfs deze week nog weer, dat men eerst onze „Schriftbeschouw i n g" had moeten herzien, voordat men de kwestie-Geelkerken had kunen afhandelen; een opmerking, die dan wordt vastgeknoopt aan wat ter zake van dat geval van tekstcritiek werd in herinnei-ing gebracht.

Het verwondert wel wat, dat op die manier gewerkt wordt. Allereerst om het voorbeeld zelf. Als prof. Aalders nu de eenige was? Maar voordat zijn Jeremia verscheen, kon men bij anderen tientallen voorbeelden van gelijke tekstcritiek aantreffen. En dat niet — zoo-: als prof. Buytendijk eens zeide — in het geheim, of zoo, dat het volk er onkundig van gelaten werd, maar pubHek en eerlijk, in populaire lectuur. Ook is het geval van dien éénen tekst niet bizonder, omdat de tekstcritiek verschillende gevallen, ook buiten dien bepaalden tekst, raakt. Is het voorts ook geen verwarring van Schriftbeschouwing en tekstcritiek hier, die menigeen parten speelt? Men moest weten — en kon dat ook — dat een tekstcritiek, die op zuivere gronden en met goede methode werkt, precies in andere richting gaat dan Schriftcritiek. Waarom moet thans voor het volk dit gebrek aan onderscheiding getolereerd en zelfs gepropageerd worden, terwijl men vroeger onder ons eenstemmig was b.v. in de verwerping van de wijze, waarop prof. dr H. Visscher getoond had, in een aanval op „De Heraut" te verwarren wat uit elkaar gehouden moest worden? Men is het toen tamelijk wel eens geweest hierover, dat de artikelen, die b.v.^prof. Hepp schreef tegen prof. Visscher, in „De Reformatie", doeltreffend waren. Ik ken menschen, die ze toen „fijn" vonden; maar die n u achter „Woord en Geest" aan komen met een klacht, die, enfin, op eenzelfde hoogte staat als toen die van prof. Visscher. Neen, dan was ds Netelenbos iets frisscher. Die heeft niet gezegd: k zie kans om te bewijzen, dat er gereformeerde menschen zijn die met 1 Joh. 5:7 tekstcritische moeite hebben, en nu moeten we eens eerst over de. S c hr if tb es C'h o uwi n g praten, eer we kunnen beslissen over het geval-Netelenbos. Wie prof. Aalders bestrijden wil, moot het doen op z a k e 1 ij k e, dit bepaalde geval betreffende, gronden; maar moet niet bezwaren opperen, die den indruk maken, alsof hij de tekstcritiek zelf zoo'n misdaad vindt. Men kan wat prof. Aalders deed, zoolang men de waarde van zijn tekstcritische argumentatie niet aanvecht (wat nog niemand gedaan heeft, en waarover tot nu toe niet gesproken is met erkenning, dat daarin alleen de kneep zou mogen liggen) niet op deze wijze veroordeelen, zonder tevens Galvijn en Beza, de K a n 11 e e k e-ningen (die DOEN ook, aan tekstcritiek), prof. Bavinck. Bouwman, M. Noordtzij, ds T. Bos e. a. te veroordeelen. Ik beperk me tot oudere geschriften. Dat men thans achterna met bezwaren komt aandragen, terwijl over het princiioe nog nooit verschil viel, is niet hartverheffend. Wie thans dit verwijt keert tegen de Geref. kerken, heeft geen w^oord meer te zeggen als ds Netelenbos eens in de pers ging zuchten: s v. d. Brink, dr Geelkerken, ds Aalders, en enfin, al de toen reeds fungeerende predikanten hebben mij ontijdig veroordeeld (zij hebben het immers ook gedaan, evenals, volkomen terecht, dr Geelkerken ons allen aansprakelijk stelt voor zijn veroordeeling). Want ds Netelenbos zou dan kunnen zeggen: e hadden eerst de Schriftbeschouwing eens moeten herzien, eer ze beslisten over mijn zaak. Kijk maar eens naar de tekstcritiek onder de gereformeerde voorgangers. Op deze logica zou ds v. d. Brink m. i. niets kunnen antwoorden. Want hij zal kwalijk kunnen bewijzen, dat ten aanzien van de tekstcritiek prof. Aalders iets anders heeft gedaan, wat het principe betreft, dan de gereformeerden van vroeger, met wie ds v. d. Brink heeft gewerkt, voor wier arbeid hij bidstonden heeft geleid en tegen vrier tekstcritischen arbeid hij, voorzoover mij bekend, nooit een letter geschreven heeft, al wist hy natuurlijk toen ook al alles ervan.

De hier bedoelde citaten uit de kantteek'eningen enz. heb , ik vermeld in bovengenoemde Arsenaalbrochure; wie er meer van weten wil, nu de kwestie tegenwoordig weer naar voren geschoven wordt in het kerkelijk debat, kan daar bewijzen vinden, dat van nieuwighedein geen spxake is. In , ; & eref. Theol. Tijdschr." (bept. '26) kan men een arl; ikel van Prof. Aalders zelf vinden over deze zaak (uitgave: de Graafschap, Aalten).

Aanbevolen lectuur! Misschien kumien'we later wel eens enkele voorbeelden geven van teksten, die door behoodijke tekstcritiek veel duidelijker gewOird'en z: ijn. Dit vraagt evenwel enkele afzonderlijke axtikelen.

Bovenstaande copie was reeds bestemd voor het voorgaand nummer, maar iJleef toen wegens plaatsgebrek liggen. Inmiddels heeft ook' „De Heraut", (rubriek van Prof. Kuypei') de kwestie aangesneden. De aanhef is al dadelijk actueel en ter zake:

Het is een beleende manier van strijd voerent, dat wanneer men lop. een of ander punt wordt aangevallen, men hetzelfde verwijt, dat tegen u wordli ingebracht, nu tegen uw tögenstandcr doet hooren; Vooral in achterbuurten maakt het volk hiervan gaarne gebruik. Je hebt gestolen, zegt de een. Man, houd je stil, zegt de ander, want je bent nog vee' erger dief dan ik. Onze Duitsche buren noemen dit een Retourkutsch, d.w.z. een rijtuig, dat terugkeert. Heel hoog staat zulk egn manier van polemiek wel niet..

Nadat Prof. Kuyper het verschil in wezen tnsschen bchrift-en tekstcritiek' heeft aangewezen, wordt vervolgens opgemerkt:

Dat zulk een tekstcritiek volkomen geoorloofd is, en dat die' tekstcritiek niets te maken heeft met do autoriteit van Gods Woord, moge een voorbeeld duidelijk maken.

Er is wel niemand onder de Refoi-matoren geweest, die met zooveel ijver voor liet gezag van tiods Wioord is opgekomen als Galvijn. Bij Luther en Zwingli vindt men nog wel eens uitlatingen, die niet onbedenkelijk zijn, maar Galvijn eischt onvoorwaardelijke londerwerping aan de Heilige Schrift. Toch heeft Galvijn wel degelijk tekstcritiek geoefend. Zelfs is hij daarin • verder gegaan dan onze Staten-overzetters. In den door hem uitgegeven Bijbel ontbreekt in den Brief , van Jacobus hoofdstuk 4 vers 5 het slotgedeelte, n.l. de woorden: Daarom zegt de Schrift: od wederstaat de hoovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade", ü.ok in zijn Commentaar op den Brief van Jaciobus laat Galvijn deze woorden weg en 'lleelvcnt daarbij aan: ele handschriften hebben deii geïnterpoleerden tekst; maar waar doze woorden in andere handschriften niet gelezen worden, vermoedt Erasmus, dat ze door den een of ander op den rand zijn aangeteekend en daarna in den tekst zijn binnengeslopen. Dat is mogelijk, hoewel do woorden in den contekst niet slecht passen. Ook het bezwaar, dat hier als Schriftwoord door Paulus zou tiangehaald worden een woord, diit alleen bij Petrus voorkomt, acht Galvijn niet afdoende, omdat het een vrije weergave kan wezen van Psalm 18:28. ATaar toch acht Galvijn de echtheid van dezen tekst op grond van de handschriften niet vaststaande en daarom laat hij deze woorden in zijn Bijbeluitgave weg.

Met verschillende vooirbeelden uit de historie wordt het a.rtikel beslOiten. Het is wel vreemd, dat men deze dingen juist zeggen moet aan het adres van hen, 'die roepen om vooruitgang en openhartige voorlichting. Vooruitgang, die reeds lang veroverd was, en waarvan de resultaten aan het volk waren meegedeeld in p^ O' p u 1 a i r e lectuur wordt, nu het te pas komt, als' niet ter zake doende ter zijde gesteld; het volk wordt opi begripsverwarring onthaald; en nadat men plechtig een kerkelijke conferentie heeft belegd om te klagen dat zijn eigen leiders niet met 'dat begrijpend vertrouwen zich tegemoet getreden zagen; waarop zij naar christelijken liefdes-eisch aanspraak mochten maken, wordt wantrouwen gezaaid tegen andersdenkende leiders, die niets anders deden dan wat al lang , als vrucht van voortgaande studie erkend was. Het is niet overbodig, hierop: te wijzen, want, zegt „De Heraut":

In een der bezwaarschriften bij de Synode ingediend, werd dit bezwaar (inzake prof. Aalders) reeds te berde gebracht. De Synode is er wijselijk niet op ingegaan omdat de indiener van dit bezwaar blijkbaar geen onderscheid wist te maken tusschen Schriftcritiek 'en tekstcritiek. Maar na de Synode wordt dit zelfde argument deels in de pers, deels, naar mar ons schrijft, in meetings en persooirlijke gesprekken, door de voorstanders van Dr Geelkerken gehouden, telkens weer aangevoerd.

Legenden.

• Dr Geelkerken c.s. verspreidt volgend gerucht:

dat het antwoord dat Dr Geelkerken aan de Synode gaf en waarop zijn schorsing volgde, dooir Prof. Dr H. H. Kuyper hem in de pen. zou zijn gegeven.

Inderdaad, het wordt gezegd. Met eenige franje daartoe. Prof. Kuyper antwoordt hierop dit:

Laten we eerst mogen zeggen, dat Prof. Kuyper met Dr Geelkerken zelf geen woord gesproken heeft over zijn antwoord aan de Synode, hem zelfs, behalve op de Synode, niet heeft ontmoet en het antwoord, door Dr Geelkerken gegeven, hem van te voren geheel onbekend was; eerst op de Synode heeft hij er inzage van gekregen.

Vervolgens deelt Prof. Kuyper mee, dat indertijd, toen hij bezoek kreeg, onverwacht, van Prof. Woltjei en Ds Brussaard, die hem kwamen vragen, of - een conflict nog te vermijden was, hij o.m. dit gezegd heeft:

dat de Synode zeker niet zou aflaten van den eisch, dat Dr Geelkerken de hem voorgelegde verklaring onderteekende en dat, zooals de Deputaten der Synode aan den Kerfceraad van Amsterdam-Zuid hadden medegedeeld, een weigering van Dr Geelkerken lom dit te doen, door schorsing zon worden gevolgd. Wilde men een conflict vermijden, dan was er geen andere uitweg, dan dat beide heeren, die met Dr Geelkerken zeer bevriend waren, hem bew-ogen een verklaring af te leggen, dat hij als ambtsdrager zich naar de beslissing der Synode zou voegen en deze, beslissing ten grondslag zou leggen aan wat hij als ambtsdrager leerde. Een oonsciëntie-bezwaar kon er bij Dr Geelkerken niet bestaan tegen het afleggen dezer verklaring, aangezien hij zelf in een zijner brochures gezegd had, geen geloofsbezwaar te hebben tegen wat hij de traditioneele o.pvatting van Genesis 3 noemde. En wanneer • er geen consciëntie-bezwaar was, was elk ambtsdrager verplicht zicli te houden aan d^ dogmatische uitspraken der Synode en dienovereenkomstig te leeren.

Het vervolg van de geschiedeifis is evenwel zóó, zegt „De Heraut":

Dit onderlroud is aan Dr Geelkerken overgebracht en is, naar men ons meedeelde, de aanleiding geweest, dat Dr Geelkerken in zijn „antwoord aan de Synode metterdaad een dergelijke verklaring heeft afgelegd. In zooverre is het dus juist, dat het advies van Prof. Kuyper op dit antwoord invloed heeft gehad. Indien Dr Geelkerken zich dan ooic tot 'deze verklaring • bepaald had., zou de uitkomst vermoedelijk een' geheel andere zijn geweest. Want Dr Geelkerken is niet geschorst om deze verklaring, maar omdat aan die verklaring allerlei uitlatingen voorafgingen, die de

waarde dezer verklaring feitelijk weer te niet deden' zooals met najne de bekende reserve, dat een nieuwe commissie moest benoemd worden, die Keel de zaak van het Schriftge-zag zou onderzoeken, ook Genesis 3, en dat alleen in afwachting daarvan de bedoelde verklaring zou gelden. Dat de Synode daarom met dit antwoord geen genoegen Kon nemen, sprak wel van zelf. Dat is de oorzaak geweest, dat de "Synode • haar eisch handhaafde, dat Dr Geelkerken zonder voorbehoud zich oonformeeren moest met de beslissing der Synode, en, toen hij dit definitief weigerde, de Synode hem geschorst heeft. Dat Prof. Kuyper van de uitlatingen in dezen brief, die zoo veel aanstoot gaven, en van het voorbehoud, dat Dr Geelkerken maakte, niets geweten heeft en nog veel minder 'daartoe advies heeft gegeven, behoeft wel nauwelijks gezegd te worden.

„Wai bliev' je? "

Ds V. Gheel Gildemeester zegt in de „Haagsche Kerkb." (Herv.):

Dit herinnert ons aan een aardig verhaal dat we jaren geleden vernamen over een engelschman die met zijne familie per auto door ons land reed. Op een avond omstreeks elf uur komt hij aan, wiji meensn in Hoorn. Het stadji© is in diepe rust. Ook „het" hotel. Daar zijn de luiken voor de vensters. Maar de reizigers wilden er toch wel in. Zij bellen; ze kloppen op de deur; ze bonzen op de luiken. Ze behoeven niet lang te wachten; daar wordt een venster opengeschoven; een luik opengestooten, een slaapmuts zichtbaar, en een ietwat slaperige stem vraagt: „Wat bliev'je? " De engelschman verstaat „What believeyou" (wat geloof je? ) en was zeer verontwaardigd dat men hem eerst naar zijn geloof vraagde eeir men hem er in laten wilde. „I believe in God, but you are a scounrel" zou hij geantwoord hebben, hetwelk, overgezet zijnde, luidt: „ik geloof in God, miaar jij bent een schurk". Wat deze waard toch door zijn hollandsche vraag niet had getoond. Of de brit beter ingelicht is geworden, weten we niet. Waarschijnlijk is dit voorbeeld wel gebruikt om te bewijzen, dat wij: nederlanders, noord-nederlanders, „overal het geloof bij halen".

Waarschijnlijk zou de schrijver van „Bij ons in Noord-Holland" tegen deze toepassing wel bezwaar inbrengen. Het verhaal zal wel niet meer dan een grapje zijn. Maar overigens zou het meer de gedachte steunen, dat de engelschman doet, wat hier van den noord-neder lander beweerd wordt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 februari 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 februari 1927

De Reformatie | 8 Pagina's