Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERS-SGHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SGHOUW.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Vervolg.)

Promotierecht Theol. School.

Verleden week moest uit plaatsgebrek de copie •worden afgebroken. Daarom vallen we nu maar weer met een deurtje in e^n..binnenkamer yaai bet huis. '^S: MdS? iÉ$

We spraken over de onjiriste', met de letter der wet strijdige, eenigszins, of liever, nog al heel erg imaginaire onderscheiding, die men stelt en uit-§. werkt tusschen „wetenschaps-instituut" en „oplei-|-dingsschool". Het eene zou dan liggen ten AVesten, het andere ten Ooisten van de Zuiderzee, en liopefijk, ook van het IJselmeer.

Weet men niet, dat er Bollands zijn, diS' er geen fe' steek van gelooven, daf alles „wetenschap" is èiau 's-lands universiteiten? Ja, , men weet het wel, want de Bollands zeggen het een beetje „cru". j\Iaar als ik nog enkele broeders als in de 'dagen van weleer zie draven op het ros van de antithese tusschen wetenscihap en opleiding, enfin, da, n denk' ik maar hieraan, dat er onder de' wetenschappen lijfce heeren nog altijd gevochten wordt over de vraag, of sommige studievakken, die men overal doceert, nu „wetenschap" dan wel „kunde", „techniek" zijn. Ik heb daar zelf miji, een voorstelling van gevormd, die hier niets ter Ziake dient. Haar ik moet er toch eventjes aan denken, als ik weer hoor; -hier is wetenschap, dajar is opleiding. Die twee gaan overal samen. Of is de logica van de hierna volgende, uit „De Wiachter'-' (Ds Doekes) geciteerde feiten niet bindend? Men 'leze: .

De tijd, dat het promotierecht werd beschouwd als een privilegie van de universiteiten, is ook hier te lande voorbij. Bij de Reformatie verloren de Universiteiten wel hun internationaal karakter, maar zij behielden het voorrecht van het jus promovendi, waardoor ze zich hier te lande onderscheidden van de Illustrescholen. Doch deze onderscheiding heeft thans uitgediend, en deze gang van zaken kan niet bevreemden. De overtuiging is gevestigd, dat aan alle hooger onder-• wijs het recht van promotie toekomt. Niemand minder dan Dr A. Kuyper Sr. heeft het duidelijk uitgesproken, in zijn toelichting van het ministerieele besluit ten opzichte van Delft: „De bedoeling, die in 1904 ten dezen bij het kabinet voorzat, was geen andere, dan om de Technische School te Delft, die dusverre onder het Middelbaar Onderwijs geregeld was, naar het standpunt van het hooger' onderwijs over te brengen. Vandaar, dat de regehng nu dan ook in de Wet op het Hooger Onderwijs werd aangeboden. En in verband hiermede, nu sprak het vanzelf, dat ook hier, evenals bij alle Hooger Onderwijs, een doctoraat verkrijgbaar moest worden gesteld voor een ieder, die voldeed aan de voor dit doctoraat gestelde eischen". (De Standaard van 23 Nov. 1915.) Duidelijker kan het niet gezegd worden. Bij alle Hooger Onderwijs, dus óók bij het Hooger Onderwijs te Kampen, behoort het doctoraat verkrijgbaar te worden gesteld, maar daarom is dan ook de uitspraak der Synode onverklaarbaar. Hoe men het ook beziet, het besluit is niet te verdedigen. Men kan toch immers het bez^vvaar ook niet daarin zoeken, dat de Theologische School opleidt tot den dienst des Woords? De School te Delft dient ter opleiding van ingenieurs, en toch ontzegt niemand haar het promotierecht. Sterker nog: alle universiteiten, zonder onderscheid, zijn naar de woorden van Dr Bavinck, scholen van opleiding (Het D o c t o r e n a m b t, blz. 49) Om meer dan opleidingsschool, om groot-laboratorium voor de wetenschap te zijn, dienen ze — aldus Dr Kuyper Sr. in de Tweede Kamer, Dec. 1897 —• met min-.stens 100 hoogleeraren bezet te zijn. (De Heraut, No. 1044, bij Dr Bavinck: „Het recht der Kerken en de vrijheid der Wetenschap".) En toch is er geen bezwaar, dat zij desondanks het jus promovendi uitoefenen. Met de Vrije Universiteit staat het uiteraard niet anders. Van de Theologische faculteit schreef Dr Bavinck, dat zij, schoon slechts in verband tot de Kerken staande, toch feitelijk niets anders is dan een Theologische School, die predikanten opleidt voor dezelfde Gereformeerde Kerken, welke te Kampen daarvoor een eigen inrichting hebben. En toch erkennen we allen haar recht, om doctorale graden te verleenen. Waarom dan •alleen aan de Theologische School dit voorrecht onthouden?

Laten we de historie spreken, dan ontvangen we hierover al evenmin licht. De Gereformeerde Universiteiten hier te lande waren opleidingsscholen, en - wel in de eerste plaats ter opleiding van aanstaande dienaren des Woords. Herinneren we hier slechts, dat Dr H. H. Kuyper bij zijn onderzoek naar het ontstaan van die Hoogescholen, tot de slotsom kwam, dat zij beschouwd moeten worden als Seminaria ecclesiae, als Kerkelijke Kweekscholen (D e o p 1 e i d i n g t o t d e n dienst des Woords, blz. 467) en toch hebben onze vaderen haar het promotierecht nimmer ontzegd. Toch hebben zij dit recht uitgeoefend en doctorale graden verleend.

Men moet de zaak blijyen houden in dei nuch-^Ifere morgenlucht. Misverstand zou kwaiad kunnen. Dr Kaajan schreef:

Dat deze Hoogleeraren de kunde en geoefendheiö bezitten en voldoende wetenschappelijke autoriteit om een doctors-bul uit hun naam aan doctorandi in de • theologie (na promotie) uit te reiken, zal niemand betwisten.

Jfaar deze doctors-titel, dien zij zouden kunnen uitreiken, beeft mét een k e r k e 1 ij k doctoraat slechts ^ den naam gemeen en is zuiver een titel - verworven en geschonken op het terrein der wetenschap.

Wij m.erken hiertegenoiver op, dat een kerkelijk doctoiraat ook geen ooigenblik begeerd wordt; de verlangens liggen zuiver op het terrein der wetenschap 1). Men heeft reeds kunnen lezen, dat hetgeen nu gevraagd wordt, noig nooit eerder in_synodale behia; ndeling kwam. Wat thans bedoeld wordt is door Prof. Bavinck — gelijk onlangs nog gepubliceerd werd — in beginsel aannemelijk geacht, .-\lleen maar — het was toen niet aan de orde. Nu is het wèl aan d'e orde, en d'e naam van Bavinck ; pleit voorzichtigheid.

Ja maar — het BEDING!

Ja, het beding. Ds Laindwehr zegt:

Men heeft in vroegere jaren, als het over de Theologische School ging, altoos op het „beding, " gewezen. Zou daar nu ook eens niet aan gedacht moeten worden? Als onze kerken moeten hebben en houden een eigen inrichting voor de opleiding van aanstaande predikanten, kan dan bet karakter van die inricliling maar zoo gewijzigd worden, dat ze zal omgezet worden in een "Theo-' logische Faculteit? Wij vragen dat, om den indruk te vestigen, dat de kwestie niet zoo eenvoudig is, als velen meenen.

Wij verstaan dit, en zijn het met Ds L. eens, dat reeds deze overweging dringt toit serieuze bespreking. Maar dat het „beding" iets zou kunnen aanvoeren tegen de geoppterde ged'achte-, is mij niet duidelijk. Het beding — indien hei iets zou vermogen tegen de consequente, definitieve voltooiing van het gebouw volgens „bestek B"^) moest dan reeds in 1896 zijn aangewend om bestek B te weren. Meent men strijd te zien — da, n moeten we eerlijk terug. Maar het iieding kan toch alleen worden opgeroepen , als iema, nd Kampen zou willen opheffen. Doch daaraan denkt niemand. Het is slechts te doen om versterking van het bestaande met handhaving van het na 1896 gegeven karakter, gelijk Prof. Bouwman zegt in „De Bazuin":

Het voorstel van Overijsel is niet in strijd met de beslissing van 1914, is niet in strijd met het be-' ding Van 1892, , en is niet in strijd met het karakter' der Theologische School. Ook verandert door de uitoefening \ai\ het promotierecht de Theol. School nietvan karakter.

Een andere vr, aag: mogen de KERKEN dat recht verleenen? Velen zeggen: neen.

Men kan voor dat néén vele redeneai aanvoeren.

Met-nadruk, stel ik voorop, , dait over een deel dier argumenten nog afzonderlijk moet gesproken wolden, wat ik ook voornemens ben.

Ma, ar één van die argumenten is dan toch:

„wijl l, e, de Synode der Gereformeerde Kerken, als zijnde een kerkelijke vergadering, en geen wetenschappelijk college, de bevoegdheid mist, om zoodanig recht te verleenen."

Maar als men weer denkt aan Delft (waaraan Dr A. Kuyper als minister toedaicht, wat hij als praeaidviseur der generale synode-aan Kampen hielp weigeren) en aan Wageningen en aan Roitterdam en aan de wet, da.n geeft men Dr G. B, ouma (in „Overijselsch—Drentsch Kbl.") toe:

Daar heeft dus weer een niot-wetenschappelijk lichaam, ik laat aan den lezer de keuze over, bepaald, dat de bestaande school, die jaren lang haar wetenschappelijk karakter had getoond, van nu af den doctoralen titel zal mogen verleenen. Door een nietwetenschappelijk lichaam werd veroorloofd, gebruik te m_aken van het promotie-recht.

Zoo gaat bet in den regel. Dat vindt iedereen natu u r 1 ij k. Dat kan eenvoudig niet anders. Tenzij een School zelf zich dat recht verleent, moet een ander het doen. En dan zal die ander óf een andere Hooge-'School zijn, wat immers niet denkbaar is. óf het zal een met-wetenschappelijk lichaam zijn.

Dat ligt i n den aard der zaak. Niemand heeft ooit de geldigheid van de desbetreffende bepalingen uit de Hoogeronderwijswet betwist. Niemand heeft, toon de betreffende wetsvoorstellen aanhangig waren, ooit in eenig blad of op eenige vergadering dit bezwaar ingebracht, dat het niet mocht, omdat de Regeering nieq een wetenschappelijk college • was. Omgekeerd, zou niet ieder de handen ineengeslagen hebben van verbazing, als de Tweede Kamer eens had uitgesproken bij de behandehng van het door den Mnister ingediende wetsontwerp: „dat zij aan het verzoek van den Minister niet kon voldoen, om n.l. aan de Tech-, nische Jloogeschool hot promolierecht te verleenen.

wijl de Tweede Kamer der Staten-Generaal als zijnde een vergadering der volksvertegenwoordiging, en geen wetenschappelijk college, de bevoegdheid mist, om zoodanig recht te verleenen". Ik herzeg, zou niet ieder, die van zulk een besluit kennis had genomen de handen hebben ineengeslagen van verbazing?

Dat hééft natuurlijk de Tweede Kamer niet gezegd, en geen der instanties, die over het voorstel moest oordeelen en beshssen.

Maar "dat heeft de Generale Synode wel g e-• zegd. Hoe ze op die gedachte is gekomen, weel ik niet. Wie die door en door scheeve redeneering in de wereld heeft geholpen, is me onbekend. Het doet er niet toe. De redeneering is er nu eenmaal. En met onze bekende vasthoudendheid is die gedachte nu jaren lang onder ons getroeteld. Maar nu wordt het toch tijd, dat we eens weer .nis doodgewone menschen gaan redeneeren. Dat we op dit ten-ein denken ein redeneeren evenzoo, als we op elk ander terrein doen.

Inderdaad, het is ietwat verbijsterend, dat dit argument zóó lang opgeld deed. Dr Bouma zegt nog nader hiervan:

Feitelijk heeft men in 1914 ook wel ingezien, dat dit argument der onbevoegdheid niet steekhoudend was. In liet rapport van de door de Synode benoemde commissie achtte men ook reeds mogelijk, dat er dienaangaande de opmerking zou kunnen, worden gemaakt: „dat een particidiere vereeniging met directeuren, aan het hoofd daartoe in nog veel mindere mate bevoegdheid bezit". Het zéér disputabele, het zwakke van het argument der onbevoegdheid van een Synode, dit recht te verleenen, was dus in den boezem der commissie ter siprake gekomen. Dat dit standpunt zeer aanvechtbaar was, dat was haar )j e k e n d. Ze heeft er ook in haar rapport over gesproken.

Men heeft in 1914 gezegd: dia zaa, k is niet aa, n de orde. Maar als het debat gaande is, moiet ze wel aan de orde komen. W, ant d, at de bevoegdheid om te promoveeren niet hangt aau de autoriteit van wie die bevoegdheid verleent, doch aan de wetenschappelijke ^.utoriteit van de promoveerende hoogeschool is (niet .alleen thans officieel aan de orde, maar ook) reeds lang geleden in ons land uitgesproken. „De Wachter" herinnert (Ds Döekesj:

Maar nu de vraag wie dan .beschouwd moet Vfotden als drager van het recht om het jus promo^ vendi toe te kennen. Indien niet bij de opperste macht van het Land waar moeten we dat recht dan zoeken? Daarover is in ^e reeds genoemde Kamerzitting 21 Maart 1876 licht ontstoken door den knappen jurist, minister Kappeijne van de Coppello. Hij maalde onderscheid tusschen het jus promovendi (het recht om graden te verleenen) en het jus postalandi (het recht op de voordeelen aan het bezit van die graden verbonden). Het eerste is het recht van de Hoogeschool. De doctorale graad is de wetenschappelijke titel van den geleorde, die bewezen heeft recht te hebben op den doctorshoed. Daarover beslissen'de professoren (zie Dr A. Kuyper „Strikt genomen", bl. 43). Maar het recht, om aan de gegradueerden toegang te verleenen tot ambten en bedieningen in den Staat, berust bij de Overheid. Zij beslist, welke voprdeelen aan den doctoralen graad kunnen woiden toegekend. Zij beslist, van welke hoogescholen de graden erkend zullen worden. Voorheen was dienaangaande geen kwestie mogelijk. Het sprak toch als een boek, dat de Staat het jus promovendi van haar eigenstichtingen erkende. Maar dit werd geheel anders, toen er naast staatsuniversiteiten particuhere hoogescholen verrezen. Nu trad het jus postalandi op den voorgrond. De overheid zag zich geroepen, te oordeelen over al of niet erkenning van de graden der Universiteiten, die niet van haar uitgaan. En wat moest hierbij de maatstaf zijn? Immers de deugdelijkheid van de graden, door deze hoogescholen uilgereikl. Wanneer de overheid maar waarborg heeft, dat de gegradueerden op degelijke wijze zijn gekeurd, dan is er geen gegronde reden, hen van de ambten en be-• trekkingen uit Ie sluiten. Die waarborg heeft ze ten opzichte van "haar eigen hoogescholen in het volle zeggenschap, dat zij daarover heeft. Het zijn haar professoren, die daijr arbeiden. Krachtens het recht van benoeming, dat in haar handen ligt, beslist de Regeering zelve, welke mannen in haar eigen inrichtingen van Hoogor Onderwijs zullen doceeren. De Wet gaat er daarom van uit, dat de professoren van de iliikshoogescholen bevoegde keurmeesters hunner studenten z'ijn. En aan de andere inrichtingen voor Hooger Onderwijs v, 'orden voorwaarden gesteld als waarborg voor een deugdelijke keuring. (Zie Dr A. Kuyper „Strikt genomen", bl. 43). Nu passé men dit slechts toe op de Kerk, en de zaak van beidoctoraat is duidelijk. Het gaat niet om hel jus promovendi. Dat komt der Theologische School toe, orndat zij een School is niet voor lager, noch ook vooir ^ middelbaar, maar voor Hooger Onderwijs.

Tenslotte: de hoofdzaak ligt in het antwoord' op de vraag, of de kerk en. ha ar taak vervullen, door te werken in deza richting.

Ik geloof van wel, maar spireek daarover, hier of in een andere rubriek, de volgende week.

Laat ons nu eens kalm en nuchter redeneeren. Ik weet het, er zijn er, die te goeder trouw liever over heel andere vragen het onderzoek zagen heropend. Ds W. V. 't Sant schrijft in „Watergraafsm. Kb.", dat hij vreest, dat de tijid wel zeer ongeschikt zal blijken om juist dit vraagstuk aan de ord'e te stellen. Liever zag hij een liereenigingspoging gewaagd:

Wanneer er stemmen waren opgegaan om, nu de tweeheid zoo prachtig tot een eenheid gegroeid is, en beide opleidingen in harmonie samenwerken; bovendien de strijd over onze belijdenis zoowel leiders als volk saamgesnoerd heeft zóó sterk, als sinds 1892 nog met gezien was, ... te grijpen het oogenblik tot vereemgmg van beide opleidingen, bijv. in den geest van het voorstel-Sikkel indertijd, wel wie zou zich daarin niet verblijd hebben? Als ooit de tijd daarvoor

rijp geweest is, dan is hij liet thans. Een vereeniging, waarbij de miiversilaire gedachte gehuwd werd aan de kerkelijke opleidingsidee zou in onzen tijd schier unaniem insteuiming vinden, en voor goed een einde maken aan heel dit twistgeding, waarover men zwijgt, maar dat blijkbaar toch nog leeft en zal leven, zoolang men liet huwelijk niet gesloten heeft.

Dat ieder w.aardeeren zal de hier uitgesproken ireniscliG gedachte, laat zich verstaan. Maar indien men vreest, dat het ingediende vooirstel de„gemoe'deren zou verdeelen, dan is wel zeker, dat het andere 't nog veel meer zou doen. Het is trouwens C'Ok nergens aap. de orde. Persoonlijk geloof ik, dat we, als er maar één theoloigische school of faculteit bestond (we zullen nu ma3, r niet scherp de begrippen onderscheiden) we er haa.stig ©en '2e bij moesten maken. Wat indertijd Dr de' Moor schreef, is me uit het hart gegrepen. We moeten, zei Dr de Moor, dankbaiar zijn voor het bezit van een dubbel „stel" (excuus!) professoren. Wat zon er van blijvend werk terecht komen, als er maar één professoren-college bestond? Diat de gereformeerden zich, stel, dat er tot één theologische faculteit besloten werd, blijvend de luxe zoaiden permitteeren van het bezit van gelijk aantal hoogleeraren, als thans voor ons arbeiden, wie ge^ looft dat'? En we hebben zelfs nu nog niet genoeg werkers, als men maar even let op de kwesties van dezen tijd.

Naschrift. Boven raakte ik even de historische faizonderheid aan, dat dr A. Kuyper aan Delft hielp toekennen, wat aan Kampen mede op zijn advies werd onthouden. Ik sloeg nog eens op in het Gedenkschrift van de Techn. Hoogeschool te Delft in Bijlage III de rede, uitgesproken door den rector magnificus der Techn. Hoogeschool bij haar plechtige opening (in dezen nieuwen vorm n.l.). Deze roemt „den praktisch en geest van Minister Kuyper", zijn „ruimte van blik", die in goed technisch onderwijs („waarbij het recht bedongen werd om, naast den titel van Nederlandsch ingenieur, den doctorstitel te verleenen) „een overwegend m a a t-s c h a p p e 1 ij k belang" zag, een der krachtigste w a-penen in den economise hen strijd tuss c h e n de natie n". Dr Kuyper, als minister, zag den invloed van de vele Duitsche technische instituten (verwezen wordt naar een brochure van Kammerer: Technische Hochschulen oder Technische Facultaten? ); men nam kennis van het feit, dat de Duitsche Keizer (!), zonder al te veel Prinzipienreiterei, maar zelfs ietwat miütairement, met een echt pruisisch: allo dan maar!, „aan zijn gevoel van waardeering voor wat door die scholen is tot stand gebracht, uiting wilde geven door.... een verordening uit te vaardigen, die de volkomen gelijkstelling van de Berlijnsche School met de Duitsche universiteiten bezegelde", en die het vooroordeel (het is alsof men nog in Pruisen sommige nederlandsche kerkelijke schrijvers van vroeger riekt) moest helpen doen verdwijnen, als zou „de wetenschap zelve door haar aanraking met de praktijk worden besmet". Sinds 1899 is in Pruisen en andere duitsche landen aan de Technische Hoogeseholen hel recht verleend den doctorstitel te verleenen. En , , met dit voorbeeld voor oogen" werd, dank zij het krachtig initiatief van den Minister Kuyper, het technisch onderwijs verlost uit de enge banden, waarin de wet van 1863 het hield gesnoerd. De exameneischen konden zich nu plooien naar de wisselende eischen des tijds, de school zelf kreeg bevoegdheid tot examineeren.

Alzoo prof. Kraus tot minister Kuyper. Dit was allemaal niet na, maar vóór de synode van 1914 en van 1911. Op die synodes was dezelfde dr Kuyper tegen de privileges, die Kampen a la Delft begeerde.

Hier is de redeneei'ing: het is nuttig, daarom doen we het zoo. Later werd gezegd: al is het nog zoo nuttig, de kerken zijn niet bevoegd.

Hier werd de bevoegdheid gezocht in de praestaties der school. Later werd ernaar gezocht bij de Hefhebbers en instandhouders der school.... waar ze niet te vinden is natuurlijk.

Hier werd promotierecht tegelijk verleend met de instelling van schoolexamens; later werd tot Kampen gezegd: al .hebt ge al 1 a n g • schoolexamens (sinds 1896), dat wil nog heelemaal niet zeggen, dat ge ook promoveeren kunt.

Hier werd een polytechnische school, zouder samenhang met' de groot-universitaire organisatie, kalmweg gepromoveerd tot pronioveerende school; later werd gezegd: wat zou een seminarie, dat niet met de universiteit, de andere faculteiten, verbonden is?

En nu weet ik het wel, dat er nog heel wat andere kwesties voor den dag komen (staat en kerk; verschil tusschen technisch onderwijs en theologie; wetenschap en geloofsgetuigenis). Ik zou niet graag eenigen lezer helpen warm maken alleen door spitsvondigheidjes, die den minister Kuyper stellen tegenover den redenaar op een onzer synodes, expres opgekomen om tegen Kampens uitbouw te opponeeren. Maar ik kan het niet anders zien, of de p r a e a d V i s e u r-dr Kuyper heeft ter synode argumenten gebezigd, die den min is ter Kuyper geen seconde drukten. Conclusie: laat ons vrij nog eens rustig over de kwestie praten, zonder rechts of links te zien. Ik heb beste brave menschen over de zaak hooren spreken met het grootste gemak. Hoe kon ik nu zoo dom wezen, te gelooven, dat de kerken aan.... wetenschap zouden doen, en dat een vakschool zou kunnen promoveeren? Had ik nu nog nooit dr Kuyper gelezen? Ach ja, ik had hem wel gelezen. Ik had hem ook als minister gelezen. Laat men niet, met een beroep op dr Kuyper, zijn bestrijder worden; laat men niet uit gemakzucht iets beweren, dat aan zijn geest ontleend schijnt, maar dat consequent genomen neerkomt op veroordeeling van een van zijn mooiste werken. ... in Delft. Wie zich zoo van de vraag van Kampen afmaakt, roemt dr Kuyper in den kring, die hem al lang terecht als geschenk van God waardeert, maar neemt hem tegelijk den roem af, die tot nu toe ons trotsch maakte, als hij uit een kring, die van dr Kuyper anders niets hebben moet, hem toch gebracht is, omdat de aanvoerder van het „niet-denkend deel der natie" in Delft wat grootsch tot stand hielp brengen op het terrein juist van het d e n k e n.

En nu de beurt aan de k e r k e n om te d e n k e n, niet om na te praten....

K. S.


^) Een week later (ik bad to9n reeds bovenstaande copie geschreven en verzonden) schreef Dr Kaajan, dat in 1908 en 1911 de Kamper professoren het er mee eens waren, dat het doctoraat in kwestie geen kerkelijke maar wetenschappelijke titel is. IWaar als Dr K. meent — of zijn lezers zouideni gaan vermoeden — dat die hoogleeraren thans weer wat anders willen, dan mogen we hem .geruststellen: wat toen gezegd werd, en door D, r K. met instemming aangehaald wordt, dat wordt thans niet achteruitgeschoven als een hinderlijke, afgeperste belijdenis, ^ maar als het hoofdarguniient in heel de redeneering, vooropgesteld! Ik zou vragen: wat wil men nu eigenlijk nog meer? Op DiIT punt moet de strijd nu eens met strenge logica uitgestreden worden. Anders redeneert men langs heel het voorstel heen.

2) Zie het nr van verleden week („bestek A" = de o-ude vakschool-idee.; „bestek B" = de idee van een inrichting tot wetenschappelijk werk).

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juli 1927

De Reformatie | 4 Pagina's

PERS-SGHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juli 1927

De Reformatie | 4 Pagina's