Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN ANTWOORD VAN PROF. HAITJEMA.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN ANTWOORD VAN PROF. HAITJEMA.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Hedenmo: gen ontving ik een overdruk van een artike), dat pxo-f. dr Th. L. Haitjema schreef in „Onder Eigen Vaandel"; een tijdschrift, welks litel minder Bal•thiaan^ca klinkt en mser veiz'k'.rd ea militant is, dan men van een orgaan, waarvan prof. Haitjema het adres der redactie vormt, zoti verwachten.

In dit artikel geeft pxaf. Haitjema een anlwoord op de artikelen, die ik indertijd aan dezo .plaal; s publiceerde over „De Paradox in de^Religie"; en tegelijk op het onder dienzelfden, titel uit oniwerking en aanvulling daarvaii verkregen o-pstel, dat opgenomen werd in mijn , , Bij Dichters en ydiriftgeleerden".

I^u trof het, dat volgeus besluit der - redactie, aan mij de beart der hoofdartikelen zou zijn. Het plan, dat ik eerst voor die hoofdartikelen had, laai ik nu nog even rusten. Het lijkt me noodig, eerst prcf. Haitjema-van antwoord te dienen.. Wiat ik voornemens was, nu aan dea kopi van ons blad te geven, k-omt nog wel, hoopi ik. En de lezers, die zuchten zouden: , , alweer polemiek", mogen bedenken, dat polemiek e? n heol goed ding is, dat meer hun denken helpt, dan ik west niet hoeveel zoetelijks; immers, het scherpt hun denken, en geeft hun het voorrrecht, dat ze niet alleen in de schotels, maar ook in de keuken mogen zien. Want alle irenische schotels worden toch in een pioilemische keuken klaar gemaakt, waarin.ze allemaal messen dragen Zoo is het leven nu een keer.

Prof. Haitjema kan het niet nalaten, enkele onviiende'ijkheidjes te lanceeren, d', © den boogleeraar als zoodanig niet eeren, omat ze niet haar beide voeten zetten in een voorafgaand b o toog, doch soms de plaats bekleeden, waar beter ©en argument kon staan.

Ik laat ze prol. Haitjema alle behouden. Maar op één van die bittere pilletjes wil ik toch even een. kleine sectie doen.

Het artikel opent met dezen fameuzen zin:

„Het Assensche Nieuw-Calvinisme lieel: t tot veiligstelling van de Gereformeerde waarheid een fel offensief geopiend tegen de theologie van „de paradox."

Waarna prof. Hoekstra (in diens boek' over Twijfel), dr Kraan (in zijn „Openbaring en Mysterie") ea ik (om mijn artikelen en opstel in bovengenoemd boek) als vertegenwoordigers van dit „Assensch Neo-calvinisme", ook wel geheeten een „veiligstellend Calvinisme" (met het licht journalistenveldgeschut van zoo-'n woord „veihg-stellen" jaag je tegenwoordig ook heel wat menschen uit de omgeving weg) voor den dag gehaald worden.

Drie wetenschappelijke rubriceeringen dus.

„Assensch-gereformeerd". »Neo-Calvinistisch".

..Veiligste: iend Calvini& me". Hetwelk le verstaan '^ van geestelijke assuradeurs.

Prof. Haitjema kent echter, naar ik meen, de verhoudingen slecht; en maakt het zidi wel wat heel gemakkelijk, door opf"me manier al d.Tdelijk vo; ; r zijn lezers de tegen hem aangebrachte argumenten in een ouvrietidelijk licht te zetten. Ik zal maar niet vertellen, dat ik aan de Asser synode geen deel heb gehad, evenmin als dr Kraan. Wel wil ik in het vo^irbijgaan erop' wijzen, dat de onvriendelijke ([ualificatie van prof. Haitjema voor onze studenten iets te zeggen heeft. Dr Kraan - heeft tegen prof, Haitjema geen onvertogen woord gespioken; maar alleen zakelijk geargumenteerd. Dr Kraan is een oud-strijder der G. S. B.; en prof. Haitjema is tegenwoordig-soms haar gast-In zijn mond is de ([ualiticatie , , A.3senscih-, G; ereforméerd" niet bepaald vriendelijk. Aan welken kant ligt hier het lok etj e s-ma k en? W; aar staat men het eerst klaar met een stempeltje en een. etiket je in een wetenschappelijk debat? De stu-> denten zullen moeten kiezen tusschsn. hun gast en hun oud-praeses; en als ze soms ook' al vinden, dat dr Kraan tegen sommige wetenschappelijke stellingen van .prof. Haitjema is, o-mdat hij „Assensch" is, dan moeten zij het maar doen. Maar ik gelóóf niet, dat zij.zich z'-.ó gemakkelijk ervan af zull'jn maken als prol. F, dezen keer. Ik verwacht een beetje meer respect bij hen voor hun oud-praeses. Een respect, dat zich betoont in rustige overweging van. zijn argumenten, zonder de populaire rubricee ing van dit wetenschappelijk bedoeld tijdschrift.

Maar er is nog meer. Prof. Haitjema klaagt erover, dat zijn voorliefde voor de theologie van de paradox „tot voor korten tijd als een onschuldige eigenaardigheid in een wetenschappelijk godgeleerde, , , die de Geroformeerde belijdenis van harte liefheeft", werd aangemerkt (hij beroept zich liier op een niet nader aangeduide recensie van dr K. Dijk), — maar dat thans , , van verschillende zijden alarm geroepen wordt".

Nu geloof ik, dat het best te begrijpen is, dat voor eenige jaren het boek van prol. Haitjema (Hoogkerkelijk Protestantisme) onder ons welwillend ontvangen is. Een recensie wordt wel eens vlug geschreven; en bovendien is de tijd, waarin de gereformeerde wetenschap liaar vertolkers en verdedigers op de katheders van Nederland vrijwel miste, nog zóó kort achter ons, dat we al erg blij waren, dat hier en daar op belangrijke posten weer een gereformeerde stem klonk. (Een bewijs, dat do „Asser" gereformee: den welwillend pleegden te luisteren ook naar wat van hervormde zijde opkwam voor de gereformeerde dogmata).

Bovendien is de strijd tusschen gereformeerd en niet-gereformeerd vroeger om andere vraagstukken gegaan, dan in den laatsten tijd geschiedt. Het is . te verstaan, dat de vreugde om het feit, dat ook te Groningen weer de stem der , , confessie" zon beluisterd worden uit den mond van een zich als confessioneel aandienend en als zoo'danig gaarne aanvaard hoogleeraar, zóó groot was, dat men meer lette op wat dezen hoogleeraar met ons vereenigde inzake oudere strijdvragen, dan dat men dadelijk naging, of, wat hij in het nieuwe probleem der christelijke geloofskennis (met name het kentheoretische) te berde bracht, oiok consequenties zou kunnen hebben, die het fundament der gereformeerde confessie zo-uden vermogen om te stooten. Voor mij is de vriendelijke ontvangst van prof. Haitjema in onze piers een bewijs te meer, dat hij goed zou doen, in een wetenschapr pelijk debat met mannen als prof. Hoekstra en dr Kraan niet direct te spireken van Assensehneo-calvinisme. Als de kring van Assen z'tó in-([uisitoiiaal was. dan zou hij prof. Haitjema niet zoo vriendelijk zijn tegemoet getreden.

Maar wat wil prof. Haitjema hier met die recensies doen? Weet hij het niet, dat dr , T. G. [ibbink ^eigenlijk de eerste is geweest, dio' erop' gewezen heeft, dat die vriendelijke recensies in de gereformeerde peis van zijn , , Hoogkerkelijk Protestantisme", juist met het oog op de paradoxale moot in dal hoek, wel tO't de gewichtige oorzaken van nadenken konden gerekend worden? '). Ik weet niet, of prof. Haitjema dr Ubbink lot de .\ssensche nieuw-cahnnisten rekent; het doet er ook niet toe; want zijn referaat ging aan Assen vooraf en onder hen, die in de hoofdzaak met d'r Ubbink meegingen, waren er ook, van wie bekend is, dat zij liet praedicaat „Assensch" niet op prijs stellen.

En als prof. Haitjema de brochures van dr Geelkerken leest, die .vóór de Asser synode geschievon 7.ijn, dan zal hij moeten erkennen, dat ieniair-d, die de paradoxenleer van prof. Haitjema aanhangt (niet maar zoo af en toe er een jo> urnalistieke ode aan wijdt, maar ze co-nse.juent gelooft en toepast) met geen mogelijkheid in sfaat zou zijn, de brochures van dr J. G. Geelkerken te schiijven. Deze geschriften zijn van a tot z met de leer van de paradox onvereenigbaar. Hoe dit feit nu weer te vereenigen valt met wat het orgaan van dr J. G. Geelkerken zoo al schrijft en fantaseert over Karl Barth (annex de paradox), tja, - dat is weer een andere vraag. Daar zal de psychologie, bij te pas moeten komen, vrees ik. Maar ik e; eloof wel, dat het hier opgemerkte aanleiding ge fl tot de vraag: waarom haalt U nu met geweld Assen weer erbij? Moet dat misschien anderen of UzeK suggereeren, dat het ondenkbaar is, dat in de Ned. Herv. Kerk — om maar iets te noemen — iemand bedenkingen opperen kan tegen Uw stellingen om dezelfde redenen, - die de door U geciteerde auteurs hebben aangevoerd?

Prof. Haitjema zou het debat verhelderen, als hij handelde, óók nu, naar de wijze der rustige mannen van wetenschap: elk argument op zichzelf bezien en niet er hij halen, wat er niets me© te maken heeft. Dat het Verzet tegen hem spieoifiek Assensch is, en daaruit te verklaren, dat is een rechtvaardiging van eigen denkresultaten, die juist zooveel te vroeg komt, als de argumenten te laat komen.

Trouwens, er komt nog wel wat meer om déze oorzaak te vroeg in het artikel van den hoogleeraar. Hij kon, zich „onder eigen vaandel" — heelemaal niet paradoxaal — scharende, heel makkelijk zeggen: die menschen van het Assensche vaandel, dat zijn nu de „iieo-calvinisten". Lectoris salutem, of anders lectori sat. Maar prof. Haitjema weet natuurlijk, dat in, de lijn van het betoog, dat tegen hem gericht is, de uitspraak ligt: prof. Haitjema heeft Calvijn althans, op dit ééne punt, losgelaten. Dat wil dus zeggen: op DIT punt is prof. Haitjema geen goed calvinist. Dat de hoogleeraar nu in zijn eersten zin reeds beweert: mijn opponenten hebben Calvijn niet zuiver bewaard („neo-calvinisten"!) is wel wat te gemakkelijk; want het gaat er juist om, dit te bewijzen, en

de klacht voor zidizelC af Ie wijzen, dooir de argumenlen, die men er voor aanvoerde, weg te rede-

* Dehalve over de „gevpicihlige oorzalcen van nadenken" verschillen prof. Haitjoma en ik ook over

de „gewichtige oorzaken van blikken en blozen". Indertijd heb ik hier gewezen opi den tekst uit Johannes' Evangelie, dat het vleeóchgeworden Woord ons God „verklaard heeft". , , En"" • • zoo zegt dan prof. Haitjema - „en zonder blikken of blozen wordt dit thema uitgewerkt op deze wijze: het Woord heeft ons van God „exegese" gegeven".

Maar waarom zou ik blikken en blozen'? Het staat er zoo-in het Grieksch: „hij' exegetiseerde". Natuurlijk is dat heel anders bedoeld, dan wanneer thans een theoloog de „exegese" böoiefent, ]\Iaar indien prof. Haitjema aan do uitspraken van de Schrift zich aansluiten wil, dail komt het op^ de beteekenis van het grieksche grondwoord aan. Hierom werd door mij op deze uitspraak van Joliannes gewezen, omdat het „uitleggen" van Christus (Hij heeft geëxegetiseerd") altijd oavereenigbaar blijft met de grondstelling van prof. Haitjema: dat A gelijk is aan B; dat het in de geloofskennis gaat om een waarlreid, die, als ze tot u doorgedrongen is, doet zeggen: liet is zóó, maar het is óók anders (niet: óf-óf, maar èn-èn). Als ik het grieksche woord: Jezus Christus exegetiseerde, misbruiken zou door de dwaze stelling: we hebben dus uit Christus' mond een wetenschappelijke exegese, dan was dit woorden-spiel. Maar als prof. Haitjema niet wil uitgemaakt zien, of het grieksche woord van daareven toelaat of verbiedt, te gelooven, .dat Christus' „exegese" „de grondwet van ons redelijk denken verbreekt" (zooals prof. Haitjema wil) dan staat tegenover mijn spoelen met woorden, zijn te weing ernst maken met het Woord.

Eerst als van Johannes 1:18 esegese gegeven is, kan beslist worden, wie hier heeft te blikten en te blozen.

En, nu we toch aan de exegese toe zijn, en aan de „bewijsplaatsen" van de Schrift; ik weet het wel, dat men over de waarde van „bewijspilaatsen" zeer verschillend denken kan; en over de aanwending ervan, gelijk ze tol nu toe gebruikelijk was, nog meer. Dit neemt evenwel niet weg, dat wij de uitspraken der Schrift toch wel degelijk lot grondslag willen nemen van wat wij gelooven; ook, wanneer het over het begrip der „openbaring" gaat.

Wat doet nu prof. Haitjema met het bewijs uit de bchrift in dit debat?

In de artikelen, die ik hier gaf over , , De Paradox in de Religie" heb ik gepoogd, stuk voor stuk de door prof. Haitjema als bewijs voor het paradoxaal karakter der waarheid aangevoerde teksten te bespreken, en aan te toonen, dat zij door hem geheel ten onrechte voor dat doel waren aangewend, omdat hij erin lei, wat er niet in lag. Merkwaardig is, dat do hoogleeraar thans van geen van die teksten iets zegt. Het eenige antwoord opi wat ik dienaangaande op'merkte, is in deze woorden besloten:

„Natuurlijk, ds Schilder moet zich beijvereji om alle paradoxen weig te wariaen, ook uit den iahoud der H. Schrift. Hij redeneert en redeneert... waat hij moet de hoogere eenheid vinden"...

Even wachten. Dit is weer te gemakkelijk. Indien prof. H. werkelijk meent, dat ik kunstmatig de paradoxen wegwerkte uit de door hem genoemdte plaatsen, dan moet hij aantoonen, dat ik valsch exegetiseerde en elementen eruit wegwerkte, die er in opgesloten lagen. Zoolang hij' dat niet doet, is dit een te gemakkelijke ontkenning van mijn bewering, dat prof. Haitjema in die bijbelplaatsen lei, wat er volstrekt niet in begrepen was. De hoogleeraar vervolgt:

„Stuk voor stuk meent hij (K. S.) mij (prof. H.) de Sclu'iftbewijzen voor het paradoxaal karakter der heilswaarheid uit de hand te kunnen slaan... Alsof ik „bewijzen" had willen geven waarop ik verder mijn „redeneeringen bouw!"

Dit laatste wil prof. H. dus niet van zich gezegd hebben. Het valt tegen. Afwij'zing van een ongeoorloofd tekstgebruik beteekent nog niet dat men niet allereerst de bcihrift met gezag moet laten spreken, om daarop; redeneeringen te bouwen. Ik geloof, dat deze zelfverdediging van pfof. Haitjema heel onopzettelijk en onwillekeurig de klacht ondersteunt, die ten opzichte van Barth eens geslaakt werd: dat n.l. de „teksten" van de Schrift als paradigmen Voor zijn stelsel vaak moesten dienen, inplaats van normatieve uitspraken te mogen worden, die zijn denken hadden te leiden en te 'beheerschen. Want inderdaad, wij mochten van prof. Haitjema verwachten, dat h^ „redeneeringen bouwt" op „teksten"; en ze laat vallen, als die „teksten" werkelijk iets anders blijken te zeggen, dan hij eruit afleidde. Wiaartoe diende trouwens dit Schriftbewijs, in Hoogkerkelijk Protestantisme, als het zoo bedoeld is, als nu gezegd wordt ?

Verder zegt de hoogleeraar:

„Met goclsdienstwetenschappelijke wijsheid van Clemien ien Deissmami word ik z; elfs verslageïi, waar ik bew'eerde, dat Paulus' woord in Gal. 2:20 („ik' leef, doch niet meer ik, ..." enz.) paradoxaal is. Ik kan het niet beljjen, dat ik liever naar Calvijin grijp en bij hem in de uitlegging van. Gal. 2: 20 leeis: het is een paradox, huiveringwekkend voor de rede (a raüone abhorrens), dat ge, waar ge toch oogenschijnlijk leeft zooals alle menschen, toch ontkent, dat het uw eigen leven is ..."

Dit is dan het slot van het artikel. De klap op de vuurpijl.

Maar wat ervan te zeggen?

We zullen maar niet al te zeer uitmeten, dat prof. Haitjema het latijn van Calvijn hier verkeerd vertaalt. En dat hij het eigenlijk in zijn tegendeel verandert. Want het loopt tenslotte weer hierover: et le\fen van den christen (niet meer ik leef, doch in mij leeft Christus) is wel tegen de „rede" van den „natuurlijken" mensch, maar het is niet in dien bijzonderen zin paradoxaal voor den , , g ees t elij ken" mensch (1 Corinthe 2). Zóó is het gezegd van den kant van het „Assensch neo*calvinisme". En nu moet prof. Haitjema niet volstaan met het feit, dat er nu iets van een klank „paradox" bij Calvijn voorkomt. Wie gebruikt het woord „paradox" niet? Maar prof. Haitjema zal moeten aantoonen, dat in Calvijns kommentaar op Galaten 2:20 het begrip , , paradox" beteekent, wat hij ervan maakt: en verbreking van de grondwet van het redelijk denken. Daarover, en daarover alleen, loopt de strijd. En op dat punt laat prof. Haitjema zijn wapenrusting ongebruikt. Voor een woordspelletje moet het debat te hoog staan. Hoe kan de hoogleeraar zich met dien enkelen klank: , paradox", in Calvijns kommentaar op Gal. 2:20, verblijden? Reeds dadelijk is door ons naar dien tekst heengewezen, (in verband met Peter Brunner en prof. Haitjema zelf) en is gevraagd, of de tekst paradoxaal was in dien ó ó n e n bepaalden zin, ja dan n e e n V

Met wat Calvijn boven zegt, is iedereen in het „Assensch neo-calvinisme" het natuurlijk roerend eens. Alleen werd dezerzijds opigemerkt, dat prof. H a i t j e m a het er niet mee eens was, omdat hij het woord anders opvat dan Calvijn.

Weer loopt de hoogleeraar dus over de pit van het betoog, de kern van de kwestie heen.

„ Indien zijn betuiging, dat hij „liever naar Calvij'n grijpt", indruk maken zal, dan moet de hoogleeraar ons eens toonen, dat Calvijn zegt: A is hetzelfde als niet-A; A is B. Een enkel voorbeeld diene ter verduidelijking. Een man als Schaeder^) zegt óók: ja, het geloof is paradox. Maar straks gaat hij even luid zeggen: het is niet paradox.... in den zin, waarin'het door prof. H. bedoeld wordt; en geeft hij uitvoerige oritiek op Kierkegaard.

Kom, laat óns ook eens grijpen naar Calvijn. Lees hem maar eens na op 1 Corinthe 2, het machtige hoofdstuk, waaiheen, we tegenwoordig weer terug moeten keeren. Prof. Haitjema ziet den grooten hervormer Calvijn zelf „waarschuwend den vinger opheffen" tegen mij. Hij hoort Calvijn, in zij'n vermaning zeggen: „het geloof strekt zioh uit naar wat nóg komen moet, wat nu nog niet bestaat. Want zoodanig is hier (op aarde) de toestand der geloovigen, dat zij veel meer dooüen gelijk zij'n dan levenden , dat , zij menigmaal van God verlaten schijnen, en den dood steeds nog in zich omdragen "

Maar wat heeft dat met het vraagstuk te maken, of nu inderdaad j u i s t 'die „g e e s t e 1 ij' k e mensoh", de mensch. in wien de „Geest" gesproken heeft en spreekt, tot de ontdekking komt, dat Goid de grondwet van het redelijk denken verbreekt? Prof. Haitjema leze eens, wat Calvijn zegt over 1 Cor. 2. Als Paulus zegt, dat de „geestelijke mensch" (die dus niet meer ds „natuurlijke", onwedergeboren mensch is) „alle dingen onderscheidt", dan 'v'erklaart Calvi^jn, dat die geestelijke mensch een zóó vaste en sterke kennis heeft van de verborgenheden Gods, dat hij met zekerheid de waarheid onderscheidt van de leugen, en de goddelijke leer van de menschelijke verzinsels, en dat hij volstrekt geen wartaal spreekt. Natuurlijk mag men niet vergeten — aldus gaat Calvijn verder — dat dit voorrecht van den geestelijken mensch niet in zijn persoon zijn oorzaak vindt maar aan het W^oord Gods te danken is; immers, dat Woiord volgen zij, en hun oordeel woirdt opi grond van dat Woord Gods gevormd'. De geloo'vige, geestelijke mensch „onderscheidt" alle dingen, leert Paulus. En Calvijn leidt daaruit af, dat God hun den geest der onderscheiding geeft; zij behoieven niet te twijfelen tusschen waarheid en leugen; integendeel zij kunnen weten, en vaststellen ^).

Als Calvijn zoo „halleluja zingt" — om met prof. Haitjema te spreken — dan doet hij geen letter af van wat zooeven pirof. Haitjema in herinnering bracht, toen hij Calvijn hoorde-zucihten over de geloovigen, die meer dooden dan levenden gelijken. In hetzelfde verband toch zegt Calvijn, dat de geloovige nog telkens grove onwetendheid heeft en gevaar loopt, tot dwaling te vervallen'). Maar: — dat doet niets af van Tiet voorgaande. De oplossing is gemakkelijk: zegt Calvijn. Immers, naar de mate van de geestelijke gaven, die God door den Geest aan den wedergeborene geeft (den , , geestelijken mensch"), naar die mate zal hij, naar waarheid, en met zekerheid, als geestelij'ke mensoh zich zijn oordeel vormen''). En ziooi komt er een leerambt, dat als met den mond Godfs spreekt; een gave, die daarna heel de kerk toekomt '^).

Dit zijn toch wel andere klanken, dan prof. Haitjema liet spreken. Waar is hier de piaradox van Barth en Haitjema? Prof. Haitjema heeft telkens voor een deel op den , , geestelijken" mensch overgedragen, wat P'aulus van den „natuurlijken" mensch zegt. Maar dat mag niet. En hij mag van Calvijn zooveel citeeren, als bijl, wil, om te bewijzen, dat de hervormer het geloof b ó-ven de rede, boven het begrijpen (ook van den „geestelijken mensch") verre uit ziet gaan. W i e heeft dat betwist? Dat behoeft Prof. Haitjema heusch niet tegen het „Assensclh neoi-calvinisme" te verdedigen. Daar weet men het ook wel, dat de geloofskennis bij Calvijn „de bevatting vaii hem, die haar bezit, verre te boven gaat", gelijk ze ook „langs gansch anderen weg tot stand komt, dan waarin wij gewoon zijn tot kennis te geraken'). Maar: boven de rede uitgaan, is iets anders dan: de rede aan het kruis geslagen, zien, en dat door God zelf, die haar z'oiu doen, ontdekken: A is B. Haitjema zegt: het geloof is het kruis voor ons redelijk denken. Calvijn zegt: het geloof is geen sacrificium intellectus; het offert het redelijk denken niet oip fhet wordt er integendeel in geheiligd, gezuiverd, hersteld, verlost). Het „schenkt ons een zekers en heldere kennis van wat ons anders onbegrijpelijk zou wezen".

En wat die beperktheid van ons denken betreft: „God heeft met die bepierktheid REKENING GEHOUDEN door slechts zooveel te opfenbaren als ter zaligheid geweten moet worden en wij' verdragen kunnen. Op zichzelf beschouwd is daarom de

kennis, die wij uit de Schrift putten, allerminst duister. Alleen in vergelijking met de zooveel rijkere kennis van het hiernamaals kan ze raadselachtig ffenoemd worden".

Voor al dez3 bewering; n, die ik letterlijk' overnam uit de disS3rtatie van dr S. P. Dee (Het Geloolsbeorip van Calvijn, bl. 87) zijn 4atij|risah.e • citaten tè Vinden (ter zellder plaatse). : ^üi> S: ^'-'y''£: -& sè: ^im:

En daa, ruit blijkt, dat, niet wie het hiermee een.sJs, doch wie prof. Haitjema vogt, in dezen =—-ais 't bewust volgehouden wordt — j, n60ical-vinist" is.

Het is-jammer, dat al die dingen opi het tapijt BioeteA. komen .Maar het is nooidig, vooral nu wij een blad hebljen, dat zoiO nederig is en tegelijk zoo iiiep psychologisch inzicht verraadt als ds Buskes ten toon spreidde, toen hij' in het verzet tegen Barth allemaal f a r i z e ï s m e zag. ZoO' geïmakkelijk heb ik het nog nooit beleefd.

Ik vraag nu nog even geduld voor een vervolg, in het. .eerstkomende nurnijjer. Dan. kom, ik .meer tot dé hoofdzaak.


1) Natuurlijk is dit geen term uit een kerkrechtelijke procedure. Zie D'r J. G. Ubbink, Het Irrationalisme in onze hedendaagsche psychologie. Uitg. v. d. Geref. Psyoh. Studie, vereeniging.

^) Ttieozentrische Tlieotogie, lier Teil, I^eipzig, 1914, 139v., 142v. : ; . ( I

''') SensHs ergo est: facess'at Mc omne oamis acumen: solus est spirituatis qui tam stabilem ac solidam linbeal niysteriorum. Dei notitiam, ut certo disoernat veritateiii » mendaoio. dootrinam Dei ab homiimm commeatis, miniiiieque liallucinetur, Nota hanc praerogativam noa hoininis personae, sed verbo Dei tribui, quod spirituales in iudicando sequuntur, et quidem a D'eo sibi cum vera intelligentia dictatum Praeterea nota verbum diiudicaiidi, quo signiiicat apostolus nou tantum illaminari nos a Domino ad perspiciendum verum: sed spiritu quoque discretiaws instrui, ne inter verum et' falsum dubii pendeamus; sed statuere possimus quid fugere et quid sequi oporteat.

*) Senti(a)mus nos semper circumsideri multa ignoranti' errandique periculo esse obnoxios.

=) Solutio est facilis Quatenus ergo regeneratus est quisque, pro gratiae sibi collatae mensura reote el cerlo iudieat, non ultra.

s) Incertum est loquaturne de fidelibus in universum, ^] de ministris duntaxeat: uterque enum seasus contexts non male congruet. Quamquam malo ad ipsum et alios fideles ministros specialiter referre. Dicit ergo, servos Dp' mini, quod a sensu carnis reraotissimura est, spiritus magisterw doceri, ut tanquam ex ore Domini intrepide loquantur: quoo donum gradatim postea ad totam ecclesia»' d e f 1 u i t.

') Dr S. P. Deo. Het Geloofsbegrip bg Calvijn; Kampen, .1. H. Koli, bi. 25.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

EEN ANTWOORD VAN PROF. HAITJEMA.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1928

De Reformatie | 8 Pagina's