Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN ANTWOORD VAN PROF. HAITJEMA.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN ANTWOORD VAN PROF. HAITJEMA.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Haitjema heeft, aangevallen van verschillenden kant (prof. Hoekstra, dr Kraan en mij) op ziJH , , theorie van de paradox" (dat n.l. in het geloof de grondwet van ons redelijk denken doorbroken wordt) zich daartegen verweerd. Ten onrechte meent hij, dat speciaal het „Asser" nieuw-calvinisme zich in dien aanval op zijn paradoxen-leer zich ~ laat herkennen. En als hij spreekt van „nieuwcalvinisme", in zijn bestrijders, ©n zelf tegenover hen zich op Calvijn schijnt te beroepen, dan wordt onzerzijds daartegenover gesteld, dat' h ij in dezen Calvijn niet met recht aanhaalt en dat op dit punt zijii verweer niet juist is.

II

Wé komen nu een beetje dichter bij list eigenlijke; doel, als we nog even letten op' iets, dal, schijnbaar van ondergescbik't belang, toch groote beteekenis heeft.

In mijn opstel over , , De Paradox in de ileligie", hcili ik, op bl. 147 van „Bij Dicihters en Scliriftgeleerden" gezegd: het Vleescbgeworden Woord heeft onder ons niet maar geflilAerd, doch gew o o n d , het heeft een kathedör hezst, en ons God g e e X e g e t i s e e r.d *!£^.^$Si& 0M§'^ifS: SM'iy'

0\pr de laatste uitdrukking spirak - ik reeds in het voorgaand artikel. ^

Maar ook de voor-laatste kin geen geu'ide viniien in de oogen van prof. Haitjema, „Het vleeschgeworden Woord heeft een katheder bezet".

„I Deze beeldspraak noemt prof. Haitjema „ongelukkige beeldspraak van ds Schilder". En hij' zou ze ..(.ngetwijfeld hebben laten piasseeren, als ze niet een duidelijk symptoom ware van de rationalistische geesteshcuding van, het geslacht, dat zich heden ten dage geroepien acht de zuivere traditie van Kuyper's en Bavincik's theologie ongerept te bewaren, en ondortisschen de stollingen dezei' mannen doorloopend intellectualistisch, „de rede eerend", vervlakt".

Dat is voorloopig wel genoeg. Men voelt al reeds waar het naar toe moet: de bestrijders van prof. Haitjema zijn roomsch... Een paar regels verder staat dan ook iets, dat op-die bewering wel wat lijkt.

Nu geloof ik, dat die „ongelukkige beeldspraak" nog zoo heel „ongelukkig" niet is. En — dat ze eigenlijk heelemaal geen beeldspraak is doch ©en mededeeling uit de heilige geschiedenis.

Als prof. Haitjema heeft gelezen, dat ik toit haar rechtvaardiging, verwees naar de Schrift (evenals ook toen ik sprak over het vleeschgeworden Woord, 3at ons God exegetiseerde, en in het. algemeen over de „klaarblijkelijkheid") dan weet bijl althans, •iat ik die z.g. „beeldspraak" aan den bijhei meen te hebben ontleend. '^

Ik verwees er voor naar Mattfi. 26:55; Dagelijks ZAT ik bij u, leerende in 'den tempel.

En ook wees ik op Luci. 21:37: es iu was hij leerende in den tempel. daags

Het spreekt vanzelf, dat deze „teksten" ons niet zonden kunnen helpen in dit betoog, als dit 1 u alles was. Maar als men ze leest in sameuhang met heel de Schrift en met den doorgaanden zin van de evangeliën, dan krijgen ze wèl hun l^eteekenis. Natuurlijk is het woord „katheder" an­ ders te verstaan, dan de katlioder van een hoogleeraar. En toch is er verwantsdia.pi. 'Want het is meer dan spelen met \voOirden, in dit geval. Reeds heb ik in dit blad (7e jaargang, no, 17) geschreven over „De Katheder van .Jezus".' .Hot nr, waarin dit opstel opgenomen is, zal wel aan prof. Haitjema toegezonden zijn, omdat hijj^^a, .^^atzelfde nr bestreden wordt. «; v.ü: rv;

Het komt in de aanwending van deze , , I)c; 'ldspraak" — de term is van prof. Haitjema, doel) lijkt me niet juist, want ik heb geen beeldspraak bedoeld, maar volle werkelijkheid-g^Hl^tJI^^^feg ik, hier erop aan., te bedenken, dat hé' g'riéksche woord , ; zitt6n" (dagelijks , zat" ik bij u, vergelijk veel andere plaatsen) verwant is met het eveneens grieksche woord , .k a th e d r a". Nu heeft .lezus „zitt'^nde" geleerd. Het zonte groo!egemakfcelijkheid zijn, als men daaiop een theoiie ging bouwen, als er niet meer in den bijbel te vinden was. i\Iaar het is óók al te gemakkei ij tv', als iemand zou zeggen: eze , , ongelukkige beeldspraak" dient nergens voer; het woord zegt mij niets, immers, het „zittende leeren" heeft onder Israel wel degelijk beteekenis. Jezus heeft niet alleien zich don p r o f e et, betoiQndj, . .die „s t; _; a t" en „roe P' 1'' in JollanneSf 7, ••als-: e^" olficiëelë , leeraars van Israël , , z i 11 e n" op het feest in den tempel, precies als hiërarchische k'erk-voi sten, maar hij heeft óók „gezeten". En dat was toch nog wel iets meer, dan een geïnspireerde mededeeling, dat Jezus verrnoeid was, oE een gemakkelijke houding aannam. Neen, het heeft deze beteekenis: dat .Jezus zich officieel onder do leeraars plaatst; dat hij niet alleen do roepende profeet, doch ook de betoo'gende leeiaar is; dat hij niet alleen (als liij , , staat" en „roept") tegen den, ongeestelijkeai menscli zijn rede, die van BOVEN getuigenis geeft, uitspreekt als een regen van vuur, doch dat hij ook daarna in positieven arbeid zijn eigen boodschap, hoezeer hemelsch van oorsprong (Joh. 3), hier b e-noden bewaart en effect doet hebben, en ze giet in den m en sch elij ken lee^r-vorm. De overgang van het werkwoord „zittende leeren" tot het andere: van een k'ath-eder leeren", is heusch geen woordenspelletje van mij. Als ik' me niet vergis, heb ik' ze ook aangetroffen bij prof. De Zwaan. En om enkele citaten te geven, moge ik verwijzen naar prof. Grosheide, dié opmerkt, dat men in het Oosten doorgaans zittend onderwijst (Jezus verzamelt dan ook leer-lingen), zöoals blijkt uit Markus 4:1; 9:35; 13:3; Lukas 4:20. De „zittende houding" verraadt den officiëelen, den beroepB-leermeester; want „tot opi den dood van Gamaliel J, Paulus' leermeester, zat de meester, stonden de leerlingen". (Komm. Mt. 45, 161). Zie ook Matth. 13:2. Aan „inlegkunde" behoeft niemand te denken. Erkende exegeten als Zahn zeggen h.v., dat Christus, door zijn nederzitten, waarbij dan misschien in het geval vwa de bergrede een steen hem tot kathedra gediend heeft, opzettelijk te kennen geeft, dat hij niet maar (als in Joh. 7, „staan" en „roepien", en zijn profetisch „neen" zal stellen tegenover het cioillege van Israels leeraars, maar ook' zijn eigen „ja" uit-een-zetten zal in een langere voordracht. De , .kathedra" is het symbool van het leerambt, zegt Zalm. Matth. 23:2 (zie nooit Matth. 5:1). En slechts bij uitzondering, als het meer opi het profeteeren, dan op het „leeren, het onderwijzen" a, ankomt, stond een prediker. Hand. 2:14, 13:16, .Joli. 7:37. (Zahn). Doair te gaan zitten onder de zitt(nde rabbi', s, en volksleeraars maakt ('hiistus zich kenbaai' .sliivSê' profeet, die ook zijn openbaringsinhoud langs de banen van het menschelijk denken weet Ie doen hejngaan; die niet vraagt, of Religion lehrbar ist; want zijn hood, - ^cha]> k ó m t wel V.AN boven, maar gaat met ons mee hier beneden, en wordt daar werkzaam, en overwinnend.

Deze-dingen zijn niet z: nder bete, kanis. Oude Joden reeds, aanbidders van rabbijnen en van labbinale wijsheid, hebhen vaak getoond, dat zij geen tegenstelling zien tus.-'chen katheder-onderricht en transcendente waarheid. Rabbi Jeliosjoea, b, v., die eens den tot kalheder bestemden steen van Rabbi Kliezer kuste, onder plechtige verzekering, dat deze steen-katheder gelre'c opi den berg Sinaï, en dat de maj.a, die eropi , , zat", opi de heilige bonds-ark geleek (zie Straclk—Billerbedlv' op Matth. 23:55, vgl. andere plaa!sen), die man met zijn steen-kussenden moaid is mij ten slotte op dit eene punt liever en schijnt mi| dichter bij de waarheid, dan wie het wijzen opi Jezus' katheder — mensch onder menscilien, leeraar O'iider leeraars, katheder onder katheders - — rangschikt ondr de , , ongelukkige beeldspraak: . En als we nóg een, vergelijking erop wagen mogen, welnu: an is, al verschillen wij ook van meening met hom, Emil Brunner ons nog liever dan Haitjema. Neen, Emil Brunner, in zijn boek , , Der Mittler", gaat ook niet op onze wegen. Wat hij van de paradox zegt en van Kierkegaard citeert, is sprekend .genoeg (S. 297, 301 2) en het Is de oorzaak, waarom ook zijn werk ons wel begint te wapenen tegen Schleiermacher (de ethischen), maar tenslotte ons nog meer afneemt, dan deze. ^laar toch: ij heeft over de katheder van Jezus wel meer nagedacht dan prof. Haitjema laat blijken, als bij het heeft over , , ongelukkige beeldspraak". , Tezus, zoo zegt Emil Brunner, beweegt zich midden in de zedelijkceligieuze traditie van zijn volk, en eert deze. De tempel is hem heilig. In de synagoge leert hij op> de manier van de rabbijnen (van een li^theder, zO'Uden wij zeggen, nach Rabbinerart). En hij, Bnlnner, zegt, volkbrneti terecht, dat eerst na erkenning en in-rekening-brenging van deze gegevens, het proibleem van Jezus' m e s s i a s s c h a p kan worden aangepakt. (330/1)." ,

De kussende rabbi Jehosjoea en ik zijn twee.

En Emil Brunner en die rabbi en ik zijn waarschijnlijk wel drie. er

Maar ze hebben, meen ik, o< p, prof. Haitjema (voorzoover deze zijne apologie betreft) althans dit OO]-, dat zij, ook bij een gewoon-menschelijken „katheder", de lijnen van de transcendente en de immanente werkelijkheden ontdekflcén, en zich niet van katheder-meditaties ontdoen door een gebaar tegen „ongelukkige beeldspraak". Waar het ^oord is, daar heeft het in hun oogen altijd zijn eigen heerschapipij. Het Woord is altijd ongebonden en kan een katheder wel aan, omdat et zich ervan bedient, en nooit erdoor beschadigd ordt; want het kiest sonverein zijh eigen voren voor zijn inhoud.

Inderdaad, het gaat zélfs bij die „katheder" om diepe vraagstukken. Het grof geschut, dat prof. Haitjema in stelling brengt, als hij het „Asser eo-calvinisme" maar dadelijk' rangschikt onder en, die niet eens meer af-glijden naar, maar reeds

rondom vastgezogen zitten iu ..ratiwiaiistische geestesgesteldheid". Neen, ik zal me hier wel wachten voor de bewering, dat prot. Haitjema, als hij een bijlielsche mededeeling ond-^r de ongelukkige vormen van beeldspraaJc rangschikt, daaimee den bijbel te kort wil doen, of niet rekent met de menschwording van den Zoon Uods.

^laar ik gelool toch wol te mogen zeggen, dat heel "het vraagstuk van de vleesohwording des Woords hier achter ligt. De parallel is vaak getrokken, ook door Bavindk', tusschen Christus' goddelijke en menschelijke natuur eenerzij'ds en het Woord Gods en de Schrift anderzijds. .luist als men. die beide elementen telkens handhaaft, het goddelijke goddelijk latende, en het menschelijke als volkomen en zuiver men schel ijk eerend, juist dan begint het probleem pas. En zoo is het ook hier. Laat Jezus' katheder een gewone katheder zijn, een leeraarszetel, zöoals er onder Israi-l duizenden waren; en laat hem vair dien zetel spreken in menschentaal, tot menfichenruirten de werkelijkheid ómtrenl God (hetgeen liij gezien en gehoord he? ft, Joh. 3j, dau begint daar pas het probleem van de „spanning". Hoe is d', i verhouding tusschen het goddelijke on het menschelijke? Hoe de relatie tusscibein den vorm der prediking en haar inhoud, als de Zoon preekt van een katlieder? Hoe is tusschen Logos en ratio hier verband gelegd? Maar als men aan het echtmenschelijke ook maar iets te kort zou doen, , of ook een bepaalden trek in het bericht van Christus' menschelijke leer-werkzaamheid veiwaarloozen zouden en onder de te 'verwaarloozen gegevens begraven, of als men verklaart niet in te kunnen zien, hoe zelf-opeubaring Gods van een katheder is te wachten, dan hebben wij wel problemen genoeg, maar in het vraagstuk der geloofs-kennis hebben we dan geen probleemstelling meer van de gereformeerde confessie. Dan bouwen we de belijdenis niet uit, en hebben haar niet verdiept, maar haar eenheid \'erbroken. Toch zal het vraagstuk van do wegen oinzer geloofskennis niet te scheiden zijn van de christologie. En toch zal de theologie hier het eerste woord moeten nemen en niet de filosofie. En het kathedergegeven is, als men de kwestie zoo' stelt, minstens even groot en even vol van mysterie, als de krib van Bethlehem en het kruis van Golgotha, en — die andere „katheder", die thans voor Christus, ook' als Profeet, in den. hemel geplaatst is, nu hij ..zit" aan de rechterhand van den troon der majesteit in de hemelen.

't Was maar een illustratie, maar ze toont op eigenaardige manier, dat prof. Haitjema langs zijn , , bestrijders" heen redeneert.

Zij bewijst ook, dat hij zichzelf wel vrijmoedig begeeft onder hgt gezelschapi der „in spauning" levende en in „spanning" denkende menschen, maar in dat gezicht qp zichzelf en de zijnen, een spanningswoord van anderen wegdoet op den grooten hoop 'der ongelukkige beeldspraak'-vormen.

Want juist als men den „Logos" op^ een „katheder" ziet, juist dan komt het mysterie, en — zoo men het woord nu „eens" hebben wil — de spanning.

Prof. Haitjema heeft zich zóó spoedig van dit alles afgemaakt, dat hij eigenlijk zichzelf tegenspreekt. Hij verwijt aan de Asser neo-calvinislen (onder wie dan ook ik gerangschi'kt wórd) een „vreemd zijn" aan het „eschatologisch moment aller geloofskennis"; wij „redeneercn althans er heel gemakkelijk over heen". Zoo heelemaal zonder spanning; lationalistisch dus.

Maar in hetzelfde artikel schrijft de hoogleeraar ook, nadat hij heeft herinnerd aan het door mij gebruikte beeld van de zoldering, waarboven God de waarheid kent en de eenheid ziet van wat ons, die onder den zolder staan en opzien naar hoven, een tweeheid schijnt:

„Het beeld is Biet onaardig, alleen moet de toepassing wat anders zijn: Barth weet zijn plaats onder do zoldering (= in dit aardsche leven) en roemt in Gods genade, die een zondaar verzoent en op verlossing doet hopen. De calvinist Schilder springt onder een jubelend halleluja telkens tegen de zoldering aa.n, om door krampaciitige „redeneeringen" de hoogere eenheid te grijpen, die in de volle verlossing, in de opneming in Gods heerlijkheid pas geschonken wordt."

Ik geloof niet, dat deze „beeldspiraak" van prof. Haitjema heel veel verder brengt. Ik zal er ook niet verwoed tegen aan springen. Maar ik zou wel willen vragen, of. als het nu inderdaad zó: ') stond, het „aanspringen" tegen den zolder niet eerder eschatologische beleving is, dan het rustig op den beneden-vloer blijven staan? Indien de paradoxen-leer, dat Gods openbaringswaarheid verticaal ons platte vlak snijdt, ons uist doet „springen", ons niet in heftige „bewogenheid" brengt en in de „spanning", dan maakt ze ons quietistiscb, passief, ik geloof, dat het gevaar niet denkbeeldig is. En ik heb al gezegd, waarom ik dat geloof. Ik geloof zelfs, dat men op het standpunt van prof. Haitjema (als het maar consequent doorgevoerd werd) niet eens meer zijn polemiek met anderen kan volhouden. De vaderen der confessie hebben b.v. tegen de leer van Rome inzake het heilig misoffei-en de transsubstantiatie, onder mter (!) ook geopiereerd met argumenten, ontleend aan de rede des menschen, met katheder-wijsheid. Rome's opvatting, zeiden ze, is niet aUeen boven do rede (dat hindert niet, dat willen we juist zien als eerste voorwaarde voor allen geloofsinhoud), maar ze is ook tegen de rede. Ik geloof, dat do oonfessioneele hoogleeraar Haitjema tegen Rome anders polemiseeren zal, dan de confessioneele vaderen deden. En ik geloof ook, dat zijn ken-theoretisch standpunt weer zijn exegese beïnvloeden moet, zoodat, als hij' maar consequent toepaste, wat hij leert, zijn dogmatische vei-, - chillen verdoezeld moeten, worden in 't lest, en zijn cionfessioneel-zijn bij hem volmaakt anders zal zij'n te verstaan dan b.v. bij dr Kromsigt, dr Schokking, orn van de medewerkers van het kerkblad (De Gerefoi'meerde Keik) maar te zwijgen en van ds Lingbeek geheel en al.

Maar dit doet thans niet ter z.ake. Indien men geen (piietist wil zijn, maar juist in een , .spanningsvol" leven het waarachtige bewijs ziet. dat God ons heeft aangeraakt en dat Zijn waarheid ons heeft „doorsneden", welnu, is het dan zoo èrg, dat een calvinist „springt naar den zolder", om te grijpen, het mysterie wat daarachter ligt? Och, neen, het is heelemaal niet erg. En dat wil prof. Haitjema ook niet beweren. Maar hij ziet in dat zoeken naar de eenheid een vermetelheid, terwijl wij juist gelooven, dat het is gehoorzaamheid, een , , hijgen", naar de „geboden" (geboden zjjn hier natuurlijk niet "alleen wetsartikelen, maar ook op-enbaringswoorden in algeraeenen zin). En hij heeft niet gezien, dat de Calvinisten, die hij bestrijdt, niet alleen, in spanning zijn als ze grijpien met tastende handen „naar den zolder", maar 'dat ze het werden al dadelijk' beneden „bij de katheder". Daar was op den beganen grond de spanning van God en mensch in eenigheid des persoons. Een paradox in den zin van Calvijn, niet van Haitjema.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 februari 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

EEN ANTWOORD VAN PROF. HAITJEMA.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 februari 1928

De Reformatie | 8 Pagina's