Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET TEGENWOORDIG MODERNISME EN DE  CHRISTUS.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET TEGENWOORDIG MODERNISME EN DE CHRISTUS.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Is het onderscheid tuss; : hen modernisme en orthodoxie kleiner geworden?

Is het modernisme dichter, aanmerkehjk dichter bij de orthodoxie gekomen?

Js het in zulk een mate veranderd, dat de afstand van de orthodoxie belangrijk "is ingekrompen?

Die vraag-komt vanzelf opi, als men ziet, dat in sommige kringen van belijders van den Christus een tegemoetkomende houding jegens het modernisme wordt aangenomen. Het mag overbodig heeteu, te wijzen op de verschijnselen van den jongst(Mi tijd, die recht geven om van een tegemoetkomende houding te spreken.

^.Ke^orraag komt ook oüL a.ls men vpr^chillp^rl; ^ 'uitlatingen hoort, die in het moderne kamp zelf gedaan worden. De modernen van den tegenwoordig(u tijd stellen gaarne pp den voorgrond, ' dat zij niet meer zijn zooals de modernen der 19de eeuw. Er is een jong-modernisme op-gekomen, dat van het (; ude modernisme verschilt. Niet het minst dö vroeg gestorven Leidsche hoogleeraar Roessingh is als woordvoerder van dit jong-modernisme opgetreden en het is door hem Rechts-modernisme genoemd.

En men krijgt ook den indruk, dat de tegenwoordige modernen dichter bij de orthodoxie zijn gekomen, als men bedenkt, waarin zij van de vroegere modernen verschillen. Zij hebben namelijk, in meerderheid tenminste, de beschouwing, die het oud-modemisme van Jezus Christus had, verworpen.

' Het-is van algemeene bekendheid, hoe die be-^scheuwing er uitzag. Het O'Ude modernisme stelde zieli .lezus voor als een groote onder de menschen. Hij was niet meer dan een mensch, hij ging niet boven de menschenmaat tiit, maar hij was grooter en boter en leefde dichter bij God dan eenig ander niensch. Hij was een profeet, maar de grooitste onder de profeten en meer dan alle andere pro-feten en dan alle priesters had deze gsniala timmermanszoon voor de ontwikkeling van het godsdienstig en zedelijk leven der menschhsid gedaan. Hij was opgetreden met de prediking, dat God aller vader is en dat alle menschen Zijn kinderen zijn en hij had den eisch gesteld, dat de mensch in liefde tot God en tot zijn naasten leven zal. En hij was gestorven als een martelaar voor zijn geloof en ; ^ijn prediking. Zijn kruisdood was niet de dood der verzoening en der verlossing; het was iiiet meer dan een martelaarsdocid. En van een lichamelijke opstanding van Jezus kon geen sprake zijn; hij behoorde geheel tot de geschiedenis e'n slechts ^ijn leer en zijn voorbeeld „l^idgn. en werkten nog heden ien dage voort.

Zóó was de Christusbeschouwing der oude modernen. Dat was volgens hen „de historische Jezus". Hij was geen God, maar "hij behoorde tot de rij der menschelijke vromen, al stak hij in die "j hoog boven de anderen uit. Hij was geen Redder en Verlosser, hij was niet de ^liddelaar, door wien de mensch Gods genade en heil deelachtig wordt; hij \vas niet m'eer dan een lesraar en voorbeeld. En liij had reeds den godsdienst der modternen gepredikt. De inhoud van zijn le? r was niets anders dan hetgeen de oude mcdernen zelf geloofden. Dit beeld van Jezus, door he; t oude modernisme ontworpen, wordt gewoonlijk „het liberale Jezusbeeld" genoemd.

Maar de jong-modernen geven dit Jezusbeeld, dat lijnrecht tegenover het geloof der orthodoxie staat, prijs. Zij vinden er geen bevrediging in. Zij hebben er bezwaren tegen van wetenschappelijken aard en kunnen op wetenschappelijke gronden niet aannemen, dat het liberale Jezusbeeld het beald van „den historischen Jezus" is. Zij zijn toit het inzicht gekomen, dat dit beeld niets anders is dan een fantasiebeeld, geschap-sn door de oud-modernen zelf. Zij erkennen, dat de vroegere modernen Jezus gemaakt hebben tot een drager van hun eigen ideeën, dat hun Jezusbeeld gemodelleerd is naar de levensidealen en de Gcdsbeschoiuwing van hun tijd en dat het daarom „een 19de eeuwsche kleur" heeft.

dit liberale Jezusbeeld ook-bezwaren van godsdienstigen aard. Zij.zijn andere menschen dan hun \-aders en grootvaders waren. Zij zijn van een anderen geest dan de modernen der 19de osuw. De woorden „zonde" en „genade" hebben voor hen weer beteekenis gekregen. Zij kennen zonde-, besef en gevoelen behoefte aan verlossing. En zij hebben niet genoeg aan een Christus, dia slechts prediker en voorbeeld is. „Velen gingen", zoo sprak Roessingh, , , in het liberale Jezusbeeld missen wat het Christendom placht te noemen: de genade Gods in Christus”.

Geen wonder, dat het tegenwoordige modernisme den indruk maakt, heel wat dichter te zijn gekomen bij de orthodoxie.

Is (lal nu in werkelijkheid ook het geval?

Is deze indruk juist?

Dat is de vraag, waarop deze artikelen zidlen trachten een antwoord te geven.

Dat antwoord zal voornamelijk, hoewel niet uitsluitend, gegrond zijn op de p-ublicaties van de „Studieclub van moderne theologen", die hier t.e lande is opgericht. ïn October 1923 had te .'\rnhem de eerste bijeenkomst van deze Studieclub plaats. En sinds 1923 heeft deze club geregeld elk jaar vergaderd en de referaten, opi die vergaderingen gehouden, zijn lutgegeVen in de „Vlugschriften der Studieclub van moderne theologen". Rij het gereedmaken der referaten voor de pers zijn tevens de discussies, die er in de bijeenkomsten op volgden, in meerdere of mindere mate er in verwerkt.

Deze vlugschriften kunnen ons de stof voor het antwoord op de gestelde vraag bieden, omdat er in aan het licht treedt, welke besclhouwing van Christus de tegenwoordige modernen huldigen. De Studieclub toch is haar werkzaamheden begonnen met te handelen over den piersoon en het werk van Christus. Op-de eerste vergadering werd een referaat geleverd door Prof. Dr U. Windisch te Leiden, dat tot titel droeg: „De tegenwoordige stand van het Christusprobleem" (tw.eede omgewerkte en sterk, vermeerderdei druk 1925) en door Frof. Dr K. H. Roessingh over: „De uitgangspunten e.cner Christologie op den grondslag der kritische theologie". Op de volgende vergaderingen; , : : ; V? ; prd; ^ gesproken over: „Het plaatsbekleedend lijdéii van Jezus Clij'istus" door Ds A. Binnerts Sz. te Haarlem; over: „De beteekenis van een Christologie ifp kritisch standpunt voor de prediking in de gemeente" door P. Zondervan, em - p.red.; over „Christologie en Triniteit" (drieëenheid; door Dr G. A. van den Bergh van Eysinga te Santpooirt, die hoogleeraar is te Utrecht vanwege 't .Haagsche genootschap tot verdediging der Christelijke religie; over „Het Christologische in de clatechese" door Ds S. Spaans te Assen; over „Philosophie en Christologie" door Dr J. L. Snethlage te Hijlaard; over „Christus als Erlöser" (verlosser) door den Duitschen predikant Dr .Hans Hartmann; over „Christologie en kerk" door Prof. Dr J. Lindeboom te Groningen; over „Christus , en de beeldende kunst" door Dr R. Miedema.

Men ontmoet in de genoismde titels meermalen het woord „Christologie". Daarmede wordt bedoeld: de leer over Christus. De Christologie is een belangrijk deel van de dogmatiek, van de geloofsleer. Nu is het duidelijk, dat het oud-mo-^^rnis^ne voor een Christologie^^.ffe geloofsleer mensch, die KeTcKristëTijK gelo5ï7°öfrawër": *waT uef oud-modernen als het christelijk geloof beschouwden, het eerst beleefd en verkondigd had. Maar hij was zelf geen voorwerp van het geloof; het geloof richtte zich niet op hem. Hij was het eerste subject, maar geen object des geloofs. Als de oudmoderne zijn geloof uitsprak, kwam in zijn belijdenis niet voor: ik geloof in Jezus Christus. Er kon bij hem geen sprake zijn van geloof in Christus, immers Christus behoorde tot de dooden en was niet de Zoon Gods en niet de Middelaar Gods en der menschen. Christus was geweest predikervan het evangelie; maar dat evangelie ging niet over hemzelf, hij was er de inhoud niet van, hij stond er-buiten. In de geloofsleer kon ge; Hi Christologie voorkomen.

Maar inzncverre de modernen het liberale Jv^izusbeeld verworpen hebben en weer van Gods genade in Christus spreken, komt de vraag bij hen op: kunnen en moeten wij niet weer een Christologie hebben? En hoe zal die Christologie tnoeten zijn? Vandaar dat de Studieclub van moderne theologen _als eerste onderwerp de Christologie aan de orde stelde.

In de December-aflevering van het Geref. Theol. lijdschrift werd door mij een artikel geplaatst onder den titel: „De Christologie bij de jong-modernen". Ik behandelde daarin de vraag, óï uit de referaten der Studieclub blijkt, dat deze modernen inderdaad weer een Christologie in de geloofsleer zuHen kunnen opïiemen, en kwam tof de conclusie, dat zij op den weg, dien zij inslaan, nimmer tot een Christologie zullen kunnen komen. Op verzoek van. de Redactie van „De Reformatie" ga ik ook in dit blad over dit onderwerp schrijven. Maar ik behandel het hier iets uitgebreider en ook onder een ander geziohtspfimt. Ik denk in eenige artikelen na te gaan of de tegenwoordige modernen, inzonderheid voorzoover zij op! de genoemde Studieclub aan het woord gekomen zijn, zulk een opvatting van Christus hebben, dat men zeggen kan: zij naderen de orthodoxie.

Laat ik beginnen met te onderscheiden tusschen twee groepen.

Er zijn onder de modernen van den tegenwoordigen tijd velen, die niet alleen den „liistoriadien .lezns" van liet oud-mc.dernisme verwerpen, maar in het gelieel niet van een historischen Jezus willen weten. Die heel het historisch hestaan van , lezns in twijfel (rekken of met beslistheid ontkennen. Zij worden de „radicalen" genoemd.

Maar er zijn anderen, die aan de historiciteit van Jezus vasthouden.

Onder hen treedt Prof. Windisch op. den voorgrond. ••; < ^'v'n-£C.^A: :

Hij spreek! uit: „.\an het geschiedkundig beslaan van Jezus kan m.i. niet getwijfeld worden. De radicale hypothesen zijn ten eenenmalo onliKrcikend gebleken om den oorsprong van de evangelische overh vering en den oorsprong van het ('liristendom te verklaren".

Uij zegt. dat er drie ontwijfelbare historische gegevens zijn:1. de profetisch-apocalyptische prediking, waardoor een .Messiaansche reveil-beweging in het leven geroepien werd; 2. de profetisoh-reformatorische prediking, waarin geheel de joodsche traditie tot enkele groote godsdienstige en zedelijke grondbeginselen gereduceerd we^rd; 3. een persoonlijklieid, die zicti tot deze tweeledige verkondiging geroepen wist en die haar volgelingen door de bezielende kracht, die van haar nitging, aan zich wist te verbinden. Volgens hem is dus Jezus een in'ofeet geweest, die optrad met de prediking van een komend Godsrijk (apocalyptisch) en met een prediking van reformatoaischen aard en die zich hiertoe geroepen en gezonden wist, die door een sterk zendingsbewustzijn gedreven word.

Windisch noemt dan twee dingen, waarin deze Jezus, dien hij den Jezus der historie acht, verschilt van het liberale Jezusbeeld, dat hij een „fantasieproduct van de mOideme (intusschen al verouderde) liberale cultuur-theologie" noemt. In de eerste plaats: er waren in de prediking van Jezus wel elementen, die overeenstemden met de grondbeginselen van het oude modernisme, maar zijn prediking vertoonde pok heel andersoortige trekken, „die een oudmoderne mogelijk tè historisch, vreemd en niet aannemelijk tGeschijnen, tendenzen, die tegen de cultuur ingaan, ideeën tert rekken zelfs die ons verlegen maken. En in de tweede plaats: sommige oiud-modernen lieten gaarne in Jezus den tastenden, zoiefcenden msnsch zien, zooals zij zelf waren. Maar de Jezus der historie was-„geen Godzoeker in den modernen zin van het woord, veeleer een profetische natuur, iemand die het wist, een man van volmacht, die in zoover hij spreekt in naam van Goid tegenover de menschen, tegenover ons staat".

En Windisch is van oordeel, dat deze historische Jezus doc; r de modernen moet gepredikt worden. Hij acht de waarde van deze historische figuur voor de praktijk bijzonder groot. „Het zou voor de christelijke prediking stellig een groot verlies wezen, als wij dezen historisehen Jezus zouden moeten schrappen. Dè van profetischen geest bezielde prediker van het komende Rijk, de man der ontferming en de njan, die zoo hartstochtelijk toornen en strijden kan, de man die zich geheel en al toevertrouwt aan. de leiding des Vaders ©n ook de zijnen leert, zich met geheel hun hart aan den Vader over te geven, de man, die met macht, hem van boven gegeven, de „daemonen" uitdrijft en evenzeel' met gezag de schriftgeleerden weerlegt, de profeet die de groote catastrophe en daarna de komst van het Godsrijk ziet naderen en de menschen dwingt, tusschen God en hun aardsche begeerlijkheden-te kiezen, die leert, dat de weg naar het leven leidt door den dood en die zelf, nadat hij de laatste menschelijke gevoelens heeft overwonnen, als een held den weg des martelaars opgaat - -wie durft zeggen, dat zulk een karakterbeeld niet in staat zou zijn om ook ons geslacht, jongen en ouden, te boeien, wakker te schudden, te beschamen, te verdeemoedigen, te verpletteren, te verheffen en te verlossen? "

Dit lijkt Windisch het belangrijke te zijn in dezen historisehen Jezus, dat.we hier een zedelijk-godsdienstige leer vinden, „die verankerd is in een bepaald zendingsbewustzijn en die haar illustratie vindt in het leven, in de daden, in de geschiedenis van den leeraar: de liistorie van Jezus is de geschiedenis van een held, een profeet, een getuige, een martelaar”.

J. THIJS.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

HET TEGENWOORDIG MODERNISME EN DE  CHRISTUS.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's