Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vergeefs verborgen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vergeefs verborgen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gi] slelt onze ongerechtigheden vóór U, onze heimehjke z o n il e n in het licht IIws aanschijns. Ps. 90; ; 8.

Dat is nu een van die overbekende woorden van het Woord. We kennen het wel. En zijn inhoud kunnen we erg gemakkelijk omschrijven: God kent al onze zonden.

Maar eerst als we het goed gaan lezen, met den vinger er bij, eerst dan gaat het leven en lichten voor ons oog.

In de beide versregels van dit vers is een climax. Of eigenlijk niet één, maar een dubbele.

Ongerechtigheden — 'heimelijke zonden.

Gij stelt ze v()ór U — in het licht van Uw aanschijn.

Dal. zijn onze zonden: heimelijke ongerechtigheden. Naar luid van den onvertaaiden tekst: zonden, die wij trachten te verbergen. Zoo doet immers de zondaar het zoo graag: zijn zonden verbergen. Hij bedekt ze door ze te bedrijven in het verborgen. Door ze te vergoelijken. Door ze op te sieren met wat fatsoen. En dan voelt hij zich zoo veilig in het heerlijk beschuttend duister, waarin hij met zijn zonde is gaan wegschuilen.

Vermoedelijk hebben we daarvan allen iets weg. Zonde belijden; eerlijk onze zonde bloot te leggen in al haar leelijkheid — dat leert eerst genade doen. Veel liever bedekken we die zonde met het vergoelijkend oordeel van de publieke opinie; met wat de menschen van ons zeggen, de menschen, die niet kunnen doorboren met hun kortzichtig oog het duister, waarin we ons hebben teruggetrokken met onze leelijke zonden.

Heimelijke zonden, ja, daarvan kennen we immers iets!

Wel, daarover heeft nu het Woord des Hee'ren iets te zeggen. Daarover gaat nu het gericht van den alwetenden God. Want Hij stelt die zonden vóór zich. En daar is nu de tweede climax. God stelt die zonden voor zich, zegt de eerste versregel. Maar de tweede zegt hetzelfde nog veel ontstellender: God stelt ze in het licht. In het hcht van Zijn alwetendheid. Van Hem straalt licht uit. Voor Hem bleef niets verborgen.

Hij ontvangt zelfs Zijn kennis van onze zonde niet door wat wij ervan zeggen tot Hem in ons boeten en belijden. Dat licht gaat van Hem zelf uit — het is het licht van Zijn aanschijn. Onbarmhartig, zooals de waarheid is, straalt dat hcht over ons leven en over ons hart met al zijn ongekende diepten heen en bet zet alles, alles in het licht.

Verstaat ge, lezer, den ernst wel van dit woord".' Het is, als hoort ge God hier spotten met het stumperig pogen van den zondaar. Die tracht steeds in het duister te vluchten en verkneutert zich over de heerlijk bedekkende schaduw, waarin hij met zijn zonde weggeschoten leeft. Niemand, die weet, wat er in dat hart'en dat loven voor zonde is. Ja, de menschen weten er iets van. Maar uit hun gunstige beoordeeling blijkt wel, dat ze feitelijk het fijne niet weten; dat ze geen begrip hebben vati de wereld van vuil en van ongerechtigheid, die er leeft en woelt in de ongekende diepten van het hart.

Maar tegenover God is het anders. Ge moogt dan dit woord wel zóó parafraseeren: Wij trachten steeds onze zonden te verbergen in het beschuttende duister der onwetendheid — maar Gij stelt ze \iak vóór U, en daar staan wij met al onze zonden in het licht!

Lees het goed duidelijk. Gij stelt onze ongerechtigheden vóór U. Stellen, dat is het opzettelijke, het gewilde en bedoelde. Zooals iem.and iets opzettelijk uit een donkeren hoek van de kamer haalt en het dan vlak vóór zich zet, om het goed te bezien van allen kant. Zóó doet God met onze zonden. Wij zouden er mee wegvluchten in het duister. Ze bedekken met allerlei moois. Maar God haalt ze, menschelijk gesproken, daar­ vandaan, en zet ze dan vlak vóór zich, zoo, dat het volle licht er op valt, als om het goed te kunnen zien.

Zoo blijft er niets verborgen voor Hem.

Zoo is het dan tevergeefs, of we al pogen, met onze zonden, te vluchten in het duister, en of een zonde ook al in het verborgen bedreven werd en voor menschenoog bedekt bleef. Tevergeefs, of de menschen misschien ook al een mild oordeel hadden over ons — want wij staan met onze zonden in dat volle, onbarmhartig schijnende licht.

Met al onze zonden. Van de eerste, die op onze schuldrekening geschreven werd, tot de laatste, die bedreven wordt, eer het .'hart stil blijft staan.. Al onze zonden. Zoo kennen wij zelf onze zonden niet. Van al haar getallen door den loop der jaren weten we het kleinste deel niet meer. Ver het meeste zonk weg in het donker van het vergeten. Weldaad Gods.

Maar God vergeet nooit iets. Hij kan niets vergeten. Voo]-Hem is er geen verleden, maar niets dan eeuwigheden. Als straks de avond van ons leven valt — o, dan weten we nog vele zonden; de grootste, die als bergtoppen uitsteken boven de eentonige vlakte. Maar het meeste is vervaagd en verdoezeld. Maar dan staat alles nog voor dat Aanschijn evenals het stond op het oogenblik, toen het bedreven werd. •

Zoo staat het in dat licht. Nu. En straks als we sterven gaan. En als we verschijnen moeten voor den God, die alles zag. En straks als de boeken geopend worden. AVij staan met onze zonden in het licht.

Dat is niet slechts ^een feit — dat is ook een wóórd. Zoo doet God het niet alleen. Maar Hij zégt ook, dat Hij het zoo doet. Hij had het ook wel den zondaar kunnen verbergen. Hij had den zondaar kunnen laten in den zoeten waan, dat hij een fatsoenlijk mensch is, om hem dan straks ontnuchterd weg te shngeren in de eeuwige duisternis.

Neen, lezer, het is niet slechts een feit; het is ook een woord. God zegt het ook. Eer we voor dien Rechterstoel verschijnen. En dat is ons behoud. Daarin is de^^lank nu'van het Evangelie. De waarschuwing, ? ich te.bekeeren van den zoeten waan, dat het nog wel meevallen zal voor Gods gericht.

Hier treedt, als ik het zóó lees, God zelf door Jezus Christus ons tegen. Hier zie ik een Goddelijke hand uitgestoken, een Middelaarshand, die dien zondaar leiden wil naar den troon der genade om te boeten:

'kWil mijn misdaan, die U tergen,

Niet verbergen.

Ik bedek voor ü die niet.

Zoo is de weg ten behoud. Als de zondaar uit zijn beschuttende duisternis uitkomt en vrijwillig in dat licht Gods gaat staan.

In dat duister is het verderf.

Maar daar, in het licht, is behoud. Het licht veroordeelt ons en het behoudt.

Lezer, kwaamt gij reeds uit het duister naar dat licht?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Vergeefs verborgen.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1928

De Reformatie | 8 Pagina's