Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

door W. M. LE COINTRE.

XV.

Nog eenmaal komt er vreugde in zijn leven: Hij zendt zijn getrouwen uit, het land in en als zij terugkomen, kunnen zij van grootsche dingen gewagen en breekt er een jubel los in Jezus' ziel.

Maar dreigend volgen Hem de sluipende vijanden op den voet, die het bange volk tegen Hem waarschuwen. O, velen blijven Hem nog trouw, „maar de groote massa des volks, dat dikke trage dier zonder oogen, dat even den kop had opgeheven en even geluistord had, toen bij met zijn klinkende stem voorbiji trok: dat liet zich in slaap sussen. „De kerkelijlce gobruilien en geboden zijn zeker toch heilig. Hoe zoudon ze anders zoo oud zijn geworden? Vader en grooitvader hebben zich afgesloofd, om ze trouw te onderhouden! Wee mij, wat voor een tijd! Dat men zoo zwaar moet denken; Wees voorzichtig, lieve ziel! Mijn lieve ziel, de priesters moeten hot toch weten! Zie, wat schrandere oogen de priesters hebbon en hoe hoog zij hun voorhoofd in rimpels trekken. Vrees, lieve ziel! Ik bid n, mijn ziel, Mijf bij 't oude en wees bedaard...."

Het gaat al verder op dien weg der teleurstelling, al eenzamer gaat de Heiland zich gevoelen, waar ook zijn discipelen, o ja. Hem 'wel als Heiland beleden maar al te klaar tegelijkertijd bewezen hun aardsch-gezinde verwachting aangaande zijn levenstaak. En zoo kan er dan staan:

„Een eenzame gaat zijns weegs. Een reine, liefderijke heilige mensch, in verheven gedachten, in wonderbare beelden en droomen, verteerd door zijn liefde tot de menschen en tot de eeuwige geheimzinnige Macht, die hij zijn „Vader" noemt. Nooit was een mensch zoo eenzaam. Eén tegenover een geheel volk, tegen de geheele menscbheid. Hij wil naar 't zuiden, naar de hoofdstad om daar Gods heersclrappij te proclameeroji. Do volmacht tot dit buitensporige draagt hij in zijn heilige, bange, moedige ziel."

Dan komt al spoedig, mee door het verraad van den mensch, die als vertrouwd© verkeerd had in de kring van Jezus' discipelen, het einde. Na den laatston maaltijd met de zijnen, zijn vreeselijice worsteling, geheel alleen, waar zijn vrienden neerliggen, „stomp en dof en moede", dan de gevangenneming, hel, verlioor, de veroordeeling en het overleveren aan den stadhovider als politiek misdadiger, die Hem tenslotte uit vrees voor eigen carrière, overgeeft tot geeseling en den dood aan den paal. Ziehier het einde:

„Wat in hem omging weet geen mensch. Hij zeide niets meer. Hij wist niet waarom zijn „Vader" hem verlaten had. Hij wist niet waarlieen liij ging en hoe het met zijne zaak zou gaan. Hij wist alleen, dat zijne zaak, waarvoor hij zoo schrikkelijk moest sterven, recht en goed was. Hij had wel tot 't laatst nog een kleine hoop, dal zijn „Vader" in de hemelen hem de rest van den bitteren beker zou schenken.

Maar er kwamen geen tienduizend engelen. Er kwam er geen een.

Van zijn getrouwen en van zijn verwanten was er niemand.

Hij stierf, nadat hij eenige uren zwaar reutelend ga-hangen had, aan bloedverlies en verstikking.

En dat was zijn leven.

En dat was zijn dood.

Hij was de schoonste der menschenkinderen."

De verhalen van Jezus' versctiijningon, na Zijn dood, worden dan verklaard als te zijn ontstaan in het brein van zijn verlangende discipelen, echter zonder eenigen grond. En daarna heeft men ook in 't algemeen „dit eenvoudige, dappere menschenloven hoe langer hoe wonderbaarder" .gemaakt. Men meende ook: Hij zou terugkomen, maar men wachtte tevergeefs. „Het gevaai dreigde dat deze teedere, liefelijke verschijning als bloemengour verwoei.

Daar trad een groote, sterke, haast wonderlijke man op. Deze werd zijn conservator en zijn heraut."

Ge gaat begrijpen, dat Frenssen zweert bij de Paulininische duiding van het Christendom. Hij beschrijft den groeten apostel op deze, velen uwer zeker merkwaardigvoorkomende wijze:

„Er leefde niet ver van 't joodsche land een volksgenoot, een nationalist en klerikaal, een man van groote nationale beschaving en algemeene wereldbeschaving, van scherp verstand.

Hij was echter door en door ziek. En wel bestond zijn ziekte, gelijk hij op veel plaatsen in de brieven aan zijn vrienden vertelt, hierin, dat hij door zware zenuw-en geestesstoringen gepijnigd werd, die hem het natuurlijice leven als louter ellende on walging, als een voortdurend sterven deed toeschijnen; van tijd tot tijd verergerde zich deze toestand tot epileptische aanvalleri, gedurende welke hij, geheel buiten kennis, beelden van wonderbare hemelsoho heerlijldieid en schoonheid zag."

Deze mensch wordt nu de groote propagator van dat geloot, dat Frenssen niet anders zion kan, dan als een wonderbare gedaclitenbouw, opgetrokken van waanideeën en buitengewone fantasterijen, waarbij „van den trouwen, onder veel lijden strijdenden en zoekenden mensch, een verkleed, eeuwig wonderwezen gemaakt werd".

En dan voorts, , in de tijden daarna volgend, krijgen de priesters en sijnoden de schuld van de jammerlijke verwiinging van het toch, origineel, zoo eenvoudige Jezus-beeld. Maar, zooals in Luther's dagen een hartstochtelijke liefde tot het Woord Gods zich openbaarde, zoo in onzen tijd ©en vernieuwde liefde tot den held van Nazareth. „Dappere Duitsche geleerden" (zooals Frenssen het uitdrukt) „hebben tientallen van jaren gewerkt, o£ ze wel de doornhaag konden doorbreken, waarachter tweeduizend jaren achtereen de held verborgen sliep: Ontwaak! Ontwaak, trouwe heldl" En het eind van al dien arbeid is: Jezus was een mensch. Frenssen heeft geen woorden genoeg om ons dat duidelijk te maken, geen motieven genoeg om het aan te •dringen, geen herhaling lijkt hem te vermoeiend, om het ons als maar weer van nieuws af aan te verzekeren: een mensch was hij.

Maar, dan staan wij ook volkomen vrij tegenover hem en al, wat over hem zoo al geleerd is. „Wij verworpen c-ck de drieëenheid en den zondeval, den eeuwigen tiodszoon en de plaatsvervanging; door zijn bloed en do liehamelijke opstanding. Waarom zullen wij die dingen gelooven? Zij maken ons niet blijder en heiliger. Trouwens, wat hebben die dingen met gelooven te maken? Zij zijn immers oen weten, 't Wetenschappelijke onderzeek heeft ze kort en klein geslagen. Ze mogen in hun tijd voor de menscliheid goed en een zegen zijn geweest en beschermend latwerk om het teere Hei­ landsbeeld. Nu zijn zij verouderd, ormut en schadelijk."

landsbeeld. Nu zijn zij verouderd, ormut en schadelijk." Dit hoofdstuk over het zóó-geziene leven van Jezus eindigt met een oproep tot verblijding, gericht tot de schoolkinderen en hun onderwijzers, tot de volwassen jeugd, geleerden en kunstenaars, de predikers, zoowel in de Protestantsche, als in de R.K. kerk, tot den staat, heel de Christenheid, allen moeten zich verblijden over het wetenschappelijk nu eindelijk-ontdekte, zuivere, eenvoudige Jezus-beeld. Dit is het slot: „Verblijd u nu, mijn ziel! Zit nog een weinig te peinzen en verblijd u! Welk een tijdl Hoe heeft de wetenschap licht geworpen over veel, veel duisternis I Al doet het licht u misschien een weinig pijn, ziele, uwe oogen zullen er aan gewennen, ziele, gij dagvogel! Ziet gij nu duidelijk het land? Welk een heilig land! Onze kinderen, onze jeugd, wat zal diè gelukkig zijnl Zit nog een weinig en zie en peins... Zoo: nu niet langer! Sta nu op, blijmoedig aan 't werk, gij bange, giji vroolijke! gij Gods vriendinn©!

Wij zijn wat uitvoeriger geweest in de weergave van Frenssen's Jezus-beeld, dan misschien menigeen gepast voorkwam, in vergelijking met de waarde van zijn arbeid. Maar, zijn werk is zeer populair, zijn stijl veelszins meeslepend, er gaat op velen een groote bekoring van uit. Die des te gevaarlijker is, waar de indruk gewekt wordt, dat we hier maar niet met de subjectieve opvatting van Frenssen te maken hebben, maar de objectieve weergave van wat nu wetenschappelijk als vaststaande moet worden aangenomen. Voor serieusen, ter-zake-kundigen behoeft zijn betoog nu in geen enkel opzicht weerlegging meer: de tijd heeft hier zijn grondig werk gedaan. Wij willen ook bedenken, dat men in het begin van onze eeuw, in bepaalde kringen, buitengewone aandoeningen ondervond, als het woord „wetenschappelijk" weerklonk, m.n. in Duitschland. Wat alles niet wegneemt, zelfs met alle waardeering voor de poging om het volle licht te laten vallen op Jezus' compleet mensch-zijn, wat voor bepaalde menschen nog altijd noodig blijft, (maar dan behoeven wij ten slotte de Schrift zelf maar te laten spreken), dat wij verbaasd staan en blijven staan over de vrijmoedigheid, waarmee deze inzichten, als onweersprekelijk, worden voorgesteld en het grenzenlooze optimisme, waarmee de schrijver vervuld was, toen hij zijn oprocjp tot blijdschap neerschreef. Ik meen te mogen zeggen, dat de praktijk van de sinds-verloopen kwart eeuw, juist daar, waar men gejuicht heeft over dit „wetenschappelijke" Jezus-beeld, iets totaal-anders heeft laten zien: een geheel ziqh losmaken van elke band aan dien Jezus, ot, in het besef van het ten eenenmale onbevredigende van wat er aan Jezus, den mensch, gelaten was, een zich wenden b.v. naar het Oosten en zijn mysterieuse wijsheid.

Wij hebben thans niet in te gaan op de vraag, of er in den loop der eeuwen b.v. geen theologenstof gewaaid is op het beeld van Jezus, waardoor Zijne heerlijkheid is gesch.iad. Vast staan voor ons de trekken van het wondervolle beeld van den Christus der Schriften, van Hem, die mensch werd, als alle mensch, ons in wel waarlijk alles gelijk, uitgenomen de zonde. En met dat beeld voor oogen, waarbij wij tenslotte van een Paulinische, noch van een Johanneische oonstructie willen weten, roepen wij de menschheid op, met allo kracht, die in ons is: verblijd u, hier is uw Heiland en dus, al uw heil.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's