Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GELIJKSTELLING VAN HET BIJZONDER MET HET  OPENBAAR HOOGER ONDERWIJS.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GELIJKSTELLING VAN HET BIJZONDER MET HET OPENBAAR HOOGER ONDERWIJS.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

II. (Slot.)

T)(: eiscli der financiëele gelijkstelling van het Bijzonder met het Openbaar Hooger Onderwijs kan licht worden aangemerkt als een overbrengen op het gebied van het Hooger wat op dat van het Lager Onderwijs jarenlang werd nagestreefd en eindelijk ook bereikt. Althans bijna bereikt, want dat het Openbaar Onderwijs ook nu nog in sommige opzichten voorrechten geniet boven het Bijzondere kan moeilijk woirden betwist.

Dit nu is een veelbestreden punt.

Zelfs al wordt er maar van hoogere subsidieering en niet eens van gelijkstelling gesproken in za, ke het Hooger Onderwijs, loopt men dadelijk warm op het argument, dat het er met het Hooger Onderwijs volstrekt anders voorstaat dan met het Lager, dat men geen recht heeft het eerste in den schoolstrijd te betrekken, om nu te zwijgen van redeneeringen als deze: dat wanneer men ons den vinger geeft wij de geheele hand willen vastgrijpen.

Drieërlei brengt men vooral naar voren om hot verschil in deze tusschen Hooger-en Lager Onderwijs duidelijk te laten uitkomen.

Vooreerst dit, dat het Openbaar Lager Onderwijs neutraal moet zijn, terwijl het Hooger Onderwijs dit niet is en ook niet behoeft te wezen. Op de openbare lagere scholen moeten de godsdienstige gevoelens der ouders vi^orden ontzien, daarom mag men er niet een bepaalde geloofsbelijdenis of wereld-en levensbeschouwing propageeren. Nu kunnen we verstaan, zegt men, dat vele ouders daarmee geen vrede kunnen nemen. De liberalen van vroeger begrepen dat zoo niet, maar later heeft men geleerd eerbied te hebben voor de overtniging van hen, die het als een plicht van God hun opgelegd gevoelen om hun kinderen te doen onderwijzen in de wereld-en levensbeschouwing, welke zij voor de ware houden. Him geweten verzet er zich tegen hun kinderen naar een neutrale eenheidsschool te sturen. Om aan de stem van hun geweten te gehoorzamen richtten zij scholen met den Bijbel op. Het is niet meer dan billijk, dat de overheid hen niet dubbel laat betalen en daarom de bijzondere lagere scholen tot een gelijk bedrag subsidieert als de openbare vorderen. Doch met de Universiteiten is het een ander geval. Daar mag ieder hoogleeraar voor zijn geloofsovertuiging uitkomen. Geen stroospier wordt hem in den weg gelegd. ledere richting van eenige beteekenis heeft dan ook aan de Rijksuniversiteiten haar representanten onder de docenten. Daarom kan men tegen deze inrichtingen geen. gewetensbezwaar hebben, anders zou men ook gewetensbezwaar moeten hebben tegen het leven in de maatschappij, waarin ook verschillende wereld-en levensbeschouwingen elkander kruisen. De Openbare Universiteit is in dit opzicht een trouwe weerspiegeling van de verhoudingen in het leven zelf. Teixzij men het leven wil negeeren, de vlucht wil nemen in , , Lebensvernein.ung", moet men ook de Openbare Universiteit met al haar variaties aanvaarden. Er zijn er, die dat niet wenschen, dan kunnen zijzelf Universiteiten, mits onder de noodige waarborgen van deugdelijkheid, stichten, maar behooren daarvan ook de kosten te dragen.

Daarbij komt nog een tweede onderscheid. De lagere school ligt in de sfeer van het huisgezin. Zij is weleens genoemd een verlengstuk van het gezin. Daardoor wordt zij wel niet voldoende gekarakteriseerd. Zij is meer dan dat. Zij bezit tegenover het gezin ook wel zekere zelfstandigheid. Maar toch; het uitgangspunt is daardoor niet onjuist aangegeven. Op de ouders rust ten principale de taak hun kinderen zóó op te voeden, dat zij in de maatschappij een eigen plaats kunnen innemen. Weinig ouders zijn echter in staat die opvoeding zelf to voltooien. Overdracht van een deel van hun plicht aan de school is onmisbaar en tegelijk daarmee ook overdracht van een deel van hun gezag aan de onderwijzers. Zij blijven evenwel verantwoordelijk. Vandaar dan ookliet gezonde beginsel: do school aan-de ouders. Ten aanzien van de Universiteit kan men hetzelfde liet beweren. Al heeft de Universiteit ook ten' êLcxW praktisciie opleiding voor maatschappelijke betrekkingen te bieden, daarin ligt toch haar wezen niet. Dit alles is secundair. Zij heeft eerst en bovenal de wetenschap te beoefenen. Nu Ijan dat stellig niet tot de roeping van het gezin worden gerekend. De wetenschap vormt een terrein apart. Daarmee ook de Universiteit. „De Universiteit aan de ouders" is een leuze, welke door niemand zal worden aangeheven. Men kan dus als ouders niet den eisch stellen een eigen Universiteit te bezitten. Dat zou een miskenning van de wetenschap zijn. Bijzondere Universiteiten kunnen dan ook nooit hetzelfde karakter dragen als bijzondere scholen. Aan de gelijkstelling van het bijzonder lager-met het openbaar lager onderwijs valt daarom nimmer een argument te ontleenen voor de gelijkstelling van het bijzonder hooger-niet het openbaar hooger onderwijs. Lageren Hooger Onderwijs liggen èn naar hun oorsprong èn naar hun doel in geheel verschillende vlakken.

En nu nog een derde onderscheid. Zij, die de lagere school bezoeken, zijn op een leeftijd, waarin van zelfstandige keuze nog geen sprake kan zijn. Nu moet een van tweeën geschieden. Of het lager onderwijs moet ten opzichte van de hoogste levensbelangen negatief zijn. Gij zegt als christenouders, dat dit met uw overtuiging niet strookt. Wij kunnen daar inkomen. Daarom blijft als tweede mogelijk voor u alleen open: dat onderwijs moet ook in religieuzen zin positief zijn. En dan kunt gij natuurlijk geen genoegen nemen met een school, die een positieve religie brengt, welke de uwe niet is. Daaraan is dan ook het bestaansrecht van bijzondere lagere scholen gegrond. Doch wie de Universiteit bezoekt verkeert in de levensperiode, waarin de drang naar zelfstandigheid zich schier onafgebroken openbaart. Gij houdt het uw zoon en dochter voor, dat zij op godsdienstig gebied tot zelfstandig belijden moeten komen. Waarom zouden zij dan niet in het universitaire leven op eigen wieken kunnen drijven en van de vele werelden levensbeschouwingen, welke daar 5f openlijk worden gedoceerd óf aan het onderwijs ten grondslag liggen, er één met bewustheid kiezen? Die gansch andere geaardheid in leeftijd' maakt, dat gij niet kunt volhouden: de bijzondere Universiteit is even noodzakelijk als de bijzondere lagere school en moet daarom op voet van gelijkheid door den staat worden behandeld.

Wij gaven deze drieërlei bewijsvoering, gelijk men ze uit den mond van overigens ons weigezinden nog al eens hooren kan.

Op hun argumentatie valt wel het een en ander af te dingen.

Dat er in het geheel geen parallellen zouden getrokken mogen worden tusschen het bijzonder lager-en het bijzon-der hooger onderwijs is een al te krasse bewering.

Toch willen wij hierop thans geen kritiek oefenen.

Liever geven we toe, dat in deze drieledige redeneering een kern van waarheid schuilt.

Inderdaad verschilt hierin de. Openbare Universiteit van de Openbare Lagere School:

lo. dat zij niet neutraal is, maar al haar lioogleeraren vrij zijn om overeenkomstig hun principiëele overtuiging onderwijs te geven;

2o. dat zij haar bevoegdheid niet aan het geziir ontleent, maar een eigen macht vormt in de samenleving ;

3o. dat zij, die aan haar studeeren, op een leeftijd zijn gekomen, dat zij zelfstandig moeten gaan oordeelen.

Van deze drie dingen hebben wij onszelf goed te doordringen.

Dat geberrrt onder ons weleens te weinig.

Daarom staan we tegenover onze tegenstanders niet zoo sterk als we wel konden staan.

Wij kunnen voor subsidiëering van het bijzonder Hooger Onderwijs onmogelijk dezelfde gronden aanvoeren als voor die van het bijzonder Lager Onderwijs.

Een enkele moge voor beide gedeeltelijk gelden.

Maar meer dan gedeeltelijk is dit niet.

Neen, wanneer wij niet slechts verhoogde subsidiëering, maar zelfs volledige gelijkstelling eischen voor het bijzonder-en het openbaar Hooger Onderwijs, dan hebben wij daarvoor geheel andere, maar niet minder stevige gronden dan voor het Lager Onderwijs.

In ons vorig artikel gaven we te kennen, dat wij hier dit onderwerp niet wilden afhandelen.

Wij stelden ons slechts ten doel de gedachte der gelijkstelling te lanceeren.

Wij kunnen op het oogenblik dan ook niet de verschillende redenen, waarom we gelijkstelling vorderen, ontwikkelen.

Dat blijve voor later bewaard.

Slechts één willen wij er noemen.

En dan moeten we ook hierbij nog beknoptheid betrachten.

Het karakter van de wetenschap vraagt om eenheid.

Wetenschap tracht altijd in de veelheid der verschijnselen de eenheid te grijpen.

Het is haar te doen om den samenhang in het bestaande aan te wijzen.

Ofschoon, de wetenschap in afzonderlijke wetenschappen uiteenvalt, zoo moet er toch een principe blijven, dat ze alle tot een eenheid verbindt.

Anders boet zij haar karakter van wetenschap in.

Dat nu aan de Openbare Universiteiten in ons

land alle eenheid der wetenschap zoek. is, behoeft niet opzettelijk bewezen.

Dit is een feit, dat niemand zal durven tegenspreken. ^

Verschillende hoogleeraren mogen voor zichzelf een systeem hebben, geen enkele Openbare universiteit heeft in haar geheel een systeem.

De ééno haai'. grootc machtige conceptie ontbreekt

Zij vertoon eu een lappendeken van wetenschappelijke opvattingen.

Zij zijn meer vakscholen dan Universiteiten.

Van positivistisch standpunt moge men zulk een toestand niet betreuren, hij, die het ideaal van de eenheid in de wetenschap niet wil prijsgeven, zal daarin moeten zien de degradatie van de üniversiteitsidee.

Men schijnt echler zich in doffe berusting er bij neer te leggen, omdat men niet inziet, hoe dit te verhelpen zou zijn en omdat men er langzamerhand aai) gewoon, is geraakt.

Het fabeltje, dat, onze Openbare Universiteiten ZQO schitterend te aanschouwen geven hoe „voraussetzungslos" ton onzent de wetenschap is, hoe onafhankelijk zij is van alle vóór-oordeel, dogma of principe, behoeven wij wel niet te weerleggen.

Het aantal vóór-oordeelen enz. is er juist legio.

De een gaat van het monistische, de ander van het neo-kantiaansche, een derde van het marxistische; een vierde van het pluralistische, een vijfde van het evolutionistische, een zesde van het positivistische', oen zevende van het „ethische", een achtste van hot Gereformeerde, een negende van het Roomscho „dogma" uit. En nog zijn wij er iriet.

leder hoogleeraar houdt er zijn eigen stel vóóroordeelen op na.

Die beheerschen zijn wetenschap.

Maar principieel kontakt met al zijn heeft liij niet. collega's

Zoo is dan de wetenschap aan onze openbare Universiteiten hopeloos verbrokkeld.

En dat zal ook zoo blijven, zoolang die Universiteiten openbaar blijven, d.w.z. van de overheid, hetzij lands-of stedelijke overheid uitgaan.

In do dagen, toen onze oudste Universiteiten werden opgericht, bestond dat gevaar niet.

Toen was één wereld-en levensbeschouwing de heerschende.

Daardoor liet de overheid zicli ook leiden bij haar benoemingen.

Tegeawoordig kan dat niet meer.

Het eene Kabinet wisselt het andere af. Mannen van onderscheiden geloofsovertuiging treden als raadslieden der kroon op en beslissen over benoemingen. Do tijd, dat ministers uitsluitend geestverwanten benoemden, gelijk onder de liberalistische overheersching, is voorbij. Daarvoor zitten — om alleen dit te memoreeren — de ministeries niet vast genoeg meer in het zadel. Zij rekenen er als vanzelf mee: ga ik heden exclusivistisch te werk, dan doet een ander het morgen ook. Dat doet hen het zoeklicht naar benoembaren werpen onder verschillende richtingen. Ik noem hier slechts een utilistisch motief. Maar ongetwijfeld zijn er ook, die gedreven worden door het besef, dat onder het huidig regiem naar evenredige vertegenwoordiging behoort te worden gestreefd. En vooral zal men meer letten op technische bekwaamheid, dan op wetenschappelijk-systematisch vermogen.. Als iemand maar als „knap" bekend staat, zijn bij het ontstaan van een vacature de oogen der faculteit en in laatster instantie die van den minister van onderwijs al op hem gericht. Of hij diep encyclopaedisch doorzicht heeft, legt daarbij weinig of geen gewicht in de schaal.

Zoolang de overheid in deze het heft in handen houdt, zal dit als een vloek op de Openbare Universiteiten blijven rusten.

En geeft zij het heft uit handen, dan zijn er geen Openbare Universiteiten meer.

De vraag rijst: mag de overheid zich van dit gebied terugtrekken. En: zijn er andere lichamen, welke beter waarborg schaffen voor de eenheid der wetenschap.

Wat do eerste vraag betreft: niemand zal het bewijs kunnen leveren, dat de overheid zelf Universiteiten moet stichten en instandhouden. Zeer zeker heeft de overheid groot belang bij de wetenschappelijke ontwikkeling van een volk. Maar daaruit volgt nog niet, dat zij per se zelf Hooger Onderwijs moet drijven. W^anneer er voor andere zijde voor gezorgd wordt en er wordt goed voor gezorgd'. dan ligt het veeleer op haar weg om zich terug te trekken.

Welke andere lichamen kunnen zich hiermee belasten? In Amerika ging meer dan één Universiteit oorspronkelijk van de kerk uit. Toch werd daar de band met de kerk langzamerhand losser gemaakt. Misschien bestaat die ergens nog wel in naam, maar praktisch werkt die niet meer. Dat de kerk zich met de Universiteiten inlaat en haar instandhoudt (in hoever de theologische faculteit hier een uitzonderingspositie inneemt laten we op dit moment rusten) is om verschillende redenen evenmin wenschelijk als dat de staat het doet. In elk geval kan ook zij niet pretendeeren, dat zij het moet doen, dat het een deel van haar roeping is.

De eenig rationeele weg is dan ook dat de Universiteiten uitgaan van opzettelijk daarvoor gecreëerde lichamen, die elk voor zich op den bodem van een eigen wereld-en levensbeschouwing staan. Daarin wordt een basis voor eenheid der wetenschap geboden. Want wetenschap culmineert ten slotte in de systematische bezinning over de werelden levensbeschouwing, welke op zichzelf genomen nog niet wetenschappelijk is.

Gezond zou dan ook de toestand eerst worden, wanneer uit elke groote volksgroep wetenschappelijk geïnteresseerden zich vereenigden om een stichting in het leven te roepen, waar de wetenschap naar hun gemeenschappelijk uitgangspunt werd beoefend.

Dat dit niet tot het rijk der hersenschimmen behoort, hebben de Vrije-en de Roomsche Universiteit in ons land en. vele vrije Universiteiten in het buitenland bewezen.

Heeft men voor het Lager Onderwijs in het bekende Unie-rapport eens het maxime uitgesproken: de bijzondere school regel, de openbare uitzondering, zoo mag men dit niet op het Hooger Onderwijs toepassen.

Strikt genomen moet hier de houding worden ingenomen: de bijzondere Universiteit de eenige. Voor openbare Universiteiten is er geen plaats.

Immers, de overheid zou niet verantwoord zijn, indien zij, bijgeval ouders nalaten een school voor hun kinderen te stichten, zulke kinderen zonder onderwijs liet. Daarom moet zij zelf wel scholen bouwen. , ^^

Maar wanneer een zekere volksgroep haar wetenschappelijke roeping niet nakomt, behoeft de overheid die niet over te nemen. Veeleer heeft zij die groep aan te moedigen het voorbeeld van andere te volgen. En in geen geval mag zij aan die groep zelf inrichtingen bezorgen. Dat zou een premie zijn op de nalatigheid. En zij zou dan evenmin als nu aan de wetenschap, daar beoefend, haar noodzakelijke eenheid kunnen geven.

Wanneer wij dan ook financiëele gelijkstelling vorderen voor het Bijzonder Hooger-met het Openbaar Hooger Onderwijs, is dat eigenlijk een kompromis-voorstel.

Het houdt er rekening mee, dat de openbare Universiteiten nu eenmaal bestaan en het hisforisch gewordene niet op eenmaal veranderd kan worden.

Uit een oogpunt van werkelijke-wetenschap is een allegaartje als een openbare Universiteit biedt, een monstrum.

Uit praktisch oogpunt zal men het echter moeten dulden.

Doch naar de maatstaf der billijkheid is het niet te dulden, dat de openbare Universiteiten met bijna alle belastingpenningen voor het Hooger Onderwijs gaan strijken en dat de bijzondere Universiteiten met een fooi, zooals nu geschiedt, worden afgescheept.

Hier breken wij echter af.

Tot een nadere gelegenheid!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

GELIJKSTELLING VAN HET BIJZONDER MET HET  OPENBAAR HOOGER ONDERWIJS.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's