Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEREFORMEERDE VERBONDSBESGHOUWING.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEREFORMEERDE VERBONDSBESGHOUWING.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Het vei'bond is een geestelijk-zedeliike realiteit.

Reeds onder menschen gaat hot niet aan. hun onderlinge verbintenissen te beschouwen als enkel ding en louter zaak. Reeds bij hen behooren wij van bun verdragen en contracten op te klimmen tot de persoonlijkheid, die er achter staat; en hebljen , wij aan te nemen, dat het in hun hart leeft zooals het in hun overeenkomsten uitgesproken ligt.

En in veel hooger zin geldt dit op 'het terrein der religie.

Wel is waar heeft de Heere onze God bij het brengen van Zijn openbaring, en vooral in de eerste stadia daarvan, Zich bediend van allerlei stoffelijke en zinnelijke vormen om ons de geestelijke realiteit van Zijn verbond bekend te maken.

Nu eens, bij Abraham (Gen. 15:9, 10, 17) en bij Jeremia (34:18, 19) gebruikt Hij den vorm van een offerplechtigheid, om de onschendbaarheid en onverbrekelijkheid van het verbond ons te onthullen. Evenals de twee helften van de offerdieren behooren Hij en Zijn bondgenooten bij elkander; en wel zóó onafscheidelijk, dat de partij, die ontrouw zou worden bevonden, evenals deze zelfde beesten in zijn bestaan gebroken en uiteen gescheurd moet.

Dan weer laat Hij Zijn verbond beschrijven op twoe steenen tafelen (Deut. 4:13). Of in een bondsboek (Ex. 24:4), opdat wij weten zouden, dat aaii Zijn verbond evenmin iets mag of zal veranderd worden als uit deze heilige documenten één letter kan worden uitgewischt.

Een ander maal (Lev. 2:13, Num. 18:19) dient Hem het zout tot symbool, waardoor de duurzaamheid en onverderflijkheid van het verbond wordt geteekend.

Beeds tot de aartsvaders (Deut. 7:8), maar vooral tot David, komt het verbond als een eed (2 Sam. 7:12, 16—23, cf 2 Sam. 23:5, P, s. 89:4, 35, 132:11).

Bij do profeten wordt het voorgesteld als een huwelijk (Hos. 2:18, Mal. 2:14) of als een vriendschapsverhouding (Amos 3:2, 3) en wordt het ook vergeleken met de onverbrekelijke natuurorde (.Ter. 33:20, 21).

In de nieuwe bedeeling wordt het vooral gepredikt als een testament en als een onschendbare belofte. En ook nu nog komt het verbond tot ons in hel Woord en kunnen wij van onze zijde alleen door en in ditzelfde Woord het verbond deelachtig wezen.

Maar desniettemin gaat het verbond in dit alles en ook in het Woord niet op. Het is zelf meerder en hooger. Het is de altijd levende verhouding, waarin de Heere jegens ons staat en op grond waarvan Hij ons in de rechte verhouding tegen Zichzelf plaatst en ons steeds meer dienovereenkomstig doet wandelen. Hij is onze God en wij zijn het volk Zijner weide, 011 de schapen Zijnor hand (Ps. 95:7). Want deze God is onze God', eeuwiglijk en altoos, Hij zal ons geleiden tot den dood toe (Ps. 48:15).

De Schrift is vol van hot verbond.

.\. B. Davidson 1) heeft uitgerekend, dat het woord verbond in het Oude Testament wel driehonderd maal voorkomt, waarbij hij dan ook meetelt de teksten, waar enkel van een menschelijk verbond sprake is. Maar zelfs indien deze laatste plaatsen niet moesten afgetrokken worden, geeft het getal driehonderd nog een te zwakken indruk van de alles-beheerschende plaats, die de verbondsidee in de Schrift inneemt. Zij ligt door de gansche openbaring lieengeweven. En uit liet merkwaardige feit, dat het woord voor - .erbond in het Nieuwe Testament slechts dertig keer staat, mag zeker niet worden afgeleid, dat met het voortschrijden der openbaring het verbond langzaam wordt teruggedrongen en aanstalten maakt om te verdwijnen. Integendeel. Openbaring en verbond behooren van het allereerste begin tot het allerlaatste einde op het innigst samen. De gansclie heilsopenbaring heeft ^pAn anrler r^np]. (in-n ^-p--.^^^, - j-ve: 'bond Gods nad te ontvouwen en te realiseeren in de wereld. Alle openbaring is verbonds-openbaring. Zonder verbond heeft de openbaring geen inhoud meer.

• In het paradijs is dan ook reeds het werkverbond aanwezig. En terstond na den val komt op de plaats hiervan het genadeverbond. In dit eerste stadium om.vat het nog de gansche menschheid. Bij Noach ontvangt het zelfs uitbreiding, doordat ook de onbezielde schepping opzettelijk er bij wordt betrokken. Maar na deze uitbreiding aan den eenen kant wordt het bij Abraham anderzijds beperkt tot zijn nakomelingen en wordt het van nu af ook vergezeld en bekrachtigd door een bonds teeken. Bij Mozes gaat het uit den patriarchalen in den nationalen vorm over on neemt het de wet in dienst om een hoogere en betere bedeeling voor te bereiden. Sinds David wordt het steeds meer duidelijk, dat zoowel de grondslag als de volle vervulling van het verbond de Messias zelf is. De profeten kennen het als een in hun tijd nog bestaande realiteit, waardoor zij aan Israël het schuldig karakter van zijn afval en ongehoorzaamheid en bondsbreuk op het allerdiepst kimnen openleggen; maar op grond waarvan zij niettegenstaande dit alles voor de toekomst nog alles durven hopen. Want zelfs als straks in de ballingschap de verhouding tussehen God en Zijn volk voor goed schijnt afgebroken, zal Gods trouw nochtans blijken niet te zijn bezweken. Een nieuw verbond, een nieuw stadium in Zijn verbond zal Hij dan met hen beginnen (Jer. 31:31), waarin de Messias met al Zijn zegeningen, zoowel geestelijke als stoffelijke, hun onvervreemdbaar deel zal zijn.

In Christus is het volle verbond gekomen en wanneer het woord verbond in het Nieuwe Testament — vergeleken met het Oude — slechts zelden voorkomt, is dit niet omdat het verbond gaat verdwijnen, doch juist omgekeerd, wijl het thans geheel zijn beslag heeft gekregen en volledig is gerealiseerd.

De uitdrukking verbond wordt daarom na de verschijning van Christus vervangen vooral door twee andere woorden, namelijk die van testament en belofte, waardoor dezelfde verbondsgedachte nog voller en rijker en echt nieuwtestamentisch gepredikt wordt.

Het verbond is thans allereerst testament geworden; de laatste wilsbeschikking, die door den dood van den testanientmaker geldigheid verkregen heeft, waaraan met geen mogelijkheid iets veranderd kan worden en die alleen nog om uitvoering vraagt.

En voorts is het verbond thans ook belofte geworden. Van Gods zijde wordt aan het verbond niets meer toegevoegd. Er valt niets anders te doen, dan dat het verkondigd en uitgeroepen; bediend en beloofd; aanvaard en gehoorzaamd wordt in de wereld. Het verbond breidt zich voor de Nieuwtestamentische kerk uit in de gestalte der belofte. Zij moet op het Woord gelooven, dat de verhouding tussehen haar en haar God is, zooals in de belofte gepredikt wordt.

De plaats, die de christelijke theologie voor de leer des verbonds heeft ingeruimd, is niet in overeenstemming met die, welke zij in de Schrift bekleedt.

r Het begin deed anders betere dingen verwachten.

Bij de kerkvaders moet de verbondsidee telkens voorkomen ^), Met name Irerfaeüs schijnt oog gehad te hebben voor de verschillende bedeelingen in het genadeverbond en voor de bedoeling van het werkverbond, opdat de mensch daardoor tot hoogere volkomenheid zou opklimmen 2). Men heeft hem wel ^eens de voorlooper van de verbondstheologie genoemd *).

Maar tot een krachtige ontwikkeling kwam het toch pas in de zestiende eeuw en op Gereformeerden bodem. Door den strijd met de Wederdoopers over den kinderdoop, was het Zwingli, die zich . het eerst genoodzaakt zag, de verbondsgedachte der kerkvaders te vernieuwen en uit te werken. Hij moet als de grondlegger der Gereformeerde verbondsleer worden beschouwd. Na hem vond zij ingang bij Bullinger en Calvijn en werd zij vooral opgenomen en verder doorgedacht door de beide opstellers van den Heidelbergschen katechismus: Olevianus en Ursinus.

En sinds dezen tijd is zij niet meer uit de Gereformeerde theologie verdwenen. Zij vindt steeds verder ingang bij alle Gereformeerde theologen uit alle landen en wordt ook neergelegd in de belijdenisschriften en formulieren der Gereformeerde kerk '^).

Maar al is aldus de verbondsleer een onuitroeibaar bestanddeel der Gereformeerde theologie geworden, zij is anderzijds ook grootendeels binnen haar grenzen beperkt gebleven. De verbondsleer is een bijna uitsluitend Gereformeerde leer.

En toen de Gereformeerde theologie in de achttiende eeuw haar vervalperiode beleefde, verdween ook de verbondsleer ongeveer geheel uit theologie en kerk. Gansch andere ideeën over de verhouding tussehen God en mensch doen dan opgeld. Men spreekt meer vaag van gemeenschap met Hem. Men kent slechts één relatie tussehen Hem en ons, namelijk die van Vader en kind; of men Iaat zich door de Schriftkritiek de Oudtestamentische

voorbereidiagsbedeeling geheel of gedeeltelijk ontnemen, om niets anders over te houden dan een zeer onbepaalde betrekking tusschen Jezus van Nazareth en de enkele ziel.

Totdat in de vorige eeuw in ons land de keer komi, do verbondsgedachte herleeft en de taal van de symbolen en formulieren der kerk weer wordt verslaan en betracht.

Als vanzelf dringt zich hier de vraag op, welke toch de oorzaken mogen zijn, dat de verbondsleer zóó rijk bij de Gereformeerden — maar dan ook bijna uitsluitend bij hen — ontwikkeld is.

In de eerste plaats mag wel genoemd het feit, dat do Gereformeerde theologie meer dan eonige andere ernst heeft gemaakt met de Schrift. Prof. Is. van Dijk behandelt dezen factor wel met wat al te groote nonchalance, wanneer hij aangaande Calvijn opmerkt: „Men sla Trommius eens op (anders de ware methode niet voor theologica biblica) om te zien hoe menigvuldig de woorden verbond, verbond maken, oprichten, aan het verbond gedenen, verbond houden, verbond breken etc, in de Schrift voorkomen, men zal zich dan niet IcUiger verwonderen, dat iemand, die commentaren geeft op de Schriften van O.-en N. T. en die zich onverbiddelijk streng houdt aan het te verklaren woord, ook in zijn parafrase recht doet wedervaren aan de idee van Verbond en telkens ook het woord zelf uit zijn pen laat vloeien")". Het ging Calvijn werkelijk niet alleen om het woord, maar om de zaak, die er mee wordt aangeduid. Terugkeerend tot de Schrift, keerde de reformatie ook tot de Schriftuurlijke gedachtenwereld en dus ook tot do werkelijkheid van het verbond' weder. Het leven uit de Schrift bracht vanzelf het leven uit het verbond met zich mee.

En in de tweede plaats moet genoemd worden de omstandigheid, dat de verbondsleer zich geheel aansluit bij de meest kenmerkende Gereformeerde gedachten en deze omgekeerd pas in het verbond haar zuiverste uitdrukking vinden. Het juiste verband tusschen de immanentie en "de transcendentie Gods, de souvereiniteit der. genade, de onverliesbaarheid der zaligheid, de handhaving van de zedelijke en redelijke natuur des menschen óók in de verlossing, de eenheid..van Oud-en Nieuw Testament, het recht en de beteekenis van den kinderdoop, kerkbeschouwing en karakter der prediking, uitgangspunt en methode der opvoeding, verband tusschen natuur en genade en zooveel meer nog — het is alles met het verbond gegeven. Zelfs kan er tegenwoordig opzettelijk 'bijgevoegd, dat in de verbondsleer ook het correctief ligt voor de dialektische theologie van Karl Barth met de zijnen'). Met deze leer zijn de hoogste religieuze belangen gemoeid, met het verhond zelf valt o£ staat de gansche zaligheid.

; Drie opmerkingen van meer practischen aard .-'*"mogen dit inleidend artikel besluiten.

Het teleurstellende feit, dat de leer des verbonds binnen zulk een beperkten kring van Christenen beleden en beoefend wordt, is een nieuw bewijs voor de ontstellende waarheid', dat de mensch slechts zelden en moeilijk de religie, die God' hem gaf zuiver weet te bewaren. Al de geringschatting, die het verbond in den loop der eeuwen is ten deel gevallen, is aan de religie zélf geschied. Vervalsching van de verbondsidee beteekende altijd vervalsching van de religie. Zij wordt alleen in een Schriftuurlijke verbondsleer en praktijk het zuiverst beoefend en bewaard.

Voorts zal het thans ook begrijpelijk wezen, dat, wanneer het leven in gezonden toestand verkeert, het ook zoo allergevoeligst is, wanneer het verbond in 't gedrang komt. Als deze reactie zuiver 'is, gaat het immers ook niet om een abstract leerstuk, doch om de levende verhouding met God en om de zaligheid zelf.

En eindelijk blijkt ook, waarom voor een goede verbondsbeschouwing gedurig de wapens moeten opgenomen. Het streven, om de religie van haar goddelijken glans en kracht te berooven, gaat in ons en buiten ons rusteloos verder en het is hiertegen, dat telkens weer het verbond — en in het verbond de hoogste levensgoed'eren — verdedigd moeten worden. Alleen wie blind is voor de

'•) Cr. Vos, De verbondsleer iii de Geref. theologie, 5—7. Heinrich He|ipe, Geschiclite des Piëtismus, 205—216.

^) Gezamenlijke Gesclu-iften, I 286.

') Sclieibo, art, Bund IV, in Die Religion, etc. I, 2e dr. 1368. ernstige belangen, die hier op 't spel staan, acht de vei'bondskwestie den strijd niet waard.

E. D. KRAAN.


1) Art. Covenant in Hastings' Dictionary of the Bible I 509.

2) Bavinck, Geref. dogmatiek IIP 213.

3) Adolf Hamack, Lehrb. der Dogmengesch. I, 4e dr. 464— 465, 588—589.

4) Scbrenk, art. Bund, III in Die 'Religion in Gesehichte u. Gegenwart I, 2e dr. 1364.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

GEREFORMEERDE VERBONDSBESGHOUWING.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's