Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WIL BARTH CALVINIST ZIJN ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WIL BARTH CALVINIST ZIJN ?

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rarths dogmatiek is koafessioneel georiëateerd.

Hij aanvaardt de pluriformiteit van de kerk als een feit.

Maar daarom ook de pluriformiteit van het dogma en van de dogmatiek.

Een dogmatiek, zoo schrijft hij, die zich niet bij een bepaalde konfessioneele theologische „school" aansluit, is evenmin een dogmatiek als een mensch zonder individueele gelaatstrekken een. mensch is. Reeds voor honderd jaar had men zich als één man moeten verzetten tegen een eenheidsdogmatiek, d.w.z. een dogmatiek, welke tegelijk niet slechts twee wetenschappelijke, maar — en daarop komt het hier juist aan — twee kerkelijke scholen zou moeten volgen. Christelijk-kerkelijke dogmatiek is toch, zoolang de ziciiLhttre kerk innerlijk verdeeld is, niet anders mogelijk, dan in den vorm van „Katholieke", Luthersche of Gereformeerde dogmatiek. Wie tegelijk „Katholiek" en Evangelisch, o£ Luthersch en Gereformeerd meent te kunnen denken en spreken, toont daardoor alleen, dat hij ernst maakt noch met het één noch met.het ander en daarmee ook niet met de verdeelde kerk en de kerk in het algemeen. Hij vermeerdert de oneenigheid. Het is er ver vandaan, dat hij de una sancta, de ééne heilige kerk, zou dienen. Wie werkelijk in dienst wil staan van de una sancta, zal niet overmoedig een nieuwe kerkelijke partij helpen stichten of instandhouden. (Dogmatik, b). 442).

Nu legge men deze verklaring van Barth niet uit als een: wij blijven Gereformeerd.

Wamt Gereformeerd is voor hem slechts een bepaalde vorm, geen inb oud.

Dat is Roomsch en Luthersch evengoed.

Het Gereformeerd karakter van de dogmatiek sluit bij hem niet anders in dan „Formbestimmthcit", vastheid van vorm.

En dat spreekt hij niet maar in een paar zinsneden uit, zoodat hierbij sprake zou kunnen zijn van hem te willen vatten op een woord.

Maar hij werkt het nog nader uit:

Het konfessionalisme in den hier bedoelden zin, zoo vervolgt hij en hij neemt dit woord in gunstige beteekenis, is een denk re gel, niet een denkinhoud. (De spatiëering is van Barth zelf). Het hoeft alzoo niets te maken met repristinatie (terugkeer tot wat vroeger werd aangenomen). Natuurlijk zal de dogmatiek het oude dogma en de oude dogmatiek van haar bepaalde kerk niet links laten liggen. Natuurlijk zal zij altijd weer stilhouden bij die mijnen van dogmatische problemen en oplossingen. Maar zij moet dat niet. Men kan slechts „naar den geest" konfessioneel zijn, „naar het vleesch" zou men het in het geheel niet wezen. (Dogmatik, bl. 443, 444).

Uit alles blijkt ook, ' dat de naam „Gereformeerd" hem niet veel zegt.

Nergens toont hij, dat hij er bijzonder aan is gehecht.

Nog minder gaat hij er prat op het echt-Gereformeerde te hebben gegrepen.

Hij kent eigenlijk maar drie deelen van de ééne christelijke kerk, de Roomsche, de Luthersche en de Gereformeerde.

Men moet niet trachten tusschen twee van deze drie of tusschen alle drie een s.ynthese te^ bewerken.

Men moet ook niet dit drietal door splitsing uitbreiden.

In dit opzicht wil hij in het bestaande berusten.

Bepaald reformatorische motieven bezielen hem niet.

Als de kerk maar belijdt is het in orde.

Men kan hem moeilijk vergelijken met de voorstanders van de „PresJDvteriaansche Alliantie".

Ook niet met de stichters van den „Gereformeerden Wereldbond", die dezer dagen in Boston zijn algemeene vergadering houdt.

Want hoewel tot beide lichamen mannen behooren, die wij tot de ethischen en modernisten rekenen en het waarlijk Gereformeerde element er heel zwak in vertegenwoordigd is, geven zij aan het Gereformeerde toch a^'jd nog een, zij het nog zoo vagen, deriicinhouü.

Dat doet, gelijk we zagen, Barth niet.

Voor hem is het Gereformeerde iets anders dan voor ieder ander.

Plij wil zelfs niet Gereformeerd zijn in eenige beteekenis, die gangbaar is.

Hij gebruikt den naam, maax zonder er veel waarde aan toe te kennen.

Hij behoudt dien, blijkbaar bij gebrek aan een beteren.

En naar een beteren te zoeken, ook daarover breekt hij zich het hoofd niet.

Wij resumeeren dan:

Barth is niet Gereformeerd.

Hij wil niet Gereformeerd zijn iii den eenig mogelijken zin.

Hij wil zelfs niet Gereformeerd zijn in eenigerlei zin, waarin dit woord gebruikt wordt.

Hij maakt er zich niet warm over of meir hem Gereformeerd noemt of niet.

Wil hij dan misschien Calvinist zijn?

In het buitenland toch, behalve in Hongarije, bestrijkt het woord „Calvinistisch" gewoonlijk een enger kring dan het woord j, Gereform6erd".

Calvinisten zijn in den regel de meer strenge Calvinisten.

Ook wordt deze term meestal niet rechtstreeks in verband .gebracht met de kerk, maar met een bijzondere Gods-, wereld-en levensbeschouwing.

Hoe staat Barth nu tegenover het Calvinisme?

Daarbij is het niet voldoende na te gaan hoe hij over Calvijn oordeelt.

Want Calvijn is het Calvinisme niet.

Het Calvinisme is een historisch verschijnsel, dat wel bij Calvijn aanknoopt, maar dat zijn grootste kracht heeft ontwikkeld, toen Calvijn reeds was gestorven. Het eert in Calvijn den man Gods, die met geniale helderheid gedachten heeft uitgesproken, welke zuiverder dan vóór hem of in den tijd, waarin hij leefde, geschiedde, het Woord Gods verwekten. Maar het blijft bij Calvijn niet staan. Het wil voorttrekken en doorwerken. Het wil nieuwe ontdekkingen doen. Het wil nieuwe toepassing geven naar de behoeften van den tijd. Het sluit zich bij de grondgedachten van Calvijn aan, maar neemt niet al zijn gedachten ongewijzigd over. Het heeft sinds Calvijn tijden van opleving en depressie gekend, maar de historische lijn werd nooit doorgesneden. Het kwam in de 19de en 20ste eeuw in ons land en daarbuiten tot verrassende ontwaking.

Wil Barth zich geven aan deze beweging?

Wil hij, onder voorbehoud van te wijzen op gebreken, desnoods zelfs op teekenen van ontaarding, in haar gelederen plaats nemen en voor haar strijden ?

Dat is de vraag, die er over beslist, of hij Calvinist wil zijn.

Al zou hij voor Calvijn een bijna onbeperkte waardeering koesteren, al zou hij zelfs al zijn denkbeelden overnemen, zoo zou hij daarom nog geen Calvinist zijn.

Want ook Calvijn zou, indien God zijn leven had verlengd tot nu toe, zeer zeker niet met wat hij vond tevreden zijn geweest.

Op het historisch karakter van het Calvinisme moet alle nadruk worden gelegd.

ïoch is het daarom niet van belang ontbloot ie onüej'zoekeu, lioti Baitu over Calvijn ze!f denkt.

Indien hij met bewustheid en opzettelijkheid van diens grondgedachten afwijkt, waarop het historische Calvinisme heeft voortgebouwd, spreekt hij daarmee uit, dat hij geen Calvinist wil zijn.

Allereerst dan kan. worden vastgesteld, dat hij er zich nimmer op laat voorstaan: ik ben Calvinist.

Voorts, dat hij de persoonlijkheid van Calvijn zoo goed als geheel buiten beschouwing laat. Van bepaalde bewondering geeft hij geen blijk. Aan elke uiting van hooge waardeering van Calvijns inzicht en gaven zijn zijn werken gespeend. Hoewel men dit onder Calvinisten anders gewoon is, hoezeer zij zich ook afkeerig toonen van heldenvereering, toch mag dit bij onze beoordeeling van Barth geenerlei doorslag geven. Ofschoon hij ten aanzien van andere figuren uit de geschiedenis — men denke aan. Hermann en Kierkegaard — minder gereserveerd is — mag dit toch geen gewicht in de schaal leggen.

Wel schijnt het, dat de persoon van Calvijn hem niet buitengewoon interesseert. Opmerkelijk is het b.v. dat hij nog steeds vasthoudt aan de Üervet-legende. Hij beweert, - dat Servet den 27sten October 1553-niet zonder aandrijven van Calvijn om zijn leer aangaande de Drieëenheid levend verbrand is geworden. Van de desbetreffende historische onderzoekingen in de laatste 25 jaar is hij blijkbaar nog geheel onkundig. Het ophouden van Calvijns eer ligt hem niet zóó na aan het hart, dat hij er zich toe gedrongen voelt nauwkeurig na te gaan, welk aandeel Calvijn in deze gebeurtenis heeft gehad. En dat het een enormiteit moet wezen Calvijn ervan te beschuldigen, dat deze zou leeren den loochenaar van de leer der Drieëenheid' met den dood te straffen, komt niet bij hem op. Hij weet er nog niets van, dat hervet niet is ter dood gebracht om zijn unitarisme, maar om G o fl s-1 as tering.

In de derde plaats dient opgemerkt, dat hij f^sdvijn graag citeert en meestentijds met instemming. Doch met Luther handelt hij niet heel veel anders. Ook Zwingli staat bij hem bijzonder in de gunst. Als men alles van Barth gelezen heeft, vraagt mqn zich weleens af of hij feitelijk niet

in veel opzichten dichter bij Zwingli staat daa bij Calvijn. Buitengewoon l^aralcteristielc is de positie, wellvG hij inneemt tegenover de controvers tusschen Zwingh aan den eenen en Calvijn aan den anderen kant over de zaligheid van voortreffelijke heidenen. Hij herinnert er aan, dat Zwingli „den christelijken hemel wilde bevolken" met een groote schaar van verlichte heidenen, onder wie volgens hem ook Herkules en Theseus „figureerden". Hij vermeldt tevens, hoe Luther deze leer streng afkeurde en Calvijn er het hoofd over schudde. Maar hijzelf maant tot voorzichtigheid. Men moet niet te spoedig uitspreken, dat wat Zwingli zich voorstelde, een onmogelijkheid is. Dat zou een teeken van verstoktheid kunnen zijn. De manier — zoo meent hij — waarop in den bijbel over, , zoogenaamde heidenen" gesproken wordt, over Melchizedek, Ruth, Naaman, Cyrus, de hoofdlieden van Kapernaum en Caesarea moet er ons voor waarschuwen de „heidenen" slechts als objekten van christelijke zending te beschouwen. Hij acht het op zichzelf mogelijk, dat God ook buiten het Oude-en Nieuwe Testament Zich als Deus absconditus, als. den verborgen God, die door de vleeschwording Deus revelatus, de geopenbaarde God is, aan heidenen doet kennen. De kerk kan den kanon der openbaringsgetuigenissen wel praktisch en voorloopig, maar niet principieel en fundamenteel voor afgesloten houden. Het zou kunnen, dat de kanon zich veel wijder uitstrekt. Hij houdt het niet voor onmogelijk, dat ook Herkules en Theseus, Socrates en Laotze zulk een kanonische openbaring ontvingen. De fout van Zwingli was, dat hij niet alleen de mogelijkheid daartoe openliet, maar zich positief in dezen zin uitsprak. Die van Luther en Calvijn, dat. zij met hun „onmogelijk" gereed stonden. Hij staat er zoo voor: wellicht, wellicht ook niet. (Dogmatik, bl. 2-19—251).

Deze zonderlinge beschouwing geeft veel te denken.

Bijkans komisch doet het aan, dat Earth mythologische figuren als Herkules en Theseus, die nooit hebben bestaan, onder de mannen noemt, tot wie wellicht een buitenbijbelsche openbaring is uitgegaan en aan wie misschien in de galerij van geioofshelden een plaats moet worden afgestaan.

Bedroevend echter is het, dat hij ook Laotze en G o u t a m a Buddha, die hij in het begin reeds noemt, de stichters van een valsche religie of van een valsche godsdienstfilosofie, welke de plaats van een valschen godsdienst inneemt, niet uitdrukkelijk buitensluit.

Hiermede wordt de necessitas Sacrae Scrip turae, de noodzakelijkheid der Heilige Schrift, dispatabel gesteld.

Barth gaat hier welbewust tegen Calvijn in.

En waarom ?

Om dezelfde reden, waarom hij ook het recht van de Schriftkritiek erkent.

Hij 'wil blijkbaar ook de godsdiensthistorische school niet ten eenenmale voor het hoofd stoeten.

Naar hun ideeën, zij het dan ook onder bovenvermelde voorwaarde, verwringt hij het openbaringsbegrip.

Toch eischt beantwoording van de vraag: wil Barth' Calvinist zijn, nog grondiger onderzoek van ' zijn systeem.

HEPP.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

WIL BARTH CALVINIST ZIJN ?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1929

De Reformatie | 8 Pagina's