Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Iets ovsr het liegrip „mystiek"; gereformeerd of ethisch.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets ovsr het liegrip „mystiek"; gereformeerd of ethisch.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onlangs gaf ons blad enkele hoofdartikelen over „Ware en Valsche Mystiek".

In deze artikelen werd getracht, het wezen der mystiek te omscliriiven als een zuivere relatie tussoheu object en subject in het ervaringsleven der religie — we volgen 'hier nu de tot nu toe algemeen gangbare terminologie —; op een bepaald punt dus; en in overeenstemming daarmee werd dan ook de valsche mystiek gedefinieerd als onzuivere relatie tusschen object en subject in de religieuze ervaring.

Wanneer we hier nog even daarop mogen terugkomen, dan willen we aan het toen gezegde nog iets toevoegen.

Immers, de toen ondernomen poging, om op zes punten uit te werken de stelling, dat bet, eerst in de ware mystiek — en daarna noodwendigerwijze ook in de valsche mystiek — tenslotte alleen gaat over de relatie tusschen 'O b j e c t en s u b j e o t (een relatie, die dan al of niet zuiver gesteld wordt), heeft nog een ander doel gehad, dan een korte schets te geven van de verschijnselen, waarmee de praktische zielszorg dagelijks in aanraking komt.

Hierom werd zoo streng getracht, die object-subjectrelatie telkens weer voorop te stellen, omdat wij gelooven, dat daarmee de definitie van de christelijke, waarachtige mystiek ten nauwste samenhangt, en ook de toewijzing van haar plaats in het geheel van het christelijk denken, en leven.

Wanneer Dr W. J. Aalders ^) een „voorloopige schets" geeft van wezen en waarde der mystiek, 'dan schrijft hij o. m.:

„Zoo houdt dan de mystiek beide leden der betrekking vast: het vele en het eene, het veranderlijke en het vaste, de beweging en de rust, het worden en het zijn. Aan de eerste der beide reeksen wordt - de beweging toegekend, maar toch alleen krachtens de bewogenheid der tweede. Het apostolische: „uit God, en 'door God en tot God zijn alle dingen" 'ziedaar een „Leitmotiv" van elke mystiek. Het maakt van bet gebeuren een geschiedenis, van de geschiedenis een - drama, beurtelings of tegelijk een tragedie en een oomedie, van uitgang en ingang, van val en opstanding, van schuld en boete, van een „paradise lost" en een „paradise regained".

En 'de verdeeling van den heilsweg óver verschillende fazen, drie , vier, meer, berust toch altijd op hetzelfde schema: de onrust, die 'tot rust 'komt; het doen, 'dat in zijn zich samentrekt, maar altijd zóó, dat het hoogere het lagere niet vernietigt, doch het in zich opneemt, zooals alles wat groeit de rijping beteekent van de gezaaide kiem krachtens het vormende principe." Tot zoover deze voorloopige schets van Dr Aalders.

Niet om tegen deze conclusie van het „voorloopig resultaat" van het rijk gedocumenteerde boek van Dr Aalders te strijden, baal ik ze hier aan. Daartegen opponeeren 'heeft geen zin, omdat tot op zekere hoogte de auteur zelf reeds, aan het einde van zijn werk gekomen, het goede reoM erkent van de bezwaren, die een calvinist egen deze voorloopige schets van de „mystiek" in bet algemeen inbrengt, als hij n.L, bl. 506, erkent, dat onder sraël, later in het christendom, de relatie tusschen Schepper en schepsel, souverein God en menschenkind '), n geding gebracht wordt bij de bepaling en omschrijving van wezen en karakter der mystiek (bl. 505), ook 'die tusschen Vader en kind (bl. 506). Niet, alsof de auteur in het slot van zijn boek zichzelf tegenspreekt, want inderdaad handhaaft bij aan het eind de conclusies van zijn voorloopig onderzoek, door tusschen christelijke mystiek en niet-christelijke mystiek geen principiëele kloof te zien, 'den maatstaf voor de nieit-christelijke te zoeken in de christelij'ke (terwijl wij de chr is lelijke mystiek nooit als maatstaf willen zien, doch alleen als een (onvolkomen) 'hanteeren van 'den maatstaf, waaraan alle leven door den openbarenden God gebonden is in den Logos, naar de Schriften), en door het christendom de „uitstrahng" te noemen van de „centrale figuur: die van de vleeschwording des Woords, en daarmee de herwijding en ver-nieuwing van allerlei vormen van betrekking, 'die tusschen Schepper en schepsel. Vader en kind, openbaring en geloof, herschepping en weder-geboorte, liefde en weder-liefde". Zoo men ziet, wordt in de nevenschikking van deze reeksen de 'dooreenmenging van Gods persoonlijk bestaan en van God tot ons komend werk, gelijk ze in de voorloopige conclusie opviel, volgehouden.

Neen, bet is te 'duidelijk, dat de grondgedachten van Dr Aalders van die van den Calvinist in den grond verschillen, dan dat wij daarover hier nog zouden behoeven te spreken.

Ik wijs op diens opvatting alleen, om het verschil tusschen zijne (op het standpunt der tegenwoordige ethischen volkomen consequent en eerlijk uitgesproken), èn de calvinistische opvatting te 'doen uitkomen. De calvinist kan, in de definitie van de mystiek, den geopenbaarden God niet missen. En met Hem dus den Logos niet, en het Woord niet. En in Hem, die in den Logos komt, en zich in Hem objectief openbaart en uitstort, en die zich laat kennen door het Woord, ziet de christelijke mystiek,

volgens den calvinist, het groote, maatgevende object, terwijl dan „mystiek" is de aanraking tusschen object en subject; een aanraking, die slechts mystiek heeten mag, V o o r z o o V e r ze zich kan legitimeeren naar het Woord, en zich van zichzelf bewust wordt door den Logos; dezen dan weer gezien in ruimsten zin, maar slechts gekend, in geloofs-zaken, uit kracht van de vleeschwording, naar de Schriften.

Het komt op het consequente volhouden van de objeotsi: ^ject-relatie ter dege aan. Slechts op deze voorwaarde is vol te houden, dat tusschen ware en valsche mystiek een niet slechts gradueel, maar principieel verschil bestaat; ook, dat „christelijke mystiek" nooit maatstaf kan zijn voor andere, omdat alle christelijke levensopenbaring, met elke andere levensopenbaring, van de zijde des menschen met zonde gemengd is, en dus het verschil tusschen goed en kwaad niet ligt in het al of niet christenzijn (hiermee komen wij niet verder), maar alleen in bet al of niet daadwerkelijk aannemen van het objectief gegeven openbaringsgoed. Hierin geeft God niet alleen den maatstaf van goed en kwaad, maar komt Hij ook tot ons, regenereerend, herscheppend, zuiverend door een actio a parte Dei, een van God uitgaand werk. Dus moeten de verschillende „religies", met name ook de onderscheidene typen van mystiek, blüven gezien worden als waar èn onwaar, goed èn valsch; een andere keus blijft niet over voor wie het zwaartepunt legt juist in de objectieve gave van de openbaring Gods (tegen de religionsgeschiohtliche opvatting der mystiek dus). Alles hier staat of valt, niet met „den" mystiöken mensch, — die is er niet — maar met den tot hem komenden Logos.

Ja, de Logos: het Woord, dat in den beginne was bij God, dat God was, dat vleesch geworden is, onder ons heeft gewoond en ons God beeft verklaard, en tot ons kwam, in ons blijft, door den Heiligen Geest, die het alles uit den in deze (hoogste zelfopenbaring tot ons gekomen Logos-Christus-Jezus neemt.

Hier scheiden de wegen van den calvinist en van den niet-calvinist.

Volkomen terecht zegt cap zijn standpunt Dr Aalders:

„Zoo heeft de mystiek te doen met gegevens, die zich niet zonder rest la.ten verbinden. Zij is, zooals wij' het reeds uitdrukten, praelogiscb, ir-rationeel. Daar is zij dan ook mystiek voor".

Van deze opmerking moeten wiJ zeggen: daar is zij dan ook ethisch voor. Het ethische standpunt kan geen kloof gegraven zien tusschen de verscheiden vormen van „het religieuze" leven.

De calvinist echter kent „bet" religieuze leven niet. Er is maar één God, er is ook maar één, eigen vormen scheppende, religie. Voor zichzelf belijdt hij, dat zijn religie nooit aan haar eigen maatstaf trouw blijft, omdat hij zelf er de onreinheid in brengt, en dus is hij ootmoedig en klein, en bevend voor God. Die ootmoed komt nooit sterker over 'hem, dan wanneer hij mystische ontmoetingen met zijn God heeft, want dan is juist de onderscheiding tusschen waar en valsch in eigen wezen hem zoo moeilijk als misschien nergens elders op zijn wegen van wandeling met God.

Maar bij houdt niettemin de o b j e c t i e v e waarde en waarheid van de openbaring van den éénen God tegenover alle mystieken, buiten en binnen het christendom vol, omdat hij niet anders mag. Hij begint de critiek bij zichzelf; dit worde niet vergeten!

En daarom plaatst hü tegenover bet door Dr Aalders gestelde tweetal algemeene praedicaten: „p r a e - 1 o g i s c h" en „i r-r a t i o n e e 1" de dubbele gedachte, dat de ware mystiek uit den L o g o s is, en dat ze zich herkent en belijdt in de w ij s b e i d van den wedergeboren mensch, den „geestelijken", niet psychischen, natuurlijken mensch; een zelf-herkenning echter, die verkregen werd alleen d ó ó r, en ook naar de mate van, de ontmoeting van den geopenbaarden Logos en den van den. Geest vernieuwden mensch.

Temeer is er reden om ook op dit terrein de principia der gereformeerde belijdenis vast te houden, omdat van verschillende zijden het „creatuur-^gevoel" in verband gezet wordt met het irrationeele, en dit dan weer met de religieuze mystiek (divinatie, intuïtie, etc). Bekend is Otto, Das Heilige; in den loop van dit jaar {1929) verscheen op ziJn boek een veelszins grondige kritiek van Lic. Dr Eriedr. K. Feigel, „Das Heilige", Kritische Ahhandlung über Rudolf Otto's gleichnamiges Buch (bekroonde publicatie van Teylers Genootschap) Haarlem', Bohn, 1929. Zie hierin vooral bl. 52 v., en bl. 90 v. In meer dan één opzicht heeft dit boek dingen gezegd, die vele „gereformeerden" wel eens mochten ter harte nemen; vooral onder degenen, die met man en macht voor zich den naam „gereformeerd" 'blijven opeischen, om dan bun „broeders" te beschuldigen van farizeïsme, als ze 'het met Otto niet eens zijn....


1) Mystiek. Haar Vormen en Wezen, Groningen—Den Haag, Wolters, 1928, bl. 70, 71.

2) Dit is toch een heel andere relatie dan die tusschen het vele en eene, de beweging en de rust, het worden en het zijn, het gebeuren en de geschiedenis.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Iets ovsr het liegrip „mystiek

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's