Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een nieuwe Reinaert-bewerking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een nieuwe Reinaert-bewerking.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In den regel komen bij onze wekelijksche besprekingen boeken van dezen tijd aan de orde en maar zelden is er de gelegenheid, ook eens op eenig werk van ouderen datum de aandacht te vestigen.

Daarom benutten we de kans die daartoe ge-

36 boden wordt, nu een nieuwe omwerking is verschenen van een der beroemdste scheppingen onzer literatuur, den middeleeuwschen roman vair den vos Reinaerde. Onder den titel „De zinrij ke avonturen van de vos Reinaerde" heeft de heer J. A. Slempkes een „zooveel mogelijk tekstgetrouwe" paraphrase gegeven i) van dat kostelijk-humoristische en tegelijk 'zoo scherp-critische verhaal. En waar het daa nu onze taak voor dit artikel is, deze bewerking aan te kondigen, willen we bij wijze van inleiding over dit middeleeuwsch kunstwerk enkele opmerkingen maken.

We spraken van een der beroemdste scheppingen onzer literatuur.

Daaruit leide men niet af, wat overigens in het begrip schepping ligt opgesloten, dat de Reinaert een oorspronkelijk middelnederlandsch werk zou zijn. Een Fransch model heeft den maker gediend. En ook dat Fransche model was weer een neerslag van anderer arbeid: het oud-Indische dierdicht en de bekende Latijnsche fabels van Aesopus waren gecombineerd tot het z.g. dierepos, dat met name in de vroege Fransche literatuur bloeide.

Maar desondanks mogen we onzen middelnederlandschen Reinaert een schepping noemen. Want hij is zoo origineel bewerkt en zoo karakteristiek Vlaamsch, èn in zijn geest èa in zijti locaJisatie, dat hij een werk der eigen literatu.ur heeten mag en dus als een schepping kan worden aangemerkt.

Men kent wellicht het verhaal (zoo niet, dan biedt Slempkes' bewerking de schoone gelegenheid om dat tekort aan te zuiveren). Men weet dan, dat gansch dit uitgebreide middelnederlandsche dicht de aaneenschakeling is van de „zinrijke" avonturen van Reinaert, den vos. Hij is ingedaagd om voor het hof van koning Nobel (den leeuw) te verschijnen, omdat zoovelen zich over zijn vraatzacht te beklagen hebben. En, omdat hij niet is verschenen, worden boden tot hem afgezonden: , Bruun, de beer, daarna Tibaert, de kater. Maar, speculeerend op hmi zwakheden, heeft de felle roode deze afgezanten deerlijk misleid, zoodat ze, zonder hem, maar door de menschen jammerlijk Reinaerts neef, gelukt het echter den schelm mee te krijgai. Onderweg veinst hij 'diep berouw en biecht aan Grimbeert al zijn zonden. Voor den koning gekomen, tracht Reinaert zich te verdedigen. Maar hij wordt naar de galg verwezen. Voor hij zijn vonnis ondergaat weet hij evenwel, in een meesterlijk opgezette biecht, den koning en de nieuwsgierige koningin het verhaal van een samenzwering te suggereeren, die door Bruun, Isengrijn en Grimbeert zou zijn opgezet ea bekostigd zou worden uit een schat, dien PLeinaert ergens verborgen weet. Door deze welgelukkende list weet hij niet slechts zijn leven te redden, maar neemt hij nog eens weer bloedige wraak over zijn vijanden. Wel komt straks zijn bedrog uit, maar dan is hij allang buiten bereik, want hij is, onder het mom van een pelgrimage naar Rome te ondernemen, gevlucht.

Reeds uit deze grove trekken van het verhaal spreekt de geestigheid van den opzet. Maar in haar vollen omvang ervaart men die eerst als men zelf deze avonturen leest, de kostelijke dialogen volgt, de schijnheilige, doch uiterst listige praatjes aanhoort, die Reinaert opdischt, de streken doorziet, die hij met Bruun, Tibaert, Grimbeert, Belijn, Cuwaert en zoovele anderen uithaalt. Dan ook kan men pas beseffen, dat er veel meer achter deze Reinaert-geschiedenis steekt, dan de bedoeling van een koddig verhaal. Want dan begrijpt men, dat hier in sj^mbolischen vorm een beeld van den tijd wordt gegeven en dan een beeld van zeer scherp-critische teekening, te scherper naarmate het geestiger is.

Reinaert is n.l. de personificatie van den man uit den derden stand. Hij is gering van vennogen, ver de mindere van de groote heeren die in aanzien zijn aan 't hof en, ofschoon ze in geenen deele deugen, machtige personages zijn. Doch hij wint het altijd weer van hen door zijn groote slimheid. Tegenover hun. botte hebzucht en domme eigenwaan, zet hij list en handigheid en die doen hem niet slechts telkens den dans ontspringen, maar bovendien glorieus over zijn vijanden triomfeeren. Die groote heeren, Bruun, Isengrijn, Tibaert e.a. komen er merkwaardig slecht af in het verhaal en — dat vooral verdient onze aandacht — in alles v/at ze te lijden hebben krijgen ze hun verdiende loon. De lezer is daarvan zoozeer doordrongen, dat hij er telkens pleizier in heeft, als Bruun of Isengrijn weer een poets gebakken wordt en ze, woedend, maar machteloos in hun toorn, te laat bemerken, dat ze weer de dupe zijn geworden van Reinaerts listen.

Kennelijk doet zich hier de suggestieve invloed van den dichter gelden. Diens sympathie staat onvoorwaardelijk aan Reinaerts kant en hij laat geen gelegenheid onbenut, daarvan blijk te geven.

Hierin nu ligt ©en aanwijzing om den alleen bij name bekenden dichter nader te identificeeren. Hij, „Willem", zooals hij zich noemt, moet zelf uit den kring zijn voortgekomen, waarvan Reinaert de vertegenwoordiger is. En dan geeft het verhaal gereeden grond om zijn persoonlijkheid nog nader te begrenzen.

Eenerzijds n.l. is in het dichtwerk opvallend een scherpe critiek op de hoogere geestelijkheid; aan den anderen kant wijst alles er op, dat de maker zelf een geestelijke moet zijn geweest. Afgedacht nu nog van het feit, dat in dien tijd: alleen de geestelijken het vermogen van schrijven bezaten, ligt er n.l. in verschillende fragmenten, o.a. Reinaerts biecht aan Grimbeert, onmiskenbaar bewijs, da, t hier een geestelijke aan 't woord is.

Deze situatie nu is zeer leerzaam voor de kennis omtrent den maker: hij moet een lagere geestelijke geweest zijn. Want de lagere geestelijken waren veelal zonen uit het volk en ze hadden vele grieven tegen de hoogere geestelijken, die schier uitsluitend uit de rangen van den hoogsten adel werden gerecruteerd. Waar dan bovendien heel de localisatie uitwijst, 'dat een West-Vlaming de Schrijver moet zijn, is de conclusie, waartoe de literatuurwetenschap op bovenstaande gronden gekomen is, dat „Willem" geweest is een West-Vlaamsche, lagere geestelijke, een leekebroeder of een kloosterling, maai' in elk geval een man uit den derden stand.

Zoo gezien wordt de ongemeene geestigheid van dezen roman van den vos Reinaerde eerst recht duidelijk. De dichter heeft uiting gegeven aan al zijn grieven, zonder dat er eenige vat op hem mogelijk was en tegelijk heeft hij weergegeven wat de groote quaestie was van zijn tijd: het sociale vraagstuk van de middeleeuwen: de positie van

den lagere tegenover die van den hoogere, de algemeen gevoelde onbillijkheid der machtsverhoudingen en standsonderscheidingen.

Daarbij is hij zeldzaam ingenieus geweest in zijn typeeringen: Bruun, de vraatzuchtige, Tib'aert, de grove egoïst, Isengrijn, de gluiperige invloed-wellusteling, Belijn, de dom-eigenwijze, Cuwaert, de onnoozele eigendunkelijke, ze zijn allen de even rake als komische karakteriseeringen van de verschillende groote heeren en merkwaardig-juiste afbeeldingen van wat de geschiedenis ons omtrent dezen leert. En tegenover hen heeft hij zijn eigen klasse-type op een onvergelijkelijke wijze gestalte gegeven in den Reinaert-figuur, den slimmerik, die altijd een uitweg weet, en die de grooten inamer in hun eigen practijken verstrikt.

't Is waarlijk geen wonder, dat de volksgeest eeuwen lang zich aan den Reinaert verzadigd heeft en dat al wat aan critiek en spotzucht leefde in de harten van de derden-standers zich in de lectuur en de voortdurende bewerking in z.g. volksboeken heeft uitgevierd.

Van dezen Reinaert nu geeft de heer Slempkes een nieuwe bewerking. Uitvoerig en zooveel mogelijk met aanhaling van de meest sprekende passages, vertelt hij dien na, vlot, fleurig, met behoud van dat alles, wat het origineel zoo goed en geestig doet zijn. Aardige illustraties versieren bovendien den tekst. De uitgave is bedoeld voor jongeren en dezen zullen er ongetwijfeld van genieten. Maar ook voor ouderen, die niet tot den middeleeuwschen tekst kunnen gaan, is dit boek alleszins aanbevelenswaard. Het geeft hun, naast de genieting van middeleeuwscbe originaliteit, een voortreffelijk cultuurbeeld en een klaar inzicht in middeleeuwscbe Torhoudingen.

We hadden reeds enkele omwerkingen van den Reinaert, maar deze kan er nog best bij en heeft bovendien zijn eigen verdiensten.


1) Zutphen, W. J. Thieme ea Cie.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Een nieuwe Reinaert-bewerking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1929

De Reformatie | 8 Pagina's