Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Populaire lectuur over en tegen de psychoanalyse.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Populaire lectuur over en tegen de psychoanalyse.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. Runes'Lam, Psycho-analyse ea Christaadom. Uit het Zweedsch door J. Henzal. W.V. G. J. A. Ruys' jitg. Mij — Zeist.

Er is in ons blad indertijd oen en ander geschreven over de psycho-analyse.

Bedoelde artikelen, die, slechts zeer in het kort, enkele van de voornaamste bezwaren aanstipten, en zeer sober werden gehouden, vooral, omdat een blad als 'het onze, geschikt moet blijven voor de huiskamer (tervriH de psycho-analyse juist door haar vooropsttelling van het sexueele leven op üt punt iederen schrijver voor moeilijkheden plaatst), deze artikelen, zeg ik, gaven ooik Van de oritiek niet veel.

Toch blijft het verschijnsel de aandacht vragen; wamt de iDsyc'ho-analytische denk-en „genees'"-wijze dringt door. We beihoeven, na wat indertijd gezegd is, 'dit niet meer 'breed te betoogen.

Nu is het goed, de aandacht te vestigen op het werkje van den Zweedschen hoogleeraar (te Dund): Arvid Runestam. Het boven vermelde geschriftje is niet igpoot, het is een onderdeel van 'de serie „Geloof en Onderzoek", waarin (ook van de band van denzelfden vertaler) werken verschenen zijn van de andere Zweedsc'he theologen Aiüen en Nygren. In ons blad is op dezen laatste, op eerstgenoemde korter, ook reeds de aandacht gevestigd.

Ter zake van de psyoho-analyse, 'heeft kennisneming van Rimestaans geschrift groot voordeel. Hier is een boek, dat niet alleen voor 'den lezer, die niet aan vakstudie zich geven kan, geschikt is, maar ook over de sexueele „mooten" in het debat met de psycho-analyse den voornamen toon bewaart en geen bijzonderheden overhoop haalt. Al is het boek voor jongeren niet gesdhikt, ik weet todh geen geschrift van ohristelijk standpunt geschreven, — in onze taal — 'dat zóó opzettelij'k de noodzakelijke critiëk wil oefenen, 'die tegen de psycho-analyse te leveren is. De critiek van Ru? iestam is voor gereformeerden 015 meer dan één punt nog weer aanvechtbaar, wie dat niet onderscheiden kon, zou beter doen, niet aan de lectuur te beginnen. Maar overigens prikkelt ze ons denken en geeft ze veel goeds.

Want dat tegen de psycho-analyse moet blijven gestreden worden, is mijn overtuiging. Niet alleen, omdat elke verkeerde denkrichting dit verdient, maar oot, om-'dat in de pralrtijk de psycho-analyse onze menschen dreigt te naderen, hier en daar; en 'ze weten soms niet, uit •welken hoeli de wind waait.

We hebben tweeërlei bezwaar: een principieel en een praktisch.

Wat het principieele bezwaar betreft: dit raakt in de eerste plaats haar leer der verdringing, in verband met de sexualiteit.

Voorop zij gesteld, dat niemand mag vergeten, dat de eerst door Freud zelf tafdm-ïk-kig voorgestelde theorie, dat bepaaldelijk de se x u e e 1 e instincten, driften, begeerten zijn, die hij den cultuurmensdh op aHerlei wijze belemmerd en dus weggedrongen worden, (om dan zoo weer oorzaak te worden van zenuwstoringen, etc.) door vele van zijn volgelingen op dit punt is gecorrigeerd *) Z ij openden het oog hiervoor, dat ook andere lusten en strevingen dan de sexueele, h.v. de m a c h t s w i 1, aan de verdringingswet onderworpen liggen, aangenomen nu, dat ze bestaat.

We willen evenwel voor het oogenblik eens even doorgaan op dat geliefkoosde — en nog steeds in de psychoanalytische litteratuur weerkeerende — thema van de sexualiteit.

We hebben daarvoor onze reden.

Immers, ook de confessioneele Christen erkent de g e-weldige be teekenis van het sexueele leven in ieders bestaan. De geslaxjhtsdrift is volgens de Heilige Schrift den mensoh ingesdhapen van Godswege; niet minder dan Gods eigen scheppings-en óók heilsplan heeft om zich te realiseeren en te vervullen, de aantrekking der geslachten onderling, en daarmee de rijpin» ivan. het sexueele leven in den mensch, noodig gekeurd als een der wegen, waarlangs God scheppend en hersciieppend, tot Zijn doel komt.

Tot 'zoover is dan ook lussohen onze confessie en deze •grondstelling van den psyc'ho-analyticus nog geenerlei conflict.

Dit laatste komt evenwel aanstonds scherp naar voren, zoodra men verder aan het werk gaat, wederzijds. Bijvoorbeeld, als men de plaats, die aan het sexueele leven in het menschelijk leven loekom't, poogt aan te wijzen.

Voor den psycho-analyticus is de sexueele drift een natuurlijte drang van het leven. Meer weet Freud niet; hooger reikt hij ook niet.

Voor 'het belijden van den Christen evenwel is het sexueele leven beheerscht van den aanvang af, door Gods scheppingswil; en deze heeft zich weer aar ons 'Ontsloten in den her-schoppings-wi 1, dien God ons 'bekend gemaakt heeft in Zijn Woord. Krachtens het heilsplan Gods behoort de sexualiteit tot de voorbijgaande dingen in bet leven, niet alleen van den individu (bij het ouder worden) maar ook van de menschheid zelf (bij haar ouder worden). Geboorten behooren bij de „WORDENDE" wereld; maar de wereld van het voMcomen 'ziJn (die reeds in ihet paradijs bedoeld was en den b e w u s t e n mensch moest b'oeien en begeerlijk zijn) kent zoomin „Hunger" als „Liebe". De mensch der volkomenheid zal wel 1 ichame-1 ij k zijn, maar niettemin, 'hij kent de sexueele libido niet meer; „in den hemel zijn ze als engelen Gods". Daar is — om in FreudiaanBche beeldspraak te blijven — het huwelijk „gesublimeerd" - ) in de verhouding van Christus tot Zij'n gemeente.

Nu weet ieder, die even doordenkt, dat de sexualiteitskiwesties, alle bij elkaar, voor den Freudiaan en den belijdemden christen precies van den tegenovergestelden kant benaderd worden.

Haar standpunt getrouw, zoeki. de school van Frend, althans in haar eersten stormloop, den gedesorganiseerden staat van het menschelijk zielehuis in de v e r-d ringing van den sex u eel en lust.

Omgekeerd belijdt de christen, 'die zijn Bijbel volgt, dat de desorganisatie van het 'zieleleven onder meer óók te wijten is aan de verdringing van den lust tot de a-s e x u a 1 i t e i t, tot 'den idealen staat der voleinde dingen, waarin immers de mensch, met beihoud van zijn lichamelijk bestaan, a-sexueel aou zijn en wezen als de engelen Gods ^). De paradijsmensch moest de verhouding tusschen man en vrouw, en heel 't sexueel verkeer, dat immers ook p s y c h i s c h is) bezien onder het licht van de toekomst; ziJn profetische zalving stelde hem daartoe in staat. Hij' had als mensoh in zijn sexueel bestaan eenerzijds zijn eenheid te belij-'den met bet natuurleven, gelijfe dat in de levende wezens ónder hem zich gelden deed, doch anderzijds moest hij ook deze zijde van zijn bestaan als Zoon Gods „eschatologisch zien"; hij moest zich laten bekoren en wenken — bewust —• door zijn eigen toekomstbeeM. Hem wenkte ginds aan de andere zijde van den loop der tijden een weröld, waarin de eerste Adam met al zijn door geboorte hem toegebrachte zonen en dochteren de groote, tot rust gebrachte, a-sexueele gemeenschap vormen zou, die den stabielen 'dienst met alle engelen — dat staande leger —• God toebrengen mocht. Individueel en sociaal lag daar voor den mensob en menschheid het ideaal van „pleromatisch" leven. Heel zijn sexueele „ar-'beid" moest dus geestelijk worden verricht; de pijn en de vreugde, 'de last en de lust van den sexueelen bestaansvorm moest profetisch worden aanvaard. „De levende ziel" moest tot idee en werkelijkheid van den „levendmakenden Geest", dien ideaal-kracMigen mensch, wel zeer begeerig zijn. Zoodra bij ooit uit zijn gedachtenwereld zou „weggedrongen" hebben de groote profetische 'zekerheid, 'dat alle sexueele „Regung" slechts voor een tijd was, bestemd om voorbij te gaan, en 'dat ze m e e r was dan een zich uitleven met heel de natuur mee, omdat ze óók was een middel ter 'bereiking van een doel, dat slechts geestelijk was te stellen — zoodra zeg ik, de mensch dat „verdrongen" zou hebben bij zichzelf, zou hij verloren zijn; het beeld der toekomst zou niet meer wenken; het ambt zou zijn verloochend; de eenheid van gister en heden en morgen zou verbroken zijn en de beelddrager Gods zou zijn boofd, dat naar boven, naar God, geheven was, hebben gebukt om zich te verbergen voor God en zich te roeren naar en in de dingen die beneden ziJn.

En in dit kwaad is de menscli gevallen. De zonde verwoest straks zijn bestaan; en ze O'penbaart haar destructieve werking reeds dadelijk op dit gebied, het terrein der sexualiteit. Het psychisch verkeer tusschen man en vr& uw laat dat dadelijk zien. De vrouw neemt een recht van initiatief, dat ze niet begeerd zou hebben, als haar „askese" (oefening) van godsvracht ook in het s& xueele bestaan was doorgegaan; zij zou dan haar v r ij h e i d gaviard hebben in de binding aan den man, die immers recht heeft van initLatiet, van: profetie, van voor-op gaan. Zij heeft den mian niet meer gezien als den patriarch der toekomst; haar geest zag hem niet meer op de tinnen staan van de fcomeiade Vrede-stad. En de man z^nerzijds, doet desgelijks: zijn excuus „de vrouw gaf mij en ik at" ia een beroep op de omgekeerde (sexueele) wereld, alsof die de omgekeerde wereld verklaren kon.

Hier ligt tusschen Freudiaan en oonfessioneelen christen wel allereerst een scherp conflict.

En hoe onwezenlijk het ook moge schijnen —• immers 'een schermutseling over een verloren paradijs, "mythe of historie — hier ligt toch al dadelijk wederzijds de scheidslijn afgeteekend. Omdat de soho'ol van Freu'd, hetzij dan in al of niet gematigden vorm, het verborgen en het openbare leven van mensoh en maatscbappij, van kerk en kerkmenscb, immer weer herleiden wLl töt, en verklaren uit: sexueele instincten en hun werking en dwang; en oanidat ia haar oog de godsdienst ©en veredelde sexueele drift is, een psychisch gebeuren, waarin liefde en lust, vaak verdrongen, zich afleiden, ook op God; daarom kan de prinoipieele vrede tusschen Freudiaan en co^afessio^ neelen christen maar niet geteekend worden; omdat Fieud eerst het sexueele leven, en daarna de religie in het algemeen van den verkeerden kant benadert. Waar wij de religie zien: i n de sexueele dingen en ook daar boven uit zien bomen (in den zuiveren staat der dingen) daar Iaat Frend, die voor het paradijs geen plaats beeft, de sexueele instincten eerst in de war sturen en de reügie is zonder dien chaos niet verklaarbaar, want zij is daarvan het opgedirkte kind.

Ieder moet toegeven, dat prinicipieel hier een scherp conflict gegeven is.

Niet anders staat het met dia andere kwestie: de theorie der sublimeering. Deze is in het schema van Freud nog weer een andere werking van de „Triebversagung" dan de pathologisch werkende „verdringing"; ze is een overbrengen van de „Triebenergi©" op een hooger doel. Ze is een van de vormen der verhoogde religieuze en ethische activiteit, die haar energie .(de natuurlijke) richt op mystieb-religeuze ervaringen. Driften, neigingen, strevingen, die eerst zich richtten op sexueele doeleinden, worden veredeld, op hooger plan gebracht, gesublimeerd, in den greep naar bet religieuze motief en de religieuze doelstelling; aldus orakelt Freud en zijn school; en zoo beschrijft en verklaart ze dan ook het proces der religie in het menschel^k leven. *)

Het spreekt voor ieder, die de religie haar openbartngskarafcter wil laten behouden, vanzelf dat hiermiee in beginsel de religie vermoord is. Ze wordt gedegra^ deerd tot een brok natuurleven; ze is sleohta de keerzijde van het anders naar het sexueele leven' toegekeerde bestaan.

De kloof is onverzoenlijk.

En juist de calvinist zal dit blijven volhouden, omdat hij alles verloren heeft indien de religie niet is van God, indien zij niet is de van God uitgaande gemeenschap met zijn Schepper en Vader. Anderen, die de religie in haar wezen verzwakken ©n verratio^ naliseeren, mogen nog een brug willen slaan tusschen de suWimeeringstbeorie van Freud en him „religie" ^), calvim'sten zijn, als 't erop aankomt, Freud nog dankbaar, dat hij zelf deze brugbouwers van zich afslaiait met sterke woorden.")

Niet onwaarschijnlijk, dat hieir en daar iemand meesmuüt, 'dat dit alles scherp geno^ is gezegd.

Maar we laten ons van het trekken van scherpei scheidslijnen niet afschrikken, ook niet door overigens sympathieke figuxen', die, zelf tot Freud min of meieB in do verhouding van den bekeerling staande, hier het hoofd fronsen over wat zij dem'agogie zouden noemen.

Wanneer b.v. Pfister zegt'), dat het „reine Demiagogie" is, wanneer de opponenten van Freud hem: verwijten, dat hij religie en kuj^t „reduceert" op sexualiteit, en als hij, Pfister, dan daartegenover volb'oudt, dat 'de school van Freud niets anders gedaan heeft dan aan te toonen, dat de wortelen van de „allerhoogste" functies iii het menschelijk leven reiken tot in het „allerprimitiefste" leven van oer-driften en-begeerten, dan antwoorden wij, dat daarmee juist bet oordeel, • dat Calvijn moet spreken over Freud, uit Freuds edgea taiiond is bevestigd. Want niet van beneden komt do

54 leligie, 'éoch vaa boven; haar ervaring is iets anders dan haar objectief geaiadegoed, waarin ze roemt tot in alle eeawigheid.

En het woord „s u b 1 i m e e i i n g" spreekt openhartig genoeg. Sublimeering — maar het woord zelf zegt ilmmers reeds, dat hier niet een gave Gods van boven naar beneden komt, doch dat de „b e - 11 eden"-wereld van den mensoh naar boven streeft, doch enkel om zich zelf te prolangeeren? ^) Volgens Freud berust het sublimeeringsbegrip hierop, dat de sexueele streving zich niet meer op de voortplantingsfunctie en wat daarmee samenhangt, riciht, doch zich een andar doel stelt, dat genetisch met het eerste gestelde, doch losgelaten, doel samenhangt, hoewel het dan zelf niet meer sexueel, doch sociaal moet heeten (religie, God), dan is die beweerde g e - n e t i s c h a samenhang voor ons het groote struilwlblok; hier is een verdrag met Fxeud ons ten eenen male onaannemelijk. Het laat ons dan verder betrekkelijk koud, of de sublimeeiing de primaire p, Trieb"-functies ontlast, dan wel nieuwe la-achten der ziel in actie stelt, of ook beide doet. Want de oontnovers tusschen Freud en den calvinist loopt niet over de psychische constructie, doch over den beweerden get i s c h e n samenhang tusschen het eerste doel: de voortplantingsdaad, en het tweede doel: God en religie. God wordt, zoo zeggen wij, door den geestelijken mensch wel gediend ook in de sexualiteit, doch Hij zelf is aan allen godsdienst voorafgegaan; Hij heeft ons liefgehad, eer wij Hem of iets anders hebben liefgehad.

En wijl de psycho-analyse ons God ontrooft. God en ons geestelijk erfgoed, daarom kan zij objectief gesproken, ons nimmer geven de vreugde van Gods evangelisch heil. Al zon zij voorts duizend waarheden, spreken over de ziel, zij heeft de groote, ééne waarheid aan de ziel ontroofd.

Dat is de eerste reden, waarom wij op haar wegen niet willen gaan; want hier is God niet te ontmoeten. De aanspraakplaats van Zijn heiligheid staat aan den anderen kant van de uitspraakplaats onzer natuurlijke driften.

En dan hebben we ook nog ons praktisch beizwaar, gelijk gezegd is.

zwaar, gelijk gezegd is. Ook om pralrtische redenen willen wij de probleemh stelling der Freudiaansche school tot geenen prijis: zij kan ook, subjectief gesproken, de ziel van den verdruikte en verslagene niet leiden; noch vertroosten, noch vermanen is haar mogelijk. Zij kan niet behouden en niet winnen voor God, die in Christus is geopenbaard.

Want al haar vertroostende, en al haar vermanende ifcdenen draaien in een cirkel rond; en de cirkel is ditmaal bij uitstek vicieus.

Immers, zal de psycho-analyticus een troostboeik openen voor den patient, die hulp komt vragen, dan begint hij hem zijn ellende te prediken.

En dat lijkt wel een mooi begin, waarbij een calvinistenhart dadelijk wijd opengaat.

Zéker, er wordt ellende gepredikt. De leermeester steekt mcit den leerling af naar de diepten van zijn ziel en laat hem onme-edoogend zien, dat wat hij hield voor religieuze ervaring, per saldo niets anders was dan bloote, ruwe, deels bestiale natuurlijkheid.

Maar dan verder?

De psycho-analytische vertrooster zegt zijn leerling, dat er ia zijn zielsbestaiid een weg is geplaveid, , deels door zijn onbewuste zielefuncties, deels door de activiteit van zijn bewusten geest, een weg tot wat Odfc Freud, na ja, religie noemen wil.

Maar die religie is als religie slechts een — illusie. Tusschen de bestialiteit en de religiositeit is geen kloof; wat eerst z^n ellende heette, dat is bij denmensch gebleven; de verlossing van zijin sublimeerende en eleveerende zelf-vervorming is met de ellende van zijn eertijds één gebleven. Met andere woorden: er was eigenlijk geen ellende, want zij is met de Terlosstng één; en er was ook geen verlossing', geen oido salutis, want zij is aan de z.g. „ellende" in wezen gelijk.

Welk „christendom" zal hier optreden om te troosten? Och, laten we het maar ronduit zeggen, — het positieve christendom wordt door den Freudiaan] als volmaakt onmachtig naar huis gestuurd. Het christen; dom dat confessioneel belijdt, is voor de zielzorg ifdei en leeg. Ja, schadelijk. Zelfs valt in den ruimsten zin te constateeren: de religieuze zielzorger bestaat Toor een conseqaenten Freudiaan niet; hij is maar een fictie, een fantoom, dat nog alleen eenigen schijn van wezenlijkheid hebben kan, omdat men hfem ixog steeds ziet onder de suggestie van een antiek geloof.

, Veel behoeft hiervan niet meer gezegd te worden. Indien religie waarlijk zou wezen, wat door Freud ons wordt geboodschapt, dan is do man, die de broninen der openbaring aanboren wil, om daaruit water te scheppen mot ^Teugde als uit de fonteinen des heils, zelf wel de allergrootste kranke, die in het zietenhuis der wereld ingedragen werd. Voor den psycho-analyticus, die consequent zijn eigen denkbeelden toepast, kan de religieuzle zielzorger slechts dan den eerenaam van „zielzorger" beginnen te verwerven, wanneei hij het praedicaat „religieus" — zoöals Calvijü. het ziet — laatvallen. f

• Religie is immers in dit denk-systeem zelf de groote ziekte, de illusie, de waan, die moet gebroken worden. Daarom heft de psycho-analyticus in al zijki zuiver-orÜiodoxe Frondiaanschei redonen den religieuzen zielzorger op; hij laat hem opgaan in roiofc, en geen enkel lichtpuntje valt te speuren in den walmenden rook van deze „wetenschappelijke" auto-da-té. Laat men dit onder ons goed, weten. Het is een klein kunstje te zoeken naar enkele half-en-half-menschen, die in het Freudiaapische kamp de ketterij indragen van het geloof in het bestaan eener religie, die Freud niet heeift gezien noch immer heeft geloofd; het is ook 'cen klein kunstje, dan te zeggen: wij kunnen de brug wel slaan. Neen, zoo blijve ons calvinistisch vertoog, neen - wij willen een wotenschapipelijke beweging niet toetsen op haar goedbedoelde incionsequenties, doch op haar principe. Wij geven toe, dat er van die goedwillende psyclïo-analytici zijn, die uit het standpunt der belijders de liamd reifcett aan Freud. Maar wij, willen niet vergeten, dat zij, die het doen, de belijdenis hebben verzwaliit, en voorts zijn. wij bereid het oordeel te ondersclirijven, dat Rumestajm over één der goedwillende vredesluiters velt, en aan dit vonnis een algemeene toepassing te geven: de psychoKanalyse wordt hier een surrogaat voor het christendom. ^)

Daar is dan ook tusschen den antieken zielzorger van de kerk en den. Freudiaanschen dokter een grqot verschil, ook in methode van werken. Als de psychoF analjdische „wetenschap" onzen kerkelijken zielzorger leiden moest, dan werd hij de man van wetenschap, die weet, wat de patient niet weet; die hem pok nooit zijn v a k-geheimen meedeelen kan, en die van den patient zooveel blind vertrouwen vraagt, als de antiekgemoedelijke zielzorger nooit voor zich begeeren kon. Komt de één met zijn wetenschap-, de ander draagt het Woord des Heeren, Tfaarvoor hij met zijn eigen: patient geloovig bukt. Hangt voor den één eer alles van af, dat zijn patient zich eerlijk heeft uitgesprph ken, eerlijk en volledig, en dat hij, de geestelijke verzorger, alles goed heelt gehoo-rd en geen schakel in de redeneering van zijn patient heeft over 't hoofd gezien, — de ander, wel wetende, dat deze lasten al te zwaar, en zulke mandaten illusoir zijn, bekommert zich, hoezeer hij zich ook oefent in het goed luisteren, toch voornamelijk hierom, dat hij het Woord van God recht doe spreken tot de ziel; niet „volledig" — hoe zou hij het Imn'nen — doch naar zijn grooten inhoud: Jezus Christus, den goeden Herder, den Geneesmeester aller zielen, door wien de toegang is tot éénen Vader.

Hiermee is niet gezegd, dat heel de breede litteratUuJN schat van de psycho-aaalytische school den r^vinistischen belijder-ambtsdrager voorbij mag gaan zonder hem te beroeren. Wie met Paulus erkent dat Gods schatten altijd in aarden vaten worden gedragen, zal zich allijfl opnieuw tot luisteren moeten zetten, als iemand, onverschillig wie hij is en vanwaar hij komt, over de wetten van dat „aarden vat" Komt doceePen. En volop zij erkend, dat Freud's psychologie ons vele verspreide gegevens heeft aan de hand gedaan, die ons denken opnieuw aan het werk kunnen zettein. Met name de leer der verdri(n, ging, ten deele ook de sexueele opvattingen, deels ook de sublimeeringstheorie hebben ons veel goeds te zeggen. Zij wijzen ons op het bestaan van een zondige evolutie in het onheilboren hart, welke — voorzoover haar beschrijivijig: aan de werkelijkheid beantwoordt — aan de calvinistische prediking van den diepen staat der ellen'd e des menschen nieuwe diepten openen kan. Sommigen hebben dat terecht gevoeld, zelfs onder de buitenstaant ders. En tevens leert Freud ons, dat de strijd tussiclien den ouden en den nieuwen mensch heftiger is dani in de stichtelijke en piëtistische litteratuur vóór hem ooit is gevoeld of zelfs maar benaderd. Romeinen 7 en 8, — daarover kan m-en beter preeken, als men cri> tisch, en in calvinistische trouw, Freud heeft gelezen. Maar een nadere aanwijzing van de winst, die wij kuimen be-halen uit de confrontatie van de calvinistische belijdenissen met de leer van Freud zal ons toch nooit doen vergeten, dat hij en wij gezworen vijia|nden zTja.


') Door anderen weer aangevuld, b.v. Jong.

^) Meer dan een woordspeling mag hieria niet gezien worden.

') Hier ligt bouwstof, alleen voor wie vreest em beeft, voor de lear van het zielelevein' van den waarachtigen mensoh Jezug Christus, die tevens de mensch is zonder zonde en van den Geest vervuld.

^) Zie b. V. Schjeldenip, Die Asiktese S. 155, 156.

6) Sigism. Freud, Die Zufcunft eiiwr Illusion^ 1928, S. 84, 85.

^) S. 85 sqcj. „Die Schwache medner Position bedeutet keina Starknng der Ihrigen" zegt hiji terecht (S. 86); en hot ig wel beschamieod, dat 'dit nuchtere woord aan zoovele christelyfce „apologeten" („bemiddelaaxs") door hun radicalen vij'and nog moet in herinnering gebracht worden.

') Aangehaald in Schjelderup, a.w. bl. 160.

*) Hetzelfde geldt natuurlijk van-de z.g. „Elevations-mysp tik", een in de fantasia voltrokken vleeschelflfc© vermenging met het object der liefde.

9) a.w. bl. 125. ,

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Populaire lectuur over en tegen de psychoanalyse.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1929

De Reformatie | 8 Pagina's