Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Vernieuwingen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Vernieuwingen”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Niet dadelik kon ik u brengen tot deze bundel „Vernieuwingen". Immers, het werk van Henriëtte Roland Holst is zozeer een eenheid, dat het zin-loos zou sjijn, onvoorbereid de aandacht voor één enkele bundel te vragen. Toch hebt ge de bood­

schap van de dichteres reeds gehoord en haar stem zal nu met vreemd meer zijn.

Hóé zij haar „Vernieuwingen" open-baart willen we nu in de bundel zelf zien. Zij zélf zal spreken.

Vóór de dichteres rijzen op de pessimisten, de moedelozen. Zij zeggen, dat de tijd der bevrijding in dit geslacht niet aan zal breken. Wat zij' kunnen doen, dat is de haat hoeden en voeden in hun hart.

't Zijn o.a. de mensen, die het geweld, het middel der revolutie, zelfstandig hebben gemaakt, los van het socialisties ideaal.'^)

Welke groep, welke godsdienst kent ze niet: da mensen, die wel voor de zaak strijden, maar ze niet liefhebben?

De dichteres, ziet fel: , deze makkers hebben het geloof verloren. Zij zien niet meer, dat elke dag aan de toekomst bouwt. Wié vormen de dagen, wie geven ze een gestalte, wie vullen ze? Dat doen wijzelf, zegt de profetes:

Hier, neem „vandaag" in uw kloppende handen: armzalig is hij, leelijk, vaal en grauw; beitel voorzichtig aan zijn stompe randen, meng door zijn vaalte een druppel hemelsblauw.

Giet door zijn lippe' een teug van uw verlangen naar méér broederlijke gerechtigheid; blaas koesterend over zijn vale wangen uw adem van liefde en zekerheid.

Wanneer dit geloof weer 'leeft voor He makkers, wanneer het niet is de protserige vlag, die veel slechte lading dekt, dan komt de nieuwe tijd, waarin de goede wil zegevieren zal over de zelfzucht. Laat de vijanden dan hoogmoedig "honen, wij zullen anders zijn:

„Zoo laat deemoed staan in ons oog en op ons voorhoofd te lezen."

Nu weet de dichteres, dat zij de versaagden heeft opgericht. Nu weet ze luisteraars rondom zich, ze leest de vraag om levensvervulling van de half open monden en zacht gaat ze spreken, met de trilling van de weemoed om het voorbije, over „vroeger". Toen er zoveel geestdrift was, ioen geen twijfel de stroom der gedachte rinipelde, toen de zekerheid leefde, dat de grote afrekening vlak bij was. Mffli zag de kapitaal-mensen al wankelen:

Dan zouden zij met vertrokken gelaten bidde' om gena; 't antwoord zou zijn — de gaten die kogels maken in een blinden muur. —

En daarna — na een felle, maar korte strijd — zou de liefde uitranken.

Het hart leeft in zijn dromen en zijn wanen het lichtst

Maar de ontgocheling kwam: alles bleek droom. Dat de vijanden sterker waren, dan gedacht was, dat was het ergste niet. Maar:

Wij waren niet degenen, die wij dachten. Hoovaardigen waren v^ij:

Hoe gingen we in trots hoog opgericht, en zagen op alle anderen neer, op hun willen en denken! Ons gericht was hard van hoogmoed; om ons was zijn sfeer.

Ons woord en ons gebaar weerde' af vol hoon al wat vroeg te worden binnengelate' uit and're sferen. Wij noemde' elk geluid blaten waarin niet klonk 't metaal van onzen toon.

Wie was de slechtste?

Ik denk aan hen en denk aan wat ik deed. Hoe vaak niet heb ik hun steenen geschonken voor brood; hoeveel zuivere liefdesvonken trapte ik uit, achteloos. Ik droeg uw kleed.

o liefde, ik kende al uwe namen, maar uw wezen had ik nog niet verstaan; ik dacht dat ge kondt wone' in 't hart te samen met haat, met hem in één gespan kondt gaan.

En mijn waan wierp ik in de schare, ontziUden zaaier gelijk, die doormengt het zaad van ed'le tarwe met giftig gewas:

zoo zaaide ik uit vergif mèt brood, en was trotsch op mijn werk, jammerlijk verblinde, en werd veel zaad-van-liefde verstikt door haat.

In zoveel zelferkentenis en vernedering is majesteit. Wie zo diep buigen kan, kan zich ook'

hoog pprichtaa. En nu komen 'de beschuldigingen, weenende toom, tot hen — „dé anderen" heten ze steeds — die met hun geest ons geslacht verontreinigd hebben.

Die ander heeft ons ingesponnen in 't weefsel zijner wereld; zijn atmosfeer omringt ons; met elke ademtocht dringt weer iets van hem binnen, als een eindloos lint

ontrolt het zich in ons. Naar zijn toon stemmen we ongemerkt ons eigen instrument; aan zijn klankkleur raakte ons oor gewend en buiten werking stelden w'onze remmen.

'k Vrees dat we nog zingen menige wijze, die afkomstig is uit dier andren land, maar z'in onnoozelheid als d'onze prijzen.

Het oude en 't nieuwe zijn vaak verwant; de vijand vermomt zich, schijnt vriend te wezen en wordt door ons zwak hart niet afgewezen.

De grote vijanden van alle leven: gouddorst en machtsbegeerte wonen in haar kameraden.

Wel daagt er hcht, trillingen en'^flitsen van doorbrekende morgen in het oosten, maar — zegt zij van de vrij wordende Rus —:

maar gij droomt van de komende gevechten en kunt nog niet willen de broederschap.

Nu heft ze haar oude levenswet op, vaak vergeten, vaak verkracht: de liefde!

Liefde alleen doet de ketenen bezwijken. De toekomst kan alleen heerlik zijn:

Enkel zoo wij niet versage' in het streven, uitstijgend boven wraak, te strijde' alléén uit liefde, alléén opdat het aardeleven schooner worde en milder voor elkaar; —•

'Liefde heeft zij gezien, 't Is geen proef, die zij voor het eerst gaat nemen; een andere, een 'grotere dein zijzelf is er, één, die hèt medicijn bezit, dat de zieke zielen genezen kan.

En daar staat in het hart van de bundel het sonnet van hem, die de genezer is:

Ik zag een man gelijk een toren hoog; ik merkte hoe door zijn sterk lijf rumoerde de levensdrift; ik zag hoe hem vervoerde de liefdesdrang en zag zijn donker oog

spiegelen onze smarten, onze zonden, onze hunkeringen, 'k Zag wat hij vond, purend zichzelf, aan wijsheid; ik verstond dieper dan voorheen wat mij zoo ontroerde

in hem en boog mij voor godlijke macht, uitstroomend door de volheid van zijn wezen en bevruchtend de volheid van zijn werk.

En dat zijn medicijn ons zou genezen begreep ik, en weer maken dapper-sterk drang die nu in ons neerligt, zonder kracht.

't Is, alsof op dit visioen een extase volgt.

'tProfeties gebaar wordt weidser, nadrukkeliker het woord, 'tis, alsof ze de spreekster is op ©en bekèringsmeeting. Ze worstelt met de zielen van haar makkers, met heel de wereld.

O makkers die in uw sterke verbonden, strijdt tegen d'overmacht van 't kapitaal, — o vervalt zelf niet tot zijn lage zonden, leert uw gewetens niet spreken zijn taal!

Denkt niet enkel aan 't loon, dat het moet stijgen, denkt aan uw menschenwaarde, daaraan 't meest;

In dit extaties moment slaan de vlammen der vervoering op, het is, of er perkamenten boeken open-, vallen van oude mysticisten, die geschreven hebben over het nieuwe leven.

Een vlam slaat uit den grauwen aardedag omhoog; door de luchten stroomt geur van rozen;

de grauwe menigten, de namenloozen, heffe' in 't leven omhoog een nieuwe vlag,

stellen in 't leven op een nieuw gebod, wille' in zichzelven verwerklijken God.

Maar anders dan deze oude visioenen-zieners, die de aarde vaak een Godverlaten slijkpoel achtten, ziet H. Roland Holst een vernieuwde aarde toebereiden, waarop de mens zijn eigen lot vormt naar de drang van zijn eigen wezen:

Zelf doel te zijn, omdat men is een mensch; en saam te streven met alle mensch-makkers naar 't hooge doel, dat geeft aan 't leven waarde; — samen te ploegen d'oneindige akkers der ziel, allen één in de zuivren wensch het Godsrijk nader te brengen op aarde.

Evar wijkt dit visioen. De werkelikheid stampt er hard door heen.

't Geschreeuw van de arbeiders, van de aangetaste zielen klaagt door haar woorden; en als ze het oog uit de verten terugtrekt, ziet ze vlakbij de werkers, die niet anders dan spannende en ontspannende spierbundels zijn, hun geest zit in de raderen en in de geheime constructies van de slanke machines.

Ik zie ze gaan, met den sleependen gang van wien niets wacht, na de doorzwoegde uren, dan even 't kort opflikkren van de vuren der lust, en weergalm van haar rauw gezang

Ik zie ze willoos vallen in den nacht en neerstorten in den slaap zonder beelden die hun trillende lijven maakt als lood

Heeft al ons wete' ons dan hiertoe gebracht en al ons kunnen? Tot ziellooze weelde voor weinge' en voor de velen 't leve'-in-dood?

Dat is nog eenmaal krampende smart, maar zij heeft geleerd, dat dit voorbij zal gaan. Ze hoort aanwaaien de klanken van de liefdeboodschap, de goede herauten van zachte tijden:

Dit is de boodschap; zoo zingen haar klanken:

„niet door den haat, niet door zijn wilde kracht van vernietiging, noen door de stille macht van zeedlijkheid en liefde en al hun ranken;

door de verzaking van 't zelfzuchtig begeeren, door temming van den toomeloozen drang tot verwerve' en 't verworvene vermeeren.

Dit is de boodschap, zoo ruischt het gezang.

Wie zal die nieuwe boodschap maken tot werkelikheid? Niet één zal het kunnen. De mensen 'zijn slap, log, zielloos. Ach, dat toch de grote aanvoerder kwam, die de blinddoek wegneemt, het kleinzielig gemor stilt, die de scharen saambindt tot een nieuwe broederschap' op de nieuwe aarde.

En zo eindigt deze bundel met een gebed:

Kom Geest; blaas uwen wil, uw adem in enklen van ons, al is het er maar één, Ziet: wij zijn murw en slap, of als een steen geworden, log en zielloos. Kom, begin uw dagtaak, volbreng een nieuw werk. De lucht is dik van onheil en het doodsgevaar nadert snel. O uit deze onze schaar verkies éénen. Heer, maak zijn geest geducht.

Grif in vuurteekens op zijn wang uw wil; werp in zijn gebaar uw wekkende kracht; stort in zijn reednen uit uw heilgen gloed.

Wij zijn een verzwakt en verarmd geslacht; maak al ons klein gemurmel voor hem stil, schenk hem Heer, schenk hem van uw overvloed.

Wij weiflen nog, wij zien somtijds nog om, wij verbrandden nog niet al onze schepen, wij diijve' als zwanen in een stille kom

O Geest van liefde. Geest van kracht en moed, spoor ons aarzlenden aan met uw zweepen, spuit uw staal in ons bleekgeworden bloed.

(Slot volgt.)


1) Zie over deze groep o.a. „De Stem". AfleTedng Jan. 1930.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1930

De Reformatie | 6 Pagina's

„Vernieuwingen”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1930

De Reformatie | 6 Pagina's