Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ROESSINGHEN HET BECHTS-MODERNISMF.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ROESSINGHEN HET BECHTS-MODERNISMF.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Op verzoek vaa de Redactie willen wij in enkele artikelen trachten een kenschetsing te geven van de hoogst merkwaardige strooming in het religieuze leven van dezen tijd, die men gewoonlijk aanduidt als „het rechts-modemisme" en waaraan onafscheidelijk verbonden is de naam van den vroeggestorven Leidschea Hoogleeraar Roessingh.

Gelijk de term rechts-modernisme zegt, hebben wij hier te doen met een zekere schakeering van „het modemisme".

Wat hebben wij onder deze schakeering te verstaan? Er zouden verschillende omschrijvingen van te geven zijn, maar het best kunnen wij 'het wel karakteriseeren als de poging om verband te leggen tusschen E van gel i e-p red i king eeuerzijds en moderne cultuur, vooral moderne wetenschap en wijsbegeerte anderzijds, of juister, om het historisch Christendom aan Tiet moderne leven en denken aan te passen.

In Duitschland was Schleiermacher reeds omstreeks het jaar 1800 begonnen voor dat ideaal bezieling te wekken. Maar in ons vaderlaad duurde het nog ettelijke tientallen jaren, eer men zelfs ook maar eenige notie ervan hald, dat er zoo iets als een nieuwe tijd was aangevangen, laat staan, dat men iets verstond van de roeping, die die nieuwe tijd voor Christendom en kerk meebracht. Het blijft de groote verdienste van mannen als Scholten en Opzoomer, de vaders der moderne theologie, dat zij het eerst voor die roeping oog hebben gehad. Zij wenschten beiden Christen te zijn en 'Christen te blijven. Maar tevens waren zij ontvlamd in een geweldig enthousiasme voor 3en nieuwen geest, die, onder invloed van de Duitsehe' speculatieve wijsbegeerte en niet minder van het nieuwere natuurwetenschappelijk onderzoek, zich vanaf het begin der 19de eeuw was begonnen baan te breken. Zij voelden het, wilde niet „liet Christendom verzanden tot een buiten-maatschappelijk sectetje en de moderne cultuur vervlakken tot een geestelooze levenstechniek", daii moest het komen tot een synthese van die beide grootmachten, het Evangelie van Christus en de moderne .pultuur. En op Tiun' instigatie is men zich toen gaan wagen aan die grootsche onderneming van den opbouw van een levens-en wereldbeschouwing, die rekening hield met de normen van het historisch Christendom en toch de behoeften van Sen modernen mensch bevredigde.

In de geestdrift, waarmee men zich op'dat ontzaglijke werk geworpen heeft en in de energieJce volharding, waarmee men er jaren aaneen aan heeft voortgearbeid, is iets, dat nu nog bewondering kan wekken. Maar op een jammerlijke teleurstelling is hun pogen uitgeloopen. Men had zoo vung gehoopt, „'de onmisbare levenswaarden van religie en Christendom voor den modernen mensch, die door zoovele machten van dat Christendom en van alle religie werd weggetrotkeaii, te kunnen behouden". Maar reeds in 1866 moest Pierson, niet ten onrechte „het enfant terrible der moderne richting" geheeten, het verklaren: „in Godsnaam, hoe bij de scheiding onze harten bloeden, onze zielen ook schreien mogen, Iaat ze uit elkander gaan, laat ze niet meer wonen onder dezelfde tenten — de oude kerk met haar geloofsbelijdenis aan de eene zijde en aan de andere de nieuwe maatschappelijke samenleving met haar katholiciteit van menschenliefde, van aspiratie naar het ideaal van menschelijken vooruitgang".

En naarmate men verder zocht, werd, niet het minst in eigen kamp, al sterker het gevoel van onbevredigdheid. Vooreerst voldeden hoegenaamd niet meer de theologische oplossingen, door Scholten en de zijnen aan de hand gedaan. Hun zoogenaamde synthese van geloof en wetenschap bleek noch uit het oogpimt des geloofs, noch uit dat der wetenschap aan de verwachting, die men 'in groeten kring ervan had gekoesterd, te beantwoorden.

Maar niet minder dan in zijn theologie bleek het oude modernisme in practisch-religieus opzicht een mislukking. De groote menigte begon onder de moderne prediking al meer van alle religie te vervreemden, terwijl daarnaast anderen, omdat ze er geen vervulling vonden voor hun dieper© religieuse behoeften, weer meer tot de oude paden der orthodoxie 'terugkeerden.

Dat heeft er toe geleid, dat men langzamerhand in den modernen kring nieuwe banen is gaan inslaan. Eerst deden de zoogenaamde „jongere" modernen veel van zich spreken, die onder socialistische invloeden stonden. Na 1900 kwam op de beweging der „malcontenten", onder wie de L'eidsche Oud-testamenticus Eerdmans een belangrijke plaats innam. En na 1910 ongeveer begon zich af te teekenen de strooming, die nu onze aanSacht vraagt, het rechts-modemisme.

Vermoedelijk zou ze nooit zooveel indruk hebbeai gemaakt, als ze niet omstreeks 1915 haar bezielden tolk gekregen had in den rijkbegaafden jongen Leidschen Hoogleeraar, K. H. Roessingh.

We zouden te vèr gaan, als we liet rechts-modernisme en de figuur van Roessingh zonder meer vereenzelvigden. Een ni«t onbeteekeeenden medestander kreeg hij in zijn collega Heering, terwijl een schare van enthousiaste leerlingen, niet het minst uit den kWng van den Vrijz. Chr. Studenten Bond, zich om hen heen verzamelde. Maar toch valt het niet tegen te spreken, dat het recltsmodemisme zóó bijna uitsluitend van Roessingh zijn eigenaardig cachet ontvangen heeft, dat met zijn tragisch-vroegtijdig heengaan in 1925 tegelijk ook de bloei van het rechts-modemisme wel als geëindigd mag worden beschouwd.

Voor we in enkele lijnen (een breeder behandeling laat de ons toegemeten plaatsruimte niet toe) een beeld van het rechts-modemisme trachten te ontwerpen, willen we daarom eerst aan deze zoo uiterst merkwaardige figuur, die op een ieder, die hem ontmoette, een zoo onuitwischbaren indruk! maakte, een oogenblik onze aandacht wijden.

Roessingh, velen hebben hem in zijn dagen zonder meer verafgood. Er kon vooral in de kringen der vrijzinnige jongeren van een ware Roessinghadoratie gesproken worden. Waaraan dankte hij dat? V/as hij een zoo geweldig genie, iemand, die voor de theologie van zijn dagen volstrekt nieuwe banen heeft geopend? Het zou overdrijving zijn dat te beweren. Zelf was hij zich, gelijk hij meermalen heeft, uitgesproken, ten volle bewust, dat hij nog zoekende was. Menigeen wachtte er op, dat hij, na zijn belangrijken vóór-arbeid, nu meer zelfstandigheid zou gaan ontplooien. Maar dat heeft zoo niet mogen zijn, zoodat voor zijn "theologie nu geen beter karakteriseering past dan „scheppende synthese" van wat anderen vóór hem' en om hem heen hadden gegeven.

In eeif andere richting moeten we daarom de verklaring zoeken van het geheim van de bekoring, die er op zoo velen, zelfs buiten den ©ngeren kring der vrijzinnigen, van hem uitging. En dan dient hier, meenen wij, behalve op zijn uiterst sympathiek karakter, wel voornamelijk gewezen te worden op de merkwaardige polariteit in Roessingh's persoonlijkheid. Hij leefde in een tijd, waarin veel gesproken werd van „levens-spanhing", en dat niet ten onrechte, omdat het inderdaad een tijd vol van geweldige spanningen was. Er zijn er echter, althans in ons vaderland, weinigen geweest, die die levensspanning zóó gekend hebben als hij. Ze was in hem als het ware vleesch len; bloed geworden. Hij was een mensch, die met hart en ziel zocht naar synthese. Maair hij; kon ze niet vinden, omdat hij telkens weer aan alle kanten op de meest onverzoenlijke tegenstellingen stuitte.

Niet het minst denken wij hier aan de spanning tusschen geloof en wetenschap. In het teeken daarvan heeft heel Roessingh's leven en arbeid gestaan. Die is zijn dagelijksch kruis geweest; daarin ligt tevens echter de verklaring, dat velen, onder de jongeren vooral, die zelf ook in hun leven iets van die spanning kenden, zich zoo zeer sterk tot hem aangetrokken gevoelden. Roessingh is iemand geweest, die als weinigen verstaan heeft de geestelijke worsteling in het hart van de na-oorlogsche generatie onder de studeerenden.

Persoonlijk was hij een man van innig© mystiek© vroomheid. Als zoon van liberale ouders en leerling van een oud-modem predikant, ging hij', volgens de levensbeschrijving, die Heering van hem gaf, de wereld in met een eenvoudig humanitair geloof in God, den heiligen Vader. Aan de IJeidsche Academie kwam hij echter sterk onder bekoring van De la Saussaye Jr, die hem meer deed' begrijpiaa van de beteekenis der Christelijke traditie, van zonde en genade, bekeering en wèdergeboortö, speiciaal van den persoon van Christus.

In zijn derde studiejaar maakte hij een conferentie mee van de-merkwaardige Engelsche beweging der Woodbrookers, wier s'treven het is „menschen bij elkander te brengen, die samenkomen met op^ recht verlangen naar God". Bijzonder werd hij gegrepen door hun ideaal om langs dezen weg een verzoening te vinden tusschen vrijzinnigheid en rechtzinnigheid en door him diepen religieuzen emst. Zijn aanraking met Woodbrooke is van T)lijvende beteekenis in zijn leven geweest. Vaja dietn tijd af dateert zijn poging vrijzinnig te blijven en

teveas de waardevolle elemeaten 3er rechtzinnigheid in zich op te nemen.

En hoe verder hij zich ontwikkelde, hoe meer z'jn sympathie naar het positieve Christendom uitging, hoe meer óók zijn geloof voor hem een zaak werd van snijdenden ernst. Hij heeft het zelf eens geschreven; „Er zijn menschen, voor wie Christenzijn gelijk staat met ervaringen van geweldige innerlijke worstelingen en geestelijke verscheurdheid. . Ik zou hem of haar met stillen eerbied de hand willen drukken; zij zullen het zwaar hebben; zij kunnen echter ook een groote kracht zijn "in de wereld". Hier voelen wij echt Roessingh. Zóó'n mensch was hij ook zelf. Met al wat in "hem was heeft hij geworsteld om God, den levenden God te vinden en Christen, waarachtig Christen te worden.

Maar daarnaast was "Roessingh niet minder een man, doordrenkt van den geest der moderne wetenschap en in het algemeen vervuld met den grootst mogelijken eerbied tegenover het moderne cultuurleven in al zijn rijke sóhakeeringen. De Ia Saussaye Jr was de eerste geweest, die zijn belangstelling daarvoor had wakker geroepen. Maar méér nog dan aan hem en b.v. ook aan den Marburger Hoogleeraar Herrmann heeft Roessingh in dit opzicht te danken gehad aan den grooten Duitschen •kultuurphilosoof. Ernst Troeltsch. Deze is het wel heel in het bijzonder geweest, die hem 'in heel zijn ontwikkeling beheerscht heeft en mét wien hij ook steeds gemeen heeft gehad dien wijden cultuurhistorischen blik.

Maar die diepe eerhied voor de moderne cultuur en zeer speciaal voor de moderne wetenschap (philosophie, psychologie, geschiedenis, godsdienstwetenschap) heeft het hem 'nu zoo moeilijk gemaakt den weg lerug te vinden naar het oude geloof. Een synthese als van de oudere modernen zag hij als oppervlakkige anticipatie. Voor een goedkoope harmonistiek, waar velen van rechts heil in zochten, was hij te eerlijk. Liever liet hij dan nog, hoeveel smart het hem ook kostte, de twee onverzoend naast elkaar staan.

Dat maakt hem voor ons Gereformeerden, die nu eenmaal een dergelijke tweeheid niet kunnen dulden, tot een zoo raadselachtige figuur. "Maar om het „rechts-modemisme juist te verslaan en zuiver te waardeeren, moeten wij van die merkwaardige polariteit in de persoonlijkheid van Roessingh uitgaan. Prof. van Rhijn heeft eens deze woorden van hem geschreven: „De Bij bel was voor hem niet het hoogst denkbare stichtelijke boek, maar ik geloof niet, dat er veel boeken waren, die hij zoo lief had als den Bijbel. Hij kon zich in de oud-Christelijke waardeering der opstanding van Christus niet vinden, maar hij sprak over gestorven én opgewekt zijn met Tlhristus en meende evenzeer, dat men de mystiek van Paulus en Johannes zelf aan den Christus der Evangeliën moet hebben ervaren, om dan daarna in eigen tijd van hieruit te leven. Sprak hij over de absoluutheid van het Christendom, dan kwam hij theoretisch niet verder dan Troeltsch, maar ik geloof, dat hij met zijn hart uit de absoluutheid van het Christendom leefde". Hier staan wij voor het typeerende in het aan hem georiënteerde rechtsmodemisme, wat het tevens zoo moeilijk maakt over deze strooming een billijk waardeeringsoordeel te vellen.

Wij willen van dat rechts-modemisme, gelijk het van Roessingh zijn signatuur ontvangen heeft, nu wat nader bezien zijn vroomheidstype, zijn algemeen-wijsgeerige instelling, zijn theologie en zijn cultuurwaardeering, die alle telkens tegen den achtergrond van het oudere modemisme van Scholten.

G. B. WURTH.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

ROESSINGHEN HET BECHTS-MODERNISMF.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1930

De Reformatie | 8 Pagina's