Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het boek van Yahuda. ¹)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het boek van Yahuda. ¹)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI

Als voorbeeld van de Egyptische elementen in het scheppingsverhaal noemt Yahuda al dadelijk het eerste woord. „In den beginne" zoo staat in onze Statenvertaling van Genesis 1. Yahuda zegt, dat dit woord bij nadere beschouwing een getrouwe navolging blijkt van de Egyptische uitdrukking voor „voortijd" en „oertijd". Evenals het Hebreeuwsche woord is ook het Egyptische gevormd uit „hoofd". In het Nederlandsch zouden we het zóó kunnen weergeven: het Hebreeuwsche „reesjiet" (begin) hangt samen met „roosj" (hoofd); het Egyptische „tpj. t" (voortijd, oertijd) hangt samen met „tp" (hoofd).

_ Juist in de Egyptische litteratuur en vooral op die plaatsen, waar sprake is van de schepping of het zijn der eerste dingen, wordt buitengewoon veel over den oertijd, den voortijd gesproken. En daarbij is , ^tp" (hoofd) het grondleggende woord, zooals in het Hebreeuwsch „roosj" in „reesjiet", Zoo noemt Yahuda uitdrukkingen als: , ]Gij (d.i. God Amon) waart, toen nog niets was, en het land was niet zonder U in den oertijd" (in den beginne); „de goden van den eersten oertijd (van het eerste begin), die den hemel, de aarde en het heerlijke land (d.i. de onderwereld) uitdachten."

Op grond van deze overeenkomst komt Yahuda tot de conclusie, dat in het eerste vers van Genesis niet gesproken wordt van den hemel en de aarde als het eerste, dat geschapen werd, maar van den oertijd, waarin ze geschapen werden. De tekst luidt dus volgens hem: „in den oertijd schiep God hemel en aarde" ©n is een opschrift boven het bericht over de geschiedenis der schepping van hemel en aarde. Het eigenlijke bericht begint eerst met vers 2.

Een zeer frappant voorbeeld is het volgende. In Genesis 1 staat herhaaldelijk: „en God zag dat het goed was". Men zie vs i, 10, 12, 18, 21, 25 en 31. Dit nu was, volgens Yahuda, een typeerende uitdrukking onder de Egyptische ambachtslieden en kunstenaars. Zoo zegt een man, die met de bijl aan den achtersteven van ©en schip werkt: „Ik zal zijn achtersteven maken; ik zal zien, dat het goed is". Een ander© zegt: „Ik maak goed werk; ge zult zien, dat het goed is". Een arbeider aan een smeltoven zegt hetzelfde: „ik maak het, zoodat ge het prijst en ziet, dat het goed is".

Ook over den naam „Adam" en „aardbodem" geeft Yahuda wat. De naam van den eersten mensch Adam wordt (Gen. 2:7) in verband gebracht met „Adama" ; = aardbodem. Nu beteekent dat „Adama" zonder twijfel „de roode", dus „de rood© aarde". In geen enkel© andere semietische taal wordt deze uitdrukking gebruikt voor „aardbodem, land, aarde". Maar in het Egyptisch beteekent „de roode" een vreemd, onvruchtbaar land. Het vormt daar de tegenstelling met „de zwarte" voor „Egypte", daar in Egypte de donkere, slijkachtige, door het Nijlwater doordrenkte aarde vruchtbaar ©n bebouwbaar is. „De roode" is het begrip voor woestijn geworden, ook voor ver verwijderde landen en streken, die slechts door nomaden bewoond waren.

„Adama" is dus een nauwkeurige toespeling op het Egyptisch ©n de naam „Adam" wordt nu volkomen begrijpelijk. Adama staat in de beteekenis van woeste, onbewoonde aarde en is in Gen. 3:23 dan ook in directe tegenstelling met den hof van Eden. Adam werd verdreven uit dien hof, om „de de roode aarde" t© bebouwen. Daar ligt dus in, dat die „roode aarde" ©en woest land in tegenstelling met Eden was.

Aan Bijbellezers is ook wel bekend de uitdrukking: tot op dezen dag". In Jozua 5:9 b.v. staat: daarom noemde men den naam dier plaats Gilgal, tot op dezen dag". Zoo kan men ook vergelijken Gen. 26:32 v.v., Jozua 7:25 v.v.. Richt. 18:12, II , Sam. 6:8 v.v. Yahuda haalt nu uit de Egyptische sage van de „gevleugelde zon" (deze sage vertelt de verovering van Egypte door Horus, den eersten koning op aarde) regels aan, die diezelfde uitdrukking bevatten. B.v.: Toen zeide R© tot Horus van Edfoe: it is een plaats van aangenaam

leven. Daarom, wordt het paleis van Horus van Edfoe „aangenaam leven" genoemd tot op dezen dag".

Uitvoerig wordt door Yahuda uit het Egyptisch aangetoond, dat de uitdrukking „tot op dezen dag" niet een tijdsbepaling bedoelt te geven, maar een onbepaalden tijd tot in de verste toekomst op het oog heeft, die ook tot in alle eeuwigheid zich moet uitstrekken. Het is dus z.i. verkeerd, deze uitdrukking te verstaan als: „tot op den huldigen dag, tot op heden", van het standpunt van den schrijver of den persoon, die vertelt.

In dit tweede deel van zrjn üoek behandelt Yahuda ook de beteekenis van den naam Mo zes. In de Statenvertaling staat: en zij (n.l. Farao's dochter) noemde zijnen naam Mo zes, en zeide: ant ik heb hem uit het water getogen" (Ex. 2:10). De gewone opvatting van dezen tekst is deze, dat Mozes een Egyptisch woord is. Dit woord beteekent dan in het Egyptisch: kind of zoon". Het zou dan zooveel zeggen als: kind vaji een onbekenden vader". Anderen nemen den naam Mozes als een Egyptische afkorting voor „Re-mozes", d.w.z; „Re (de zonnegod) heeft hem verwekt" (zoo Prof. Böhl b.v. in „Tekst en Uitleg"). Maar dan heeft de schrijver van Exodus dien Egyptischen naam opgevat als een Hebreeuwschen. Nu beteekent het Hebreeuwsche „Mösjê": die uit trekt" (d.w.z. hier dan: it het water). Men , be-grijpt, dat dan de Hebreeuwsche schrijver van Exodus 2:10 eigenlijk een foutieve verklaring gegeven heeft van hst Egyptische Ms, dat samenhangt met msj =• verwekken, baren.

Dit is, zooals gezegd, de gewone opvatting tegenwoordig.

Maar Yahuda zegt: Mozes kan niet samenhangen met Ms en msj, dus beteekent niet: „kind" of „zoon" en mag niet worden afgeleid van bovenstaand werkwoord. De naam Mosjè is samengesteld uit het Egyptische mw „water" en sjè = „meer". Mw staat hier in overdrachtelijken zin voor „zaad", dat dikwijls gebruikt werd voor „kind, zoon" en sjê is de Nijl, die de Egyptenaren ook sjê noemden. Mösjê beteekent dus „kind van den Nijl". In. den naam voor den jongen moest de herinnering bewaard blijven, dat hij aan den Nijl gevonden werd. Juist die trek wordt in den naam Mósjê onderstreept. Aan den Hebreeuwsehen verteller was de Egyptische beteekenis van Mösjê wel bekend. Hij wist, dat daarmee de rivier de Nijl. bedoeld werd, en dit gaf hij getrouwelijk weer door: Mösjê, dat letterlijk beteekent: „uit het water". De Egyptenaren immers noemden hun rivier ook „water". In de Hebreeuwsche formuleering van de beteekenis van den naam („want ik heb hem uit het water getogen") zijn twee momenten bijbehouden. In de verbinding van den Egyptischen naam Mw-sjê .met, „water", dat is: de Nijl, ligt de door de koningsdochter gegeven© verklaring van den naam van den jongen. In de verbinding van Mösjê met het Hebreeuwsche woord Masja „uittriékken." of „redden" ligt de daarbij komende verklaring van den verteller zelf.

Tenslotte vestigen w© de aandacht op de verklaring, die Yahuda geeft van de uitdrukking „geboorten" in Gen. 2:4: Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde...", in Gen. 10:1: Dit nu zijn de geboorten van Noaahs zonen..." enz. Dit is een nauwkeurige nabootsing z.i. van het Egyptisch, dat ook , de uitdrukking „geboorte" kent in den zin van „geslachten, generaties", eveneens in oude teksten.

Zoo zou er nog meer te noemen zijn. Interessant is ook, wat Yahuda opmerkt over het „biezen kistje", waarin Mozes werd te vondeling gelegd, dat een nagebootst kastje geweest kan zijn voor een gedenkheeldje, omdat de Egyptenaren die kastjes wel op schepen van de eene stad naar de andere brachten bij gelegeiüieid van processies. De Egyptische prinses moet dan gedacht hebben met een kastje voor ©en gedenkbeeldje te doen te hebben, dat van een schip gevallen was. Men merkt, dat Yahuda de beide grenzen tusschen zijn boek niet al te streng trekt en hier niet uitsluitend over de vóór-Egyptische periode in den Pentateuch handelt. Maar boeveel er nog te vermelden ware, we eindigen de weergave van den inhoud van het boek van Yahu.da.

In een laatste artikel hopen we er een beoordeeling van te geven.

Dr W. H. GISPEN.

R '• 'u" ^' Y^ lm d a, Die Spracho des Pentateuch in ihren Bezieliuugen zum Aegyptischen (Erstes Bucli, Berlin uud '•eipzig, Walter de Gruyter & Co. 1929).

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1930

De Reformatie | 6 Pagina's

Het boek van Yahuda. ¹)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1930

De Reformatie | 6 Pagina's