Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJEADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJEADVIEZEN

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van verschillende zijden deed men mij vragen over de lijkverbranding.

Ofschoon het onderwerp striktgenomen in deze rubriek niet thuis hoort ^ doch dit geldt van meerdere waarover ik schreef — besloot ik toch de verschillende vragers hier zooveel mogelijk te bevredigen.

Omdat ik, ook ter wille van de ruimte, kort moest zijn, kon ik er niet aan denken, overeenkomstig den bescheiden wensch van één hunner, een „flinke, breedvoerige verhandeling" te geven, maar goot ik mijn gedachten in den vorm van eenige stellingen. Jjicht kminen ze, al belichten ze het vraagstuk slechts van één zijde: de religieus-zedelijke, bij eigen na.der onderzoek een weinig voorlichting en leiding geven.

De Lijkverbranding en de Heilige Schrift.

Al moet toegestemd, dat de Heilige Schrift het verbranden van het doode menschenlichaam niet met zooveel woorden verbiedt — zoo moet toch met allen nadruk daartegenover gesteld:

Ie. dat de Heilige Schrift (dat is niet maar een eerbiedwaardig boek met oude overleveringen en behartigenswaardige leeringen; maar de bizondere openbaring — het Woord Gods) overal waar ze spreekt van de bezorging van het doode menschenlichaam, het begraven laat gelden als den normalen vorm daarvoor.

2e. dat de Heilige Schrift wel ook melding maakt van verbranding van het menschelijke lichaam, doch dan uitsluitend, óf als van een historisch gebeuren, dat uit den nood geboren, werd:1 Sam. 31:11—13, óf als van een onteerende straf door den Heere in bepaalde gevallen opgelegd: evit. 20:14 en 21:9, Amos 6:9 en 10.

3e. dat, al mag God het begraven niet hebben voorgeschreven. Hij het graf, in Gen. 3:19 toch wel zóó duidelijk heeft opgenomen in het proces, waarin het vonnis des doods, als straf op de zonde, aan den mensch zou worden voltrokken, dat het schier met een voorschrift om te begraven gelijk staat.

Gen. 3:19. — Bij , , stof" duidelijk gedacht aan de substantie waaruit de aarde bestaat (Ie lid: , aarde" als zijn synoniem). — 't Hebreeuwsche woord hier voor „stof" gebruikt, wordt in onderscheiding van 3 andere, constant daarvoor gebezigd; het beteekent wat wij ook wel „grond" noemen (Gen. 26:15); slechts zelden fijn, in de lucht zwevend stof. — 't Wordt zelfs gebezigd voor de aarde zélve, vooral in verband met begraven en begraven-zijn (Job 20:11, 21:26, 7:21) — met , , asch" in één adem genoemd, doch daarmee tegelijk ervan onderscheiden in de uitdrukking „stof en asch" (Gen. 18:27, Ps. 103:14).

4e. dat het doen verbranden van ons lichaam, als een willekeurig ingrijpen tot verhaasting van dit strafproces, in strijd is met den eerbied en de schaamte, waarmee het ons voegt er ons aan te onderwerpen.

5e. dat de vernedering, die er voor een mensch in 't begraven-worden ligt, blijfcens Gen. 3:19 een. deel is van de straf, ons om der zonde wil opgelegd, en dat het ons daarom niet toekomt, ons, door het verbranden van ons lichaam, aan die vernedering te willen onttrekken.

Er i s ontkoming aan die vernedering, in beginsel reeds nü, en ten volle in de toekomst. Doch die geeft niet de crematie, maar Gods genade, door 't geloof in Christus. (1 Cor. 15.)

6e. dat onze God dan ook, toen Hij de opstanding van onzen Heere Jezus Christus uit de dooden opnam in zijn aanbiddelijken Raad tot onze verlossing en zaligheid, de lijkverbranding onverbiddelijk buiten de door Hem gewilde orde heeft gesloten.

7e. dat de profetie des Ouden Testaments, en dat evenzoo ook onze Heere Jezus Christus en zijne Apostelen van 's Heeren begrafenis hebben gesproken, als van een deel der vernedering, welke Hij, ter voldoening aan de gerechtigheid Gods, voor zijn volk moest ondergaan (Ps. 16:10, Jes. 53:9, Matth. 12:40, 1 Cor. 15:4).

8e dat Jezus, blijkens zijn woord in Joh. 5:28 en 29 het graf beschouwde als de natuurlijke en aangewezen verblijfplaats voor de lichamen der afgestorvenen.

9e. dal crematie als een gewelddadige, door onszei ven uitgedachte en bewerksteilligde vernietiging van het stoffelijk overschot eens menschen, in strijd is met den eerbied, dien men, naar luid van de Schrift, aan het menschelijk lichaam, om zijn betrekking tot het beeld Gods waarnaar we geschapen werden, schuldig zijn. (Gen. 9:6.)

10e. dat de lijkverbranding, in het afgetrokkene al even weinig een loochening moge zijn van de wederopstanding des vleesches, als ze aan deze in den weg kan staan — ze toch wel in schrijnende tegenspraak staat, waarin de Heilige Schrift ons van haar zekerheid en heerlijkheid spreekt, en met de heilige sym_boliek, waarin ze, in aansluiting aan de opstanding van onzen Heere Jezus Christus, allen die in Christus zijn, aan hun wederopstanding doet denken en in haar doet roemen. (1 Cor. 15 VS 35—44.)

11e. dat, in overeenstemming met dit alles, de Christelijke Religie, overal waar ze het heidendom overwon, de oorspronkelijke, deels door verruwing, deels door bijgeloof verdrongen begraving der dooden heistelde.

12e. dat de bewering, als zou er tusschen lijkverbranding' en ter-aarde-bestelling in wezen geenerlei verschil zijn, wijl het lichaam bij beide eenzelfde verbrandingsproces ondergaat, geen steek houdt,

omdat a. dit proces — stel, dat 'tin b'eideg'evaÏÏea inderdaad hetzelMe is — bij' crematie door ons, menschen, opzettelijk in gang gebracht, geleid en verhaast wordt, terwijl het bij ter-aarde-bestelling, passief uit Gods hand aanvaard en in die hand Gods gelaten wordt.

13e. dat de Christelijke kerk daarom — in trouw aan haar verleden — in eerebieding aan 't menschelijk lichaam, als bestemd om' een tempel des Heiligen Geestes te zijn — in ootmoedige aanvaarding van het vonnis Gods over ons om der zonde wil — en om in de taal derzelfde symboliek waarin 'de Heilige Schrift het haar leerde, te belijden haar gemeenschap met Christus in zijn dood en in zqn opstanding, en haar hope op de zalige verrijzenis des lichaams. —

zich met haar getuigenis ernstig heeft te verzetten tegen een wederinvoering van de heidensche crematie in onze geikerstende saamleving.

Onder de litteratuur over dit onderwerp zijn vooral aan te bevelen de schitterende hoofdartikeJen van Dr Kuyper in „De Standaard" van 1874, ongetveer de maanden Augustus tot lOctobei-, en „Lijkverbranding" . van Mr. P. S. Gerbrandy.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 januari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJEADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 januari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's