Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het rapport der Onderwijscommissie en onze scholen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het rapport der Onderwijscommissie en onze scholen.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

II. De SubsiüievDorwaaröen.

Men kan de bepalingen der Lager-Onderwijswet ter uitvoering van. de financiëele gelijkstelling onrderscheiden in drie groepen. Vooreerst, de voorwaarden waaraan een school moet voldoen, omi voor subsidie in aainmerking te komen, in de tweede plaats de voorschriften betreffende de bepaling van het bedrag der oniderscheidene subsidiën. In de derde plaats de formeele voorschriften, betreffende de wijze waarop subsidie wordt aangevraagd, en de beshssing van geschillen. In dit artikel wo-rdt over de eerste groep voorschriften gehandeld.

De wijzigingen, welke de Staatscommissie ten aanzien van de subsidievoorwaarden voorstelt, brengen op meer dan één punt verruiming van de vrijheid der bijzondere school.

Sedert 1920 zijn eenige malen confhcten ontstaan door beslissingen van den Minister van Onderwijs, welke met het leerplan van een bijzondere school verband hielden. Het is bepaaldelijk de bedoeling geweest van de Bevredigingscommissie dat het leerplan der bijzondere school aan de beoordeeling der Regeering onttrokken zou zijn; alleen de Onderwijsraad zou bevoegd zijn om te beoordeelen of dat leerplan al dan niet met de wettelijke voorschriften in overeenstemming is. De Staatscommissie stelt eenige wijzigingen — men zou kunnen zeggen: verduidelijkingen — voor_, die buiten allen twijfel stellen, dat de Regeering op geenerlei wijze over het leerplan der bijzondere school heeft te oordeel en.

De wettelijke voorschriften, waaraan het leerplan moet voldoen, ondergaan tweeërlei wijziging. in de eerste plaats wordt het minimum aantal wekelijksche lesuren in de verplichte leervakken der Lagere School, dat in 1905 op 20 is gebracht, en in 1920 op 22, teruggebracht tot 18 voor de eerste en de tweede klasse, en 20 voor dé hoogere klassen. In de tweede plaats wordt het verbod om in de eerste zes klassen der Lagere School onderwas in een vreemde taal te geven niet.gehandhaafd; in de vijfde en de zesde klasse zal gedurende drie uren per week onderwijs in één vreemde taal kunnen word^ gegeven.

De scholen voor u. 1. o. zullen, volgens de voorstellen der Staatscommissie, zich niet behoeven te beperken tot drie leerjaren; zij zullen ook een onderbouw kunnen hebben van één tot zes klassen, overeenkomende met de zesde klasse en de lagere klassen van eene gewone lagere school. Die benedenbouw zal, wat leervakken, aantal en bezoldiging der onderwijzers, vergoeding van exploitatiekosten, enz. betreft, behandeld worden als eene school voor gewoon lager onderwijs. Van de onredelijke financiëele bevoorrechting, welke de school voor m. u. 1. o. vóór de wet van 1920 genoot, zal dus geen sprake zijn. De Staatscommissie meende echter dat ook zonder zoodanige bevoorrechting op herleving van dit schooltype prijs zou worden gesteld.

Verschillende moeilijkheden zijn ontstaan, en zelfs is verlies van subsidie voortgevloeid, uit de uitvoeringsvoorschriften bij de Lager Onderwijswet. In strikten zin kan men hier niet van voorwaarden spreken. Subsidie wordt niet ongevraagd verleend; doch men kan het niet een voorwaarde der subsidie noemen, dat zij wordt aangevraagd, liet geldt hier niet een voorwaarde voor de verkrijging van het recht, doch de regeling van 'de uitoefening van het recht. Intusschen is het voorgekomen dat eene school haar subsidie-aanspraak verloor, omdat het bestuur een stuk niet tijdig had ingezonden. Ook is klacht gerezen over het voor de schoolbesturen noodeloos bezwarende van de uitvoeringsvoorschriften. De Staatscommissie heeft eenige bepalingen van den uitvoeringsmaatregel in de wet opgenomen; voorts de onderwerpen, welke bij zoodanigen maatregel geregeld kunnen worden, streng beperkt, en eindelijk een voorschrift m de wet opgenomen, dat het nlet-nakomen van de bepalingen van den uitvoeringsmaatregel slechts dan tot verlies van subsidie kan leiden, wanneer daartoe redelijkerwijze grond is.

De voorstellen der Staatscommissie betreffende het schoolgeld, sluiten zich nauw aan aan het bij de Tweede Kamer aanhangig wetsvoorstel over dit onderwerp. Worden deze voorstellen aangenomen, dan zal de bijzondere school op dit punt metterdaad groote vrijheid krijgen. Zij zal vrij zijn in de regeling van het schoolgeld: echter zal, wanneer de school subsidie geniet, dit subsidie verminderd worden met het bedrag, dat volgens de gemeentelijke regeling aan schoolgeld zou zijn betaald, indien de school eene openbare school was. Deze uitwerking van de financiëele gelijkstelling strookt geheel met het ünierapport, hetwelk vergoeding van de kosten der bijzondere school vraagt „voorzoover deze niet ijiit de schoolgelden te vinden zijn". In afwijking van het aanhangig ontwerp wi] de Commissie aan de bijzondere school de vrijheid laten om de inning van het schoolgeld door het gemeentebestuur te doen geschieden. Voor d'e schoolbesturen is dat zeer gemakkelijk, doch met een juiste opvatting van de verhouding tusschen school en ouders is het niet in overeenstemming. De ouders hebben met de school en het schoolbestuur te maken, niet met de gemeente. Wanneer schoolbesturen de inning van het schoolgeld aan het G-emeentebestuur overlaten, werken zij zelve bij de ouders de gevaarlijke en geheel onjuiste voorstelling in de hand, dat de bijzondere school eigenlijk een tak van openbaren dienst is.

Van de overige wijzigingen, die de Commissie met betrekking tot de subsidie-voorwaarden voorstelt, kunnen alleen de belangrijkste in dit artikel nog in het kort worden ajangegeven.

Wat den bouw van scholen betreft, is in het vorig artikel reeds over het wegvallen van de verklaring en de verhooging der waarborgsom gesproken. Wat de waarborgsom betreft, verdient nog opmerking dat de Commissie voorstelt deze in drie gedeelten, na tien, vijftien «n twintig jaar te doen terugbetalen.

De wet bepaalt thans, dat een schoolbestuur, hetwelk krachtens de overgangsbepaling van art. 205 voor eene in 1921 bestaande school jaarlijks eene uitkeering ontvangt, geen aanspraak hééft op stichting van een nieuw schoolgebouw, zoolang het bestaande nog bruikbaar is. Er is geen reden om' niet hetzelfde te doen gelden, wanneer de school gevestigd is in eene na 1920 voor rekening der gemeente gestichte school. De Staatscommissie sj; elt voor dit in de wet oj) te nemen.

Een schoolbestuur is bevoegd om de lokaliteiten van eene school ook voor andere doeleinden dan lager onderwijs te doen gebruiken. Wanneer de school niet in voldoende mate voor lager onderwijs wordt gebruikt, kan het oogenblik komen, waarop zij weder ter beschikking van de gemeente mo-et worden gesteld. Dit laat echter de gelegenheid om de lokaliteiten, of een deel daarvan, tijdelijk, (bijv. zoolang de school nog niet is volgroeid), of gedurende de avonduren, voor allerlei doeleinden te gebruiken. Over de hierdoor mogelijk te verkrijgen inkomsten zwijgt thans de wet Het is redelijk, dat deze inkomsten in de gemeentekas vloeien. Wanneer alle uitgaven der school door subsidie worden gedekt, zou het onredelijk zijn, dat het schoolbestuur door verhuren van lokaliteiten nog bovendien inkomsten trok; de wet verplicht de gemeente om de schoollokaliteit te betalen, ten einde aan de school een onderkomen te verschaffen, niet oni de gelegenheid tot het maken van ©xploitatiewinst te openen. In dezen geest is de zaak reeds in sommige gemeenten geregeld. De Staatscommissie stelt nu voor, dat het schoolbestuur inkomsten uit het gebouw aan de gemeente afdraagt; indien lokaliteiten regelmatig in de schooltijden gebruikt worden voor een ander doel dan lager onderwijs, moet het schoolbestuur zorg dragen, daarvoor een redteilijke vergoeding te ontvangen. Men denke, wat het laatste betreft, bijvoorbeeld aan een schoolbestuur, dat leegstaande lokalen gedurende een j)aar jaar beschikbaar stelt voor een school voor voorbereidend lager onderwijs.

De voorstellen der Staatscommissie openen ook de mogelijkheid van tusschentijdsche beëindiging van gebruik van het gebouw, of van een ée^ daarvan, alsmede de overdracht van een school aan eene andere instelling of vereeniging. Gelijk de Staatscommissie in haar toelichting aanwijst, kan hiermede ook het financieel belang der Gemeente gediend zijn.

Naast de bekostiging van den bouw der scholen door de Gemeente kent d!e wet jaarlijksche bijdragen voor jaarwedden en exploitatiekosten van Rijk en Gemeente. Voor deze jaarlijksche bijdragen gelden afzonderlijke voorwaarden, waarover ten deele reeds hierboven is gesproken. Van de overige wijzigingen in de voorwaarden voor deze jaarlijksche subsidies mogen nog de volgende vermeld worden.

Eene school voor u. 1. o> . zal voor subsidie niet in aanmerking komen, wanneer zij in een jaar minder dan zes leerlingen in "het derde «n de hoogere leerjaren heeft. Deze bepaling, waarvan) gedurende drie jaar door den minister dispensatie kan worden verleend, strekt om te voorkomen dat scholen, die feitelijk niet u. 1. o. geven, toch aJs scholen voor u. 1. o. gesubsidieerd wolden. Eene school voor u. 1. o. met een mooi driejarig leerplan en enkele tientallen nog leerplichtige leerlingen in de eerste klasse (overeenkomende met flie zevende klasse eener gewone lagere school), en voorts met een tiental leerlingen in de tweed© klasse, en één of twee in de derde klasse, is slechts in schijtat eene school voor u. 1. o.

Zeer veel belangstelling heeft reeds gevonden het voorstel der Staatscommissie betreffende het aantal verplichte onderwijzers, voor wie het Rijk de wedden vergoedt. De Commissie stelt voor (meit een tienjarige overgangsbepaling voor bestaand© scholen met niinder dan 91 leerlingen) ©en© z.g.n; imiforme schaal in te voeren, d.w.z. voor elk© 45 leerlingen, of gedeelte daajvan, één onderwijzer verplicht te stellen. Vergeleken bij' de bestaand© schaal geeft dit ©en total© vermindering van het aantal onderwijzers met aanvankelijk 1600, na tien jaar ruim 2500. De bestaande schaal is, vooral' voor de kleine scholen, voordeeJiger; zij' ©ischt den tweeden, derden, vierden en vijfden onderwijzer bij 33, 73, 117 ©n 161 leerlingen, terwijl het voorstel der Staatscommissie hiervoor de cijfers 46, 91, 136 en 181 geeft. Dat de Staatscommissie een uniforme schaal verkiest boven een©, die voor de kleine scholen gunstiger is, motiveert zij hiermede, dat de wet de sphtsing van scholen niet moet begunstigen. Dat zij als cijfer van opklimming 45 nam, heeft bezuiniging ten doel.

Verschillend© wijzigingen in de subsidie-voorwaarden hebben betrekking op het onderwijzend personeel. Zoo stelt de Staatscommissie eene nieuw© onderscheiding voor tusschen gewone-en vakonderwijzers; de beteekenis van deze onderscheiding is, dat verscheiden© bepalingen betreffend© gewone onderwijzeirs (jaarwedde, verlofregeling, nevenbetrekkingen, wachtgeld) niet van toepassing zijn op vakonderwijzers, die ook niet in aanmerking komen bij de berekening van het aantal verplichte onderwijzers. Volgens het voorstel der Staatscommissie zal het van de aanstelling van den onderwijzer afhangen, of hij als vakonderwijzer of als gewoon onderwijzer geldt. In'dden hij is benoemd mede voor het geven van onderwijs in lezen, schrijven, rekenen, enz. (zoodat onderwijs

in deze vakkea hem kan worden opgediagen, daargelaten of dit ooit, of anders dan bij uitzonidering zal geschieden) geldt hij als gewoon onderwijzer. De vakonderwijzer zal ook een acte van benoeming moeten hebben, en recht van beroep bij ontslag krijgen, maar hij kan tijdelijk aangesteld worden, in welk geval dit beroep niet veel beteekent.

Met betrekking tot de Commissie van Beroep, stelt de Staatscommissie verschillende wijzigingen voor. Zij zal 40 scholen moeten omvatten. Overgang naar een andere Commissie van Beroep zal eerst na een jaar van kracht zijn. De Commissie zal uit vijf leden bestaan. Ook voor den Voorzitter zal een plaatsvervanger worden aangewezen. De Voorzitter en zijn plaatsvervanger zijn rechtsgeleerden. Schorsing en ontslag zal het Bestuur bij aangeteekend schrijven moeten mededeelen. De termijn van beroep wordt tot 14 dagen verlengd. Schorsing zal voor drie maanden mogelijk zijn, en in geval van ontslag kunnen worden verlengd tot den dag van ingang van het ontslag. Over de straf van waarschuwing spreekt het ontwerp der Staatscommissie niet.

Eindelijk verdient nog vermelding de bepaling dat de vastgestelde onderwijzers en vakonderwijzers in het bezit moeten zijn van eene verklaring, dat zij geen lichaams-ol zielsgebreken hebben, welke hen voor het ambt van onderwijzer ongeschikt maken. De burgemeester wijst twee geneeskundigen aan voor het onderzoek, dat voor rekening der gemeente plaats heeft. De strekking van dit voorschrift is niet alleen om de leerlingen te beschermen tegen het gevaar van besmetting dooT lijders aan infectie-ziekten, maar ook om het aantal gevallen, waarin ziekteverlof en vroegtijdig invaliditeitspensioen moet worden verleend, te beperken.

Mr V. H. RUTGERS.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 februari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Het rapport der Onderwijscommissie en onze scholen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 februari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's