Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Open Brief aan Dr Kromsigt.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Open Brief aan Dr Kromsigt.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Den Weleerw. Zeergel. Heer DT P. J. Kromsigt, te Amsterdam.

Weleerwaarde Zeergeleerde Heer, L' waart zoo vriendelijk om acht te slaam op mijn artikel in De Reformatie van 9 Januari 1.1. Zelfs gaaft u daarop tweemaal antwoord, eerst voorloopig in het Hervormd Weekblad De Gereformeerde Kerk van 22 Januari, endaarna meer uitvoerig in het nr , van 29 Januari.

Het verblijdde U, dat ik Uw geheele ai-tikel „Een geschiedenis die niet vergeten mag worden", heb overgenomen. U noemt dit op zichzelf reeds een daad van groote objectiviteit. En U prijst mij daarom hoogelijk. Natuurlijk ben ik voor dien lof zeer gevoelig. Alleen spijt het me, dat U daarbij gelijktijdig de nagedachtenis van Dr Kuyper meendet te moeten bekladden, door te schrijven, dat Dr Kuyper zoo iets in De Standaard nooit over zijn hart kon krijgen. Hier overdreef ü schromelijk. Want al is het waar, dat Dr Kuypers' eigenaai'dige opvatting van journalistiek voor critiek van tegenstanders niet veel plaats over liet, — dat hij het nooit deed is laster.

Komende tot mijn artikel verweert U zich tegen mijn opmerking, „dat een wetenschappel^k man als Dr Kromsigt zulk een belangrijk stuk historie van vóór 60 jaren niet uit de bronnen zelf opdiept, maar overschrijft uit een pas verschenen brochure". IJ antwoordt hierop: „Wat de bronnen betreft, voor bedoelde vergadering bestaat slechts één bron, n.l. het officieel e jaarverslag, waaruit ik juist citeerde, en waaruit nu ook Ds R. citeert, omdat er eenvoudig geen andere bron is".

Deze Uw voorstelling nu is in tweeërlei opzicht onjuist. Immers:

lo ü citeerde niet uit het officieele jaarverslag, maar uit de pas verschenen brochure van den heer J. Kuiper;

2o er bestaat van dit belangrijke stuk historie van vóór 60 jaren niet slechts één bron. "Er zijn er meerdere; wel minstens vijf.

Mag jk ze U even opnoemen?

1. „Ons Schoolwetprogram" door Groen van Prinsterer.

2. Het verslag der Vergadering yan C'. N. S.

3. Groen's Nederlandsche Gedachten.

4. Kuypers' artikelenreeks 1870. in De Heraut VBD:

5. De artikelen van Beets en Saussaye in de Protestantsche Bijdragen.

Hadt U deze bronnen geraadpleegd, U zoudt het niet hebben kunnen doen voorkomen, alsof het woord „christelijk" destijds het felst bestreden was door Dr Kuyper; want dan zou U gebleken zijn, dat het Groen van Prinsterer waSj die daar in 1869 stond tegenover Beets. Kuyper kwam er slechts als een satelliet van Groen bij. Van Groen toch was het voorstel uitgegaan om uit de schoolwet van '57 te lichten de „christelijke" deugden. En Kuypei deed niet anders dan dit voorstel van Groen verdedigen. Ongetwijfeld op geniale wijze. Maar met dat al komt het vaderschap van den eisch der verwerping van het woord „christelijk" uit art. 23 der Schoolwet toch niet aan Kuyper, maar aan Groen toe, en het was deze eisch van Groen, dien Beets en Chantepie de la Saussaye als misdadig qualificeerden.

Mijn grief tegen'Uw artikel was dan ook, dat gg van Groen zelfs met geen woord reptet, maar enkel en alleen over Kuyper spraakt.

Achteraf erkent gij echter nu zelf, „dat Groen het verkeerde voorstel gedaan heeft, om het woord „christelijk" te schrappen". Maar tusschen haakjes voegt gij er aan toe: „Het tegendeel was door ons niet beweerd".

Dat had er nog bij moeten komen! 't Is al erg genoeg, dat ge deze waarheid voor uw lezers verzwegen hebt. Daardoor, ik herhaal het, gaaft ge hun een scheeve voorstelling van de zaak.

Nu schreef ik dit toe aan Uw niet-raadplegen van de bronnen. En op mijn klacht daarover laat gij thans de verzuchting volgen: „Hoezeer zou "het mij verblijden, indien dit aanleiding werd voor Ds R. om op dit punt „de bronnen" inderdaad eens duchtig te gaan bestudeeren".

Toen ik dit las wreef ik toch even mijn ooge» uit, en vroeg ik mezelf af: Hoe heb ik het nu met Dr Kromsigt? Want dat gij zelf de duidelijkste blijken gaaft, op dit terrein de bronnenstudie te hebben verzuimd, is nog tot daar aan toe. Maar hoe gij het nu in Uw hoofd haalt de rollen om te wisselen en Uw criticus van verwaarloozing der bronnen te gaan betichten, is mij een raadsel.

Gelukkig voor mij, verwijt gij deze tekortkoming niet aan mij alleen, maar ook aan anderen. Gij schrijft immers: „Het is juist mijn groote bezwaar tegen Ds R. en vrijwel alle gescheidenen, ja zoo goed als alle anti-revolutionairen, dat zij Groen met name in de schoolkwestie veel te weinig uit zijne geschriften hebben bestudeerd en hem voortdurend zien door dea bril van Dr Kuyper".

Gaarne had ik hier vernomen voor welke j, gescheidenen" of antirevolutionairen gij een uitzondering maakt. Misschien voor Professor Fabius, den Groen-kenner bij uitnememdheid'. Maar zoo dikvifijls deze over 'de vergadering van Christelijk-Nationaal uit 1869 schreef, stelde hij Groen van Prinsterer en niet Kuyper als de hoofdpersoon 0; p den voorgrond. En niemand zal beweren, dat deze oud-hoogleeraar voortdurend door den bril van Dr Kuyper ziet.

Doch hoe dit ook zij: mij persoonlijk treft Uw klacht: „Laat Ds R. Groen zelf lezen en niet kijken door desn bril van Dr Kuyper. Laat Ds R. doen, wat hij mij aanraadt en wat wij reeds vele jaren geleden juist in deze kwestie hebben gedaan (zie b.v. mijn Geen Coalitie zonder vast accoord, de schoolkwestie, Van der Land, Amsterdam 1913): de bronnen raadplegen".

Ge zijt zelfs zoo goed mij en anderen een mooie handleiding aan te bevelen, waaraan gij verklaart zelf veel te hebben gehad, en die ons zoo goed wegwijs kan maken in de vele werken van Groen, n.l. T. de Vries, Handleiding tot de kennis van het leven en , de werken van Mr Groen van Prinsterer, Appingedam, W. van der Ploeg, 1895.

Jammer slechts, dat dit werkje al sinds vele jaren uitverkocht is. En blijkbaar ontging het Uw aandacht, dat een gewijzigde uitgave in 1908 verscheen onder den titel: Mr G. Groen van Prinsterer. Een Bibliographie, door Mr T. de Vries, T. Wentzel & Co., Utrecht.

Maar voorts was het ook overbodig mij op deze handleiding te wijzen; want al 35 jaar lang heb ik dezen gids trouw gebruikt. En hij heeft mij inderdaad zóó goed wegwijs gemaakt in de vele werken van Groen, dit ik ze sinds ook zelfstandig bestudeer.

Met name de schoolkwestie heb ik aan de hand! van Groen's werken duchtig onderzocht van mijn jonkheid af. En reeds in De Oranjevaan van 14 Mei 1898 werd de vergadering van 19 Mei 1869 door mij in een artikel „Kuiper tegen Kuyper" toegelicht met citaten uit Groen.

Gok gaf ik in De Reformatie van 3 Maart 1922 de volgende literatuuropgave inzake den strijd over de schrapping van Tiet woord „christelijk" in Art. 23 der Schoolwet:

„Behalve het officiëele verslag der Achtste Algemeene Vergadering leze men: Kuyper, Bedoeld noch Gezegd, blz. 34; Fabius, Voorheen en Thans, blz. 147; Voortvaren, blz. 229; Staatsrecht en Politiek, II, blz. 283—292; Studiën en Schetsen, V, no. 3, blz. 123—127; Raabe, Van derBrugghen herdacht, blz. 18; Merens, Groen van Prinsterer en Van der Brugghen, blz. 19 v.v.; Vos, Groen van Prinsterer en zijn tijd, II, blz. 424; J. Kuiper, De Gereformeerde Kerk van 22 Aug. 1895; idem, Geschiedenis van het Christel ij k Lager Onderwijs, blz. 183—191; De Standaard, 11 Sept. 1889, artikel: „Christelijke en maatschappelijke deugden"; T. de Vries, Bibliografie Groen van Prinsterer, blz. 218; Brouwer, Daniël Chantepie de la Saussaye, blz. 145—147; Chantepie de la Saussaye, Nicolaas Beets, blz. 147—151. Deze biograaf bewaart over de door Beets gebezigde qualificatie „demonisch" echter een opmerkelijk stilzwijgen. Hierbij denken we aan de woorden van Prof. Fabius, Studiën en Schetsen, V, no. 4, blz. 131: „Men bewijst aan de nagedachtenis van Beets eenen dienst door zijn ongelukkig optreden van het jaar 1869 in C h r i s t e 1 ij k-Nationaal niet noodeloos op te rakelen". Zie voorts nog: Paedagogisch Tijdschrift, III, blz. 204 v.v., en De Nederlander van 17 Dec. 1921, 2e blad.

Me dunkt, hieruit blijkt wel, dat ik deze kwestie niet slechts bekijk door den bril van Dr Kuyper. Als ik dan ook in De Reformatie van 9 Januari 1931 een artikel van Dr Kuyper uit De Standaard van 25 September 1893 overnam, geschiedde dit alleiminst om daarmee 'de kwestie uit te maken, maar om, waar zijn woorden door U geciteerd! waren, daarover ook het hebt van den spreker zelf te laten schijnen.

Overigens was het volstrekt niet mijn bedoeling met U een debat aan te gaan inzake Kuyper's houding tegenover den modernen staat. En evenmin zal ik dat doen ten aanzien van Groen's Christelijk-Historisch testament. Dat zijn stellig hoogst belangrijke kwesties; maar daarover ging het tusschen ons niet.

ïussch.en ons was alleen in geding de vraag, of het woord „christelijk" uit Art. 23 der Schoolwet door Groen in 1869 niet even fel bestreden is als door Dr Kuyper.

En het geeft mij niet weinig voldoening U althans deze verklaring te hebben afgeperst: „Groen zelf ging na 1862 veel te ver op den gevaarlijken weg der taktiek. Groen heeft het verkeerde voorstel gedaan om het woord „christelijk" te schrappen".

Met hoogachting, Uw dw.

Wassenaar, 2 Februari "1931.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 februari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Open Brief aan Dr Kromsigt.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 februari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's