Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Georg Riemenschnelder

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Georg Riemenschnelder

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De naam van dein componist, als titel van dit artikel vermeld, laat geen t-wijfel over van welke nationaliteit hij is, we hebben hier te doen mat een rasechten Duitscher. Op 1 April 1848 werd Riemenschneider te Straalsund geboren. Zijn opleiding genoot hij te Berlijn van Haopt en Kiel. Behalve eenigen tijd als orkestdirecteur in Amsterdam en Bazel doorgebracht, heeft hij regelmatig in Duitschland gewoond en gewerkt als orkestleider te Lübeck, Danzig, Düsseldorf ©n Breslaa, Na 1898 leefde hij als leeraar en muziekrecensent te Breslau, waar hij op 14 Sept. 1913 overleed.

Dat Riemenschneider een Duitscher was, moest een stempel drukken op zijn werk. Immers de kunst van ieder land heeft zijn eigen karaliter ea juist de moderne componisten hebben dit zeer goed begrepen en gepoogd dit uit te drukken in hun werken; vooral door de Fransche componisten, die zich moesten ontworstelen aan den invloed door Richard Wagner op de Fransche muziek uitgeoefend, is dit zeer nadrukkelijk gezegd. Heel scherp hebben ze hun standpunt bepaald tegen het denkbeeld, dat de muziek internationaal zou zijn, en een der jongere Fransche musici merkt dan ook op: „Dat de muziek geen vaderland heeft kan alleen beteekenen, dat voor ieder gevoelig hart ieder menschelijk werk levend is wanneer het volmaakt is gerealiseerd, wat ook de nationaliteit van den schepper is. Maar ieder ras, ieder land brengt met zich mee een geheel verleden en evenzO'O de kunstenaars van dit ras en dit land, en de groote ras verschillen vindt men terug bij alle musici". Wanneer we nu nagaan wat wel het speciaal Duitsche is bij de muziek, dan komen twee eigenschappen naar voren, die beurteliings prae-dominaeren, maar toch altijd beide zijn te onderkennen: d e g e 1 ij k h e i d en gemoedelijkheid. De Duitsche muziek wil ernstig zijn, wil een zekere inhoud geven, is zwaarv/ichtig, niet alleen in de verwerking van een thema, maar ook in het thema zelf; de Duitsche muziek heeft vaak iets bespiegelends, is wat breed uitgesponnen, wordt soms zelfs door zijn philosophischbespiegelenden aard van alle contact met de werkelijkheid beroofd.

Wat ons nu bij Riemenschneider 't meest treft is niet zijn degelijkheid, maar allermeest het gem0'e^ delijke. Vooral in zijn Stimmungsbilder weet hij zeer goed uit te beelden, werkelijk stemming te wekken, niet door zwaarwichtige en ingewikkelde bewerkiag, maar met zeer eenvoudige middeleïi, enkele goedgekozen accoorden.

Van zijn werken voor koor en orkest heb' ik tot mijn spijt niets tot mijn beschikking kumian krijgen. Ik moet me dus beperken tot zijn orgelmuziek. Waar en wanneer Riemenschneider organist is geweest, heb ik niet kunnen ontdekken. Uit zijn opdrachten der verschillende orgelwerken blijkt, dat hij zeer goed bekend was met de organisten te Breslau. Dat hij het orgel kent en de mogelijkheden van het orgel weet te benutten blijkt telkens weer uit zijn composities. Allereerst wil ik de aamdacht vestigen op een drietal 'bundels „Stimmungsbilder", omdat de meeste mogen worden gerekend tot zijn heel goede composities, en verder omdat ze eenvoudig zijn en ook voor onzen kerkdienst zeer goede muziek bevatten. Het eerste bundeltje (uitgave Steingraber), opgedragen aan den organist R. Starke te Breslau bevat:1. Pfingsten, 2. Christnacht, 3. Charfreitag, 4. Pastorale, 5. Z|Ur Trauung; het tweede bundeltjei, opgedragen aan den Breslauer organist Paul Mittmann, bevat:1. „Seele, geh' nach Golgotha", 2. „Christ ist erstanden", 3. Abendliad, 4. Brautzug; het derde bundeltje, waarin alleen kleine composities voorkomen, bevat:1. Elegie, 2. In der Waldkirche, 3. Am Abend, 4. Ach - wie nichtig, ach wie llüchtig ist des Mensclien Lebai, 5. In der Nacht.

Enkele nummers wil ik nader hespreken om te trachten een inzicht te geven in zijn werk. Ik begin met het eerste nm-nmer van het eerste deeltje: „Pfingsten", dat al dadelijk treft door de teere, verhevene stemming. Het eenvoudige thema me't zachte stemmen op het tweede klavier te spelen, onmiddellijk een kwart hooger herhaald, trekt de belangstelling, noopt tot luisteren. Het luidt:

Het vervolg, dat zich kenmerlct door veel chromatische opvolgingen en afwisselend gespeeld moet worden op het zachte tweede klavier en een zeer zacht geregistreerd derde klavier, waarbij 'hettweede klavier gebruikt wordt om enkele passages duidelijk te doen uitkomen is een juist gedacht antwoord op het vragende beginthema; behalve het verdeelen van de 4e achtste in de 20ste maat en d© Ie achtste in de 21ste maat, wat even den rustigen, gehjkmatigen rhythmischen gang verbreekt, terwille van chromatische opvolging, ©en juist gevoelde klankeenheid, die prachtig de impressies van den componist vertolkt.

Christnacht geeft een bewerking van het befcende lied van Joachim Neander: „Lof zij' den Heer, den ahnachtigen Ko'ning der ©ere". Na een driesteimmige inleiding volgt de bewerking van den eersten regel, met de cantus firmus in de tenoir, een cointrapunteerende sopraanstem, terwijl de baspartij als hulpstem is ge'broikt. LatC'r wo'rdt dezelfde regel nog eens als cantus firmus in de bas gebruikt, terwijl so])raan en tenor als contrapunteerende stemmen optreden. De laatste drie regels zijn als cantus fi)mus in tenor of sopraan gegeven met twee contrapunteerende stemmen en '©en baspartij als hulpstem. Charfreitag geeft een moderine, zeer sprekende bewerking van de welbekend'© maloidie Salve caput cruentatum (Gezang 271 of gewijzigd gezang 123). Nadat de eerste regel in halve tonen in de bas is gegeven (te spelen met 16', 8' en 4' labiaalstemmen) volgen een aantal accoorden op de lang aangehouden laatste noot van den regel, die in hun strakken ©envo-ud zeer suggestief werken, 'diep doen voelen het geweldige lijden, waaraan de componist uitdrukking heeft willen geven.

Grave

Een octaaf hooger he'rhaalt d© bas den ©ersteia regel, nu met een driestemmig© beg©l©iding in die andere stemmen. Dan volgt op het tweed© Idavier met zachte grondstemmen een bewerking van den tweeden regel. Op zeer oorspronkelijk© - wijz© worden deze regels verder in de verschillende stemmen bewerkt. Het geheel is een diep gevoelde weergave van de stemming van het bekende Go'ede Vrijdagslied (Gezang 271).

De nummers van het tweede bundeltje zijn grooter van omvang daji die van het eerste bundeltje. „Seele, geh' nach Golgotha" is een - modem'© bewerking van 'de melodie van „Jesu meine Zuversicht" (Gez. 39), die in het middengedeelte met halve noten als uitkomend© stem op het eerste klavier wordt gespeeld, waartegen de ander© stemmen contrapunteerend optreden grootendeels in kwartentriolen. Ook in het begin en na de koraalbewerking komen telkens fragmenten voo-r van de melodie, terwijl op het eind nogmaals de melodie, maar nu in de bas voorkomt.

„Christ ist erstanden" begint met de ietwat gewijzigde melodie van d'e beid© eerste regels van het Duitsche koraal

„Christ' ist erstanden Von der Marter aUe, Dess soU'n wir Alle froh sem, C'hristus will unser Trost sein. Kyrie eleisi"

gevolgd door het „Alleluja" dat in het derde couplet voorkomt. De componist houdt zich niet geheel aan de overgeleverde melodie', maar drukt op zeer sprekende wijze uit wat de woorden geven. Hierop volgt een gedeelte in drie tweede maat, dat rustig maar vloeiend gespeeld moet wordai, en waarin d© J)lijdschap O'Ver d'e opstanding wo-rdt weergegeven om te eindigen met een grootsch statig halleluja. Ook Moritz Brosig geeft een bewerking van dit koraal (in den meer zwaarwichtigen Duitschen trant) met Paschen 1930 door den bekenden Amsterdamschen organist Jan Zwart voor de radio gespeeld, op zijn wekelijksch concert, waarvan m het begin van de maand Januari het honderdste gegeven is, een prestatie, die zeker bewondering afdwingt.

Zooals uit het bovenstaande blijkt is in. deze twee bundeltjes heel wat muziek, geschikt voor onze godsdienstoefeningen, speciaal voor 'de kerkelijke feestdagen, te vinden. Ook de twee nummers Zur Trauung en Brautzug zijn zeer geschikt om te spelen-bij een huwelijksdienst. Nog steeds schijnt

het bruidskoor uit Wagner's Opera Lohengrin en de Hochzeitsmarsch uit Mendelssohn's opera Sommemachtstraum daarvoor dienst te doen in vele gevallen. Afgezien van het feit, dat dit geen orgel-Inuziek is, moet toch ernstige bedenking worden ingebracht tegen het spelen van operamuziek bij onze godsdienstoefeningen. Wie zou er ooit toe komen om in een godsdienstoefening, als het heilig avondmaal gevierd wordt, de „Abendmahlsszene" uit Wagners opera Parsifal voor te spelen? In principe is dit toch hetzelfde; operamuziek mag niet geduld bij onze kerkdiensten.

We kunnen deze werken van Riemenschneider indeden bij de impressionistische muziek. Het opschrift boven het werk roept indrukken wakker en de componist verklankt ze in zijn muziek. De vorm wordt op den achtergrond gedrongen, wel niet zoo sterk bij Riemenschneider als bij den Franschen impressionistischen componist Claude Debussy, over wiens werk „Après-midi d'un faune" Ravel in een interview opmerkte, dat men niet kan zeggen, hoe het opgebouwd is. Toch bekommert zich ook Riemeuschneider niet al te zeer om den vorm, geeft in eenzelfde stuk nu eens een driestemmigei, dan weer een vierstemmige contrapuntische bewerking, terwijl de tusschenspelen die deze gedeelten verbinden ook zeer vrij van vorm zijn. Natuurhjk heeft dit zijn nadeelen, evenals bij vele andere moderne werken is de eenheid niet altijd even duidelijk; hier en daar lijkt de samenhang minder goed, maar wanneer men zich de moeite wil geven om met ernst Riemenschneiders werken te bestudeeren, zóó, dat men zijn gedachtengang doorvoelt, dan zal men zeker de schoonheid erin ontdekken en de werken op zijn repertoire plaatsen.

Dehalve de Stimmungsbilder wil ik een drietal andere orgelwerken vermelden van Riemenschneider, n.l. een bundel met een tiental koraalvoorspelen en een tweetal sonates. De koraalvoorspeleia zijn natuurlijk niet te gebruiken als inleiding voor onze psalmen, slechts één ervan, gecomponeerd voor het Duitsche koraal „Freu dich sehr, o meine Seele", dat dezelfde melodie heeft als Fs. 42, zou in aanmerking kunnen komen, maar het staat in de toonladder van g en is dus te hoog om te gebruiken bij den kerkdienst. Toch kan ik kennismaking met deze voorspelen aanraden, om de manier waarop ze zijn geschreven; misschien zal het leiden tot een improvisatie van koraalvoorspeïen in den geest van deze „Zehn Choralvorspiele".

De eerste „Sonate in A dur" opus 33 is indertijd' - al verscheidene malen gegeven in ons land door den vroegeren Zwolschen organist J. C van Apeldoorn op zijn orgelbespelingen. Het hoofdthema van het eerste gedeelte der sonate (Allegro moderato) luidt:

Evenals het meerendeel zijner Duitsche collega's toont Riemenschneider ook in zijn sonates de neiging tot chromatische opvolging; het thema wordt zeer goed verwerkt en afgewisseld door een eveaeens chromatisch gehouden neventhema in kwartnoten, te spelen op een zacht geregistreerd derde manuaaJ. Het tweede gedeelte der sonate wordt gevormd door een zeer melodisch, eenvoudig „Adagio cantabile" in D groot, waar telkens weer de melodie in de tenor op het iets sterker geregistreerde tweede manuaal moet worden gespeeld, terwijl de begeleiding op het derde nianuaal wordt gegeven. Zeer eigenaardig zijn de staccato accoorden in zestienden, te spelen op het m.p. geregistreerde eerste manuaal, die dit gedeelte in het midden onderbreken. Een forsch en indrukwekkend „Allegro maestoso" vormt het derde deel dezer sonate, waarin telkens weer motieven opduiken aan de eerste twee gedeelten ontleend. Een mooie afwisseling in dit slotdeel vormt het zangerige grootendeels driestemmige „Moderato", dat weer voor tweede en derde manuaal bedoeld is.

De tweede sonate in D-dur, door Riemenschneider zelf aangeduid als „Phantasie Sonate" (opus 62), bestaat uit vier deelen: Ie Maestoso (waarin ook het non legatospel wordt toegepast evenals m de bekende Toccata van Th. Dubois, zeer breed' te spelen, 26 Allegretto vivo in g klein met een mooi thema, heel goed verwerkt. Se Mo> dleh rato in bes groot is ook heel goed geschreven, alleen het slot met zijn halve noten, valt wat uit de lijn en 4e een „Allegro energico" weer in D-dur, dat eindigt met het beginthema van het •eerste deel. " ~ " !

Onder de moderne componisten mag Riemenschneider met eere worden genoerhd'. Ik ben ervan overtuigd, dat ernstige bestudeering tot waardeering Z9.1 voeren en werkelijk muzikaal genot zsd opleveren.

D. STROO.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1931

De Reformatie | 4 Pagina's

Georg Riemenschnelder

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1931

De Reformatie | 4 Pagina's