Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over „Loten” c.a. 1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over „Loten” c.a. 1)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

De Heer V. te A. vraagt enkele inlichtingen omtrent de houding, door Christenen aan te nelnen ten opzichte van loten en. wat zich daarom heen groepeert. Niet zoozeer ten opzichte van het ge-

wone loten om geld, zooals b.v. in de staatsloterij geschiedt, doch vooral ten aanzien van deelnemingen in obligatieleeningen, waarvan een deel jaarlijks z.g. wordt uitgeloot, alsook het ^„loten" bij verschillende spelen, zooals voetballen en damspel.

De daaraan vastgeknoopte vraag, hoe het moet gaan met het loten voor den Militairen Dienst moeten wij wel onderscheiden van de andere vragen. Immers, hier is het de Overheid, die door eigen organen eene loting doet uitvoeren en de consequenties daarvan dwingend oplegt aan haar onderdanen. En ook, wanneer, zooals vroeger, de Nederlandsche ingezetenen zelf moesten , jtrekken" bij die loting voor den Militairen Dienst, was er slechts sprake van eene opvolging van een bevel van de Overheid.

Eene beschouwing over zulk eene verplichte loting zon ons voeren in de bespreking van het vraagstuk, welke de verhouding moet zijn tusschen Overheid en onderdanen. Dit onderwerp zou reeds op zichzelf eene uitvoerige behandeling vereischen. Bovendien is de vraag van zulk eene verplichte loting principieel onderscheiden van de andere door den vrager genoemde vormen. Daarom beperken wij ons "hier toit het vrijwillige loten.

Natuurlijk moeten wij trachten ook bij dit vraagstuk een leidraad te vinden in den Bijbel. Op verschillende plaatsen wordt het loten in den Bijbel genoemd als eene handeling, die ter oplossing van allerlei moeilijkheden werd verricht. Vele van die moeilijkheden betroffen personen, ander© weer zaken. Niet altijd staat daarbij uitdrukkelijk vermeld, dat zulk loten moest worden voorafgegaan door een gebed of eene soortgelijke handeling. Wie Numeri 26:55 leest, zoekt tevergeefs naar een bevel om, wanneer men tot de daar voorgeschreven loting zou overgaan, zich eerst af te zonderen in het gebed. Niettemin mag uit Jozua 18:7 en 10 worden afgeleid, dat, toen men aan die loting toe was, toch wel het (liturgisch) gebed is opgezonden; men lette op de woorden „voor het aangezicht 'des Heeren". Ook op nog andere plaatsen zien wij het loten voorgeschreven, O'.a. Leviticus 16:8. Ook hier ontbreekt het gebod van het voorafgaande gebed. Waar deze handeling echter deel uitmaakte van den dienst in het Heiligdom, mag men hieruit nog niet zonder meer voor eene toepassing in het gewone leven van eiken da, g conclusies trekken, ook al houden wij rekening met de gedachte, dat er geen principiëele tegenstelling mag bestaan tusschen ons dagelijksch en Zondagsch leven. Evenzoo is bij de loting, in 1 Kronieken 24:5 genoemd, waarbij ook niets wordt gezegd o-mtrent een voorafgaand gebed, te bedenken, dat ook de hier genoemde handeling alweder den dienst van het Heiligdom betrof. Van soortgelijke beteekenis moet natuurlijk ook geacht worden het loten in Jozua 7:14 genoemd, waar Jozua het lot gebruikt als middel om den schuldigen Achan te ontdekken.

Wij kunnen verder nog letten op 1 Samuel 14:41 en 42, waar Saul het loten gebruikt om uiteindelijk tusschen zich en zijn zoon Jonathan tot een duidelijke uitspraak inzake de schuldvraag te komen. Hier wordt in vers 41 gezegd, dat Saul „tot den Heere" sprak en dus de loting inleidt met een gebed. In vers 37 staat, dat Saul tevergeefs tot God gesproken had; de Heere zweeg; er was een ban in het leger. Nu grijpt Saul de loting aan; niettegenstaande even te voren God niet had geantwoord, leidt Saul toch het loten in met een nieuw spreken „tot den Heere".

Er zouden meer gevallen uit den Bijbel kunnen worden genoemd. Maar we moeten op iets anders nog letten. Namelijk op het karakter van het loten als een. praktijk onder de Oostersche volken. Niet alleen het volk van Israël kende het loten. Wanneer dit het geval was geweest, dan zouden wij wellicht het vraagstuk nog eenigszins anders moeten behandelen. Wij hebben evenwel het loten te zien als een gebruik, onder de Oostersche volken, een gebruik, dat nu, wanneer het door de Israëlieten, ook in hunne gesacreerde handelingen werd opgenomen, ook meestal op plechtige wijze werd verricht.2)

Of dit altijd zoo geschiedde, is niet uit den Bijbel af te leiden. Nog veel minder, dat de Israëlieten . gewaarschuwd werden het gebruik van het lot toch vooral tot hooge uitzonderingsgevallen te beperken. Spreuken 16:33 en 18:18 doen het tegendeel vermoeden. Wel moest het volk van Israël, hetwelk de bijzondere openbaring Gods ontving en moetaii dus ook wij ons doordrongen gevoelen van de uitspraak in Spreuken 16:33, dat „het beleid", ook in de uitkomsten van het werpen van het lot, „van den Heere" is. Van die wetenschap was Jona doordrongen toen hij, volgens Jona 1:7 e.v. ook' Gods hand opmerkte, zooal niet in het werpen, dan toch wel in de uitkomst van het lot. Het staat niet geschreven, dat de schepelingen, evenals Jona, met het Gods-beleid gerekend hebben. Waarschijnlijk hebben zij als gewone Oosterlingen het lot gebruikt ter oplossing van eene moeilijkheid.

Hiermee is het principiëele onderscheid geteekend tusschen het loten en de besnijdenis. Ook deze laatste was onder de heidenen bekend; voor de Israëlieten werd zij tot Sacrament verheven en daarmede buiten het gewone dagelijksche 'leven gesteld. Met het loten was dit niet het geval. Maar het volk van Israël had een bijzondere openbaring ontvangen; een openbarmg, welke leiden kon tot Spr. 16:33 en waardoor het volk dus mocht bedenken^ dat het zich toch als voor Gods troon plaatste, wanneer het ging loten, met de. bede dat Hij de uitspraak wilde geven. Daannede was dus ook als vanzelf het jolk ingeprent, dat het het lot nooit voor zondige dingen mocht gebruiken.

Het komt mij voor, dat wij door te letten op de omstandigheid, dat het loten als een algemeen in gebruik zijnde handeling, het Israëlietische Volk niet verboden werd, maar toegestaan, ja zelfs voorgeschreven werd (zie Numeri 26:55 en Leviticus 16:8), onderricht ontvangen, noodig voor de beantwoording van de gestelde vragen. Het gaat er toch precies mee als met verschillende andere dingen. Wanneer wij bijv. met de wetten der natuurkunde den regenboog kunnen „verklaren", zoodat wij, bijna spelenderwijze, een regenboogje kunnen doen ontstaan, zullen wij dan, om toch maar niet te lijken op de toovenaars voor Farao, elke poging daartoe nalaten? Immers, neen. Al zulk „spel" behoeft toch nimmer bij de geloovigen iets af te doen van den ernst, waarmede zij naar den boog in de wolken de blikken wenden. Steeds blijven zij dan, in onwrikbaar vertrouwen, denken aan de belofte, door God eeuwen geleden aan de gansche wereld geschonken. Bij al zulke dingen blijft immers het onderscheid tusschen de wereldlingen, die onberoerd blijven staan en de geloovigen, die altijd willen teruggaan tot den Schepper en zich herinneren, dat in alle dingen Gods wereldbestuur ligt en dat sommige dingen, ook al zijn zij in het, natuurlijke leven opgenomen, krachtens Gods eigen wil, ons wel zeer bijzoiider van zijn almacht, trouw en liefde spreken. '

Zoo is het nu ook gesteld met het lot. Ook het loten is op zichzelf een natuurlijke handeling, welke gebruikt mag worden voor de oplossing van moeilijkheden, voor welke het menschelijk verstand geen billijke oplossing meer kan vinden. Maar als wij dan het lot kunnen werpen, mag dat nooit gescheiden om daarmede naar onze willekeur te handelen, doch met de belijdenis, dat het beleid, dus de uitkomst, ook van dit lot, van den Heer zal zijn. ^) \

Aldus gezien, verstaat ieder, zooals boven reeds werd gezegd van Israël, dat het loten, zoo min als eenige andere verrichting voor zondige dingen gebruikt mag worden. Maar het loten op zichzelf maakt geen uitzondering op al onze andere verrichtingen van eiken dag opnieuw. Elke daad van eiken Christen moet het stempel dragen van te zijn gedaan door kinderen van God en verricht .worden met de gedachte, dat van elke handeling eens rekenschap moet worden gegeven.

De vraag, of nu zoo'n loting, onafhankelijk van de omstandigheden, steeds moet worden voorafgegaan door een afzonderlijk, expresselijk daarop gericht gebed, zou ik niet bevestigend willen beantwoorden. Wij moeten ons voor oogen stellen, dat bij al ons doen èn laten de gebedsgestalte behoort. De Christen zal zijn dag niet anders willen beginnen dan met de afzondering in het gebed met zijn God; hij zal op gelijke wijze zijn dag beëindigen. Daartusschen in kent hij zijn gebeden, ook de geregelde gebeden b.v. aan tafel. Niemand onzer wil deze afschaffen. Niemand ook zal beweren, dat wij ons met die dagelijks-vaste gebeden, ontslagen mogen achten van gebeden op andere tijdstippen van den dag. Menigmaal zullen wij ons gedrongen gevoelen mogen tot een gebed, in allerlei vorm (zoo de zucht) en in allerlei houding (zelfs terwijl de hand de razende machine moet blijven besturen). Wanneer dit nu zal zijn, dit is te beoordeelen naar de omstandigheden, waaronder de handeling wordt verricht en ook naar den indruk, dien zij op iemand maakt en de beteekenis, die zij voor" hèm' heeft. Dit alles geldt ook t.a.v. de daad van het loten.

(Wordt vervolgd.)

'sGravenliage.


1) De Redactie ontving in verband met het vraagstuk van het loten enkele vragen van een lezer. Omdat deze zich bewogen op het terrein van financiën en economie, zijn ze aan den medewerker voor deze rubriek ter beantwoording doorgezonden. Red.

1) Vgl. Bavinck, Dogm., (2e dr.) I, biz. 343 en 344: „Dikwerf sluit God in de raededeeling zijner gedachten zich bij die lagere vormen aan, onder welke ook bij de Heidenen de goden gedacht werden hun wil bekend te maken. Er is dan in den vorm eene bijna volkomene overeenstemming. Daartoe behooren vooral het lot, de Urim en Thummim, de droom en het visioen.... De U. en Th., behoorden (echter) zeker wel tot eene zelfde categorie van openbaring als het lot...."

2) Vgl. Dr A. Kuyper, E Voto, I, blz. 219: „indien er onder menschen over eenige zaak geen beslissing te vinden is, ligt er in de werping van het lot zelfs een aangewezen weg, die geheel met het geloof overeenstemt Bijaldien kinderen Gods, in onoplosbare moeilijkheden, begeeren, dat God de Heere beslissing zal geven, en zij roepen Hem om die beslissing aan, en werpen het lot, niet om de Fortuin, maar om den Heere, hun God, te laten beslissen, dan kan zulks zeer wel stichtelijk en in de vreeze Gods geschieden."

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1931

De Reformatie | 6 Pagina's

Over „Loten” c.a. 1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1931

De Reformatie | 6 Pagina's