Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een klacht van Prof. Grosheide — tijdens het debat inzake Ubbink’s boek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een klacht van Prof. Grosheide — tijdens het debat inzake Ubbink’s boek.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

!n „Noord-Hollandsch Kerkblad" schreef Prof. Dr F. W. Grosheide:

„In „De Standaard" lazen we het bericht, dat D.V. in Mei te Londen een Calvinistencongres zal worden gehouden, dat uitgaat van de z.g. Sovereign Grace Union, den Engelschen Calvinistenbond.

Dat congres, ongetwijfeld een zeer belangrijke gebeurtenis, had in Nederland gehouden kunnen worden en de Nederlandsche Gereformeerde theologie, dit te nemen in den ruimen zin des woords, had daarbij zooal niet de leiding dan toch een zeer voorname plaats kunnen hebben, indien niet de critiek, die de consequenties van haar optreden niet zag, in Nederland den Calvinistenbond had doodgedrukt.

Zoo gaat deze zeer belangrijke zaak ons voorbij. Dat is jammer voor het land, dat ondanks alles door Gods genade nog steeds het meest Calvinistische land van de wereld is en waar de eenige Gereformeerde Universiteit ter wereld wordt gevonden.

Maar de schuld, dat nu anderen doen, wat wij hadden kunnen en misschien mag ik wel zeggen hadden moeten doen, ligt bij ons zelf.

Nu zal niet het Nederlandsche Calvinisme een rol van beteekenis spelen in de internationale beweging."

Tot zoover Prof. Grosheide.

Nu kan men over de „belangrijkheid" van het komende congres van meening verschillen. Ik voor mij ben er geen oogenblik rouwig om, dat het in Nederland niet komt. En ik vind het voor de waarheid en voor den werkelijkheidszin in Nederland een gelukkige omstandigheid, dat wij er voor bewaard geworden zijn, de indertijd als onderteekenaars van het geboortemanifest opgetreden Heeren , , alle èn een iegelijk", op te zien treden als LEIDERS, of zelfs maar als naar voren tredende figuren, of representanten, van ons n e d e r 1 a n d s c h Calvinisme, en als waarachtige vrienden van de eenige Gereformeerde Universiteit ter wereld, i) Onder die onderteekenaars was immers, naast Ds J. C. Aalders, („hersteld verband"). Mevrouw Bavinck (idem), den Heer H. W. V. Marie (idem), Prof. Dr Z. W. Sneller (idem) ook Er J. G. Ubbink, te Zevenhoven. Stel U voor. dat eerstgenoemden ^, Woord en Geest" hadden gepresenteerd als orgaan van het nederlandsch Calvinisme, en dat laatstgenoemde zijn onlangs door onderscheiden leden van den Bond (Prof. Aalders, Prof. Grosheide, Prof. Kuyper, e.a.) als door en door ongereformeerd boek veroordeeld geschrift had overgelegd ter conferentie Zóó vreemd zou dat niet zijn, want de Bond is opgericht dd. 19 Dec. 1929, en heel kort daarna, zoo niet reeds in dien tijd, blijkt achteraf dr J. G. Ubbink, bestuurslid van den Bond, bezig te zijn geweest met het schrijven van zijn bekende boek

Intusschen is het mijn bedoeling niet, het debat over den Bond weer op te rakelen. Daarvoor ontbreekt oot elke reden, want, bij mijn weten, heeft nog niemand de critiek, die ik erop uitbracht, ook maar met een vinger aangeroerd. Nieuwe, gezichtspunten kan ik dus niet openen.

Slechts moet mij één ding van het hart; dat wel wat lijkt op een afgeperste biecht. Sommigen blijken pas bij biechtredenen te gaan luisteren; zoo onlangs nog „Woord en Geest", dat van tien artikelen tegen Ubbink's, boek , alteen, , de slottirade toonde gelezen te hébbem ]^M> mSi

Toen ik enkele maanden geleden me mengde onder hen, die terwiÜe van het gereformeerde volk meenden, het boek van dr Ubbink te moeten afwijzen, en die daarvoor argumenten trachtten aan te geven, heb ik een oogenblik eraan gedacht, in mijn openingsartikel ongeveer dit te zeggen: „Goede menschen, in 1929 werden wij onder anderen door dr J.G. Ubbink opgeroepen om (art. 3 van de Bonds-Statuten) „den band tusschen de belijders der Gereformeerde religie in ons land te versterken", en , , de waarheden, in onze belijdenisschriften vervat, te propageeren". Hij was onder hen, die ons beloofden, (art. 4) „het uitgeven van brochures en van een tijdschrift", het (art. 5) „inrichten van gespecialiseerde cursussen voor apologetiek", „het vormen van studieclubs". In het onderteekend manifest werd ieder der onderteekenaars door zijn medeonderteekenaars bij het volk aangediend als voor het minst toch behoorende tot een „nuance" van de „Gereformeerde richting". Ook dr Ubbink werd dus aldus ons aangeprezen door de reeds genoemde mede-onderteekenaars, en door enkele anderen, onder wie ook de apeldoornsche docent Van der Schuit en diens kerkgenoot ds Geels, en ds H. Janssen. En thans, goede menschen, zijn ettelijke leden van dien Bond, onderscheidene medeonderteekenaars van diens geboortemanifest, hard bozig, „De Standaard" voorop, Prof. Kuyper in het eerste gelid, met klem van redenen te betoogen, dat dr Ubbink op haast alle punten de gerefor-^meerde gedachte verlaten heeft, en op fundamenteele punten (Schrift en kerk!) de gerefo'rmeerde gedachte verloochent. Ziet genu niet, beste menschen, dat de uitkomst achteraf bevestigt, dat de oprichters van den Calvinistenboiid — om de terminologie van Prof. Grosheide te bezigen — „de consequenties van" hun „optreden" indertijd „niet zagen"? ? ?

Nog iets.

Toen onlangs ds C. W. J. v. Lummel van Zuidland vroeg: hebben wij zelf geen schuld, min of meer, daarvan, dat opvattingen als dr Ubbink verdedigt, in onze kerken wortel kunnen schieten, toen heb ik op het punt gestaan, te antwoorden: ten deel e ja; want heel wat van onze leidende figuren, ook van niet-kerkelijk-gereformeerde zijde, hebben dr Ubbink naar voren gebracht als mede-apologeet in een tijd, waarin velen, onder wie ook ik zelf, reeds vermoedden, dat dr Ubbink de gereformeerde gedachte op gewichtige (voor heel den calvinistische!) opbouw beslissende) punten bezig was los te laten.

Maar ik heb tot twee keer toe mjj n pen bedwongen. Enkele tegen K. S. stemming makende lieden zullen zich dit wel niet voor kunnen stellen; geen wonder ook, omdat de zoodanige» dikwijls zich aftobben met ijdele psychologie, die dan ook meestal de plank misslaat. Intusschen i s het toch zoo, ondanks hun goedkoop gepsychologiseer.

Ik heb, toen dr Ubbink's boek besproken moest worden, van deze dingen gezwegen. En ik heb ds Van Lummel hier (in Persschouw) tot mijn lezers laten spreken, zonder iets méér te zeggen, dan dit ééne, dat iemand in den loop der jaren kan veranderen. Dat was wel waar, en het was zelfs één der redenen, waarom ik in mijn critiek op dr Ubbink's boek geheel van deze dingen zweeg. Maar het, was niet de volledige waarheid, en dat wist ik, toen ik het zei.

Waarom ik dan deze of dergelijke opmerkingen terugdrong ?

Eén der redenen gaf ik reeds aan. En voorts is er veel meer. Ik wilde niet zonder noodzaak oude histories ophalen, niet zonder noodzaak dingen zeggen aan het adres van velen, die ik hoogacht, en als prachtige verdedigers van de gereformeerde waarheid eerbiedig. Ik wilde ook niet een volksmenner lijken, ' of een pocher, die een goedkoop

suGcesj© zoekt, met een ietwat gevaarlijk: zie-jenu-wei, heb ik het niet gezegd ?

Maar er kunnen tijden zijn, waarin men zelfs tot wie men het meest hoogacht, openhartig moet zijn.

En nu daarom prof. Grosheide rondweg schrijft — voor die eerlijkheid ben ik dankbaar_, want ik geloof, dat ik mijn afkeer van de diplomatie ook van prof. Grosheide geleerd heb — nu .prof. Grosheide rondweg schrijft: de critiek on den Calvinistenbond heeft DE CiONSEQUENTIÉS VAN HAAR OPTREDEN NIET GEZIEN, —

en nu die algemeen sprekende critiek-op-de-critiek ook mij wel zal treffen naast de e 11 e 1 ij k e medegereformeerden, die den Bond hebben afgewezen, — nu verhindert mijn eerbied voor Prof. Grosheide mij toch niet, mijnerzijds even openhartig te zijn.

En in volle overtuiging geloof ik nu te mogen zeggen, dat ik voor mij de consequenties van de critiek wel degelijk heb gezien; dat ik anno 1929 onder de onderteekenaars der Bondsstatuten wel degelijk zulke stroomingen heb meenen te vinden als die> welke thans door dr übbink royaal worden uitgesproken. En dat ik ook daarom zoo fel tégen den Bond, gel ij k hij zich aandiende, was. Beleefd verzoek, dit zinnetje in zijn geheel te lezenI O, men zou, als men wilde, op een leelijke manier munt kunnen slaan uit zinnetjes, als prof. Hepp indertijd schreef (één der onderteekenaars):

„Hieruit blijkt wel, hoe scherp belijnd die grondslag (van den Bond) is. Zij, die niet Gereformeerd zijn in konfessioneelen zin, kunnen niet toetreden." (Ref. 21 Febr. 1930).

„De Bond bedoelt niet alle zich noemende orthodoxen te vereenigen, maar alleen beslist-Gerelormeerden" (1.1.).

„Van zijn werkelijk Gereformeerd zijn moet hij door Tolledige aanvaarding van art. 2 bewij s geven." (1.1.).

„Dat de Bond deze Statuten ook zal handhaven, daarvoor staan een reeks van namen borg." (Ref. 14 Maart 1930). (Ook de naam van Dr Ubbink dus, want men kan toch niet van goede trouw spreken, als men zijn eigen mede-onderteekenaars bij voorbaat wantrouwt).

Maar uit zulke volzinnen wil ik geen koperen munt slaan, want nóg bedenk ik, dat men dd. 19 Deo. 1929 dr Ubbink kón beschouwen als officieel-gereformeerd.

Alleen maar: laat men nu niet zeggen, dat de critiek haar consequenties niet doorzag.

Want ik geloof, dat de oprichters van den Bond .- als groep nu genomen - de consequenties Van hun optreden niet hebben gezi.en.

Hadden zij dat gedaan, dan zouden zij zich ervoor gewacht hebben:

a) personen, die reeds in 1929 rechtmatigen twijfel — ja zelfs loochening — omtrent hun „beslistgereformeerd" zijn wettigden door hun publieke optreden, in te lijven, en als leiders der gereformeerde apologetiek aan te dienen, en hen zoo, zeer onvoorzichtig, te stijven in den tragischen wann, dat zij toch eigenlijk best-gerefo^rmeerd waren;

b) den voorslag, dien prof. Hepp indertijd gedaan heeft — BEPAALDE PUNTEN als grondslag aanvaarden — te verwerpen, en daarvoor in de plaats te stellen de drie formulieren van e 6 n i g h e i d, terwijl er onder de oprichters menschen waren, die volgens Assen — en Assen is toch geen sect e-zaakje geweest? — de drie formulieren juist in het Schriftvraagstuk principieel lO'Slieten;

c. den Bond zóó te recommandeeren, dat vrijwel heel de gereformeerde pers zich er spontaan van afgekeerd heeft. Dit had men toch niet „voorzien"? Anders was de verrassing van 19 Dec. 1929 een uiLd: iging geweest.

Conse.quenties voorzien? ?

Consequentie zou anno 1932 geweest zijn, dat, stel eens, dat het congres in Nederland gekomen was — de orderteekenaars-van-1929 in 1932:

óf hadden nioeten zéggen: dr Ubbink is nóg gereformeerd - maar dan had „De Heraut", en „Het Ouderlingenblid" thans moeten zwijgen, waar ze nu met aandra: ng tegen dr Ubbink spreken, - óf erkennen, dat de Bond inderdaad ongereformeerde elementen als bestuursleden had aangediend, die men thans verloochenen moest.

Want indien het geze 1 s chap'der toen-onderteekenenden het geval-übbink in den Bond zelf had moeten „behandelen", dan zou er zeker een scheur gekomen zijn in den Bond zelf; immers, de hersteld-verbanders zouden zeker en gewis het vonnis niet hebben gesteund.

De Bond zou toch uiteengespat zijn, ondanks Schilder, dien „De Standaard" nu zoo wat voor het geval verantwoordelijk stelt.

En dan moet men bovendien bedenken, dat thans „De Heraut" het goed vond publiek te vertellen — men sprak immers van banden aan het buitenland? — dat de oagerefonneerde ideeën van Prof. Du Plessis in Zuid-Afrika reeds zooveel jaren geleden werden gesteund door.... één der ibestuursleden van den Cal vi nis ten bond, dr Ubbink. Thans wordt diens naam in verband met een brief gepu­ bliceerd. Zou die brief niet mede hieraan te wijten zijn, dat dr Ubbink door gereformeerde leiders is gesterkt in den waan, dat hij, mét onderscheiden medewerkers aan „Woord en Geest", toch maar als beroeps-apologeet van het calvinistische denken was aangekondigd?

Ik oordeel niemand; ik zeg alleen maar: ik heb geduld. De stemming tegen K. S. kan nog een tijdlang worden gevoed. Men ga zijn gang. Maar als ik aan die dingen denk, dan antwoord ik rustig: niet ik, maar gij hebt verzuimd, de consequenties van uw optreden te zien.

En-ik overzie thans nog eens weer, wat • er sedert 1929 uit de pen van _, , Woord-en-iGeest"-redacteuren (lid van den Bond) en uit die van dr Ubbink, gevloeid is. Ik herhaal: als ik hen als gereformeerd moet erkennen, dan verloochen ik Assen. Want ik heb geen zin, lid van ©en secte te zijn; en evenmin te behooren tot „d© kerk in het slop".

Nu weet men het precies. Respect is veel; de waarheid is meer.

Doode stemming-makerij.

Toen ik j.l. Zaterdag las wat Prof. Grosheide schreef, dacht ik dadelijk: dat staat binnen enkele dagen in „De Standaard". Als men daar de onverstandigheid heeft, dr Dijk en de anderen te negeeren, zal er bij staan: dit slaat op Schilder, — dacht ik erbij.

Het kwam precies zoo uit. De kerknieuws-rubriek van „De Standaard" — ds Nauta wees ©rop — neemt wel bij voorkeur op, wat tegen de overheerschende meening van de gereformeerde pers soms ingaat — b.v. inzake dr Ubbink's publicatierecht — maar weigert, objectief, de andere meening te verslaan. Onder meer die van Schilder. Maar als er tegen hem , , stemming" gemaakt worden kan, dan mag zijn naam er nog wel eens in.

Onder het opschrift „doodende critiek" werd Prof. Grosheide's artikeltje overgenomen. Dat is natuurlijk uitnemend, althans indien men kerkelijkneutraal wil zijn, en dus een vervolg moge 1 ij k laat, en a priori bedoelt.

Maar ietwat op, zooal niet doodende, dan toch doode critiek, in den vorm van stemming-makerij, leek het, onder de critici vooral naar voren te schuiven: ds K. Schilder.

Men schijnt te vergeten, dat Dr K. Dijk, medewerker aan „De Standaard" voor de — soms helaas als ongevaarlijk beschouwde — rubriek „Uit de Schrift" ook tot de felste critici behoord heeft.

Toch is Dr Dijk de man, wiens boeken door „De Standaard" worden uitgeloofd voor wie nieuwe abonné's brengt. Otider meer de boeken „Voor Hart en Leven". Terecht heeft Dr Dijk onlangs in „Menigerlei Genade" betoogd — evenals een artikel in den „Kamper Almanak" — dat uit het HART de UITGANGEN des levens zijn. O.m. dus ook de logische werkzaamheid. Daarom was het verzet tegen den Bond bij hem dan ook een zaak des , , harten". En voor het (concrete) „leven". Waarom zwijgt „De Standaard" dr Dijk dood, als het niet om een „luim" van ©en der redacteuren is?

Concreet worden, is een eerste eisch, om elkaar weer te kunnen verstaan.

En als „De Standaard" nu toch aan het namen noemen wil beginnen, dan kan ik het blad verwijzen naar oude jaargangen van „De Reformatie".

Onder de „doodende critici" zal het blad dan de namen vinden van vrijwel alle gereformeerde organen, die door niet-bestuursleden van den Bond geredigeerd werden.

Mag ik nog eens het lijstje — dat men controleeren kan — overleggen?

Hier is het. Ik citeer uit Persschouw „Reformatie", naar chronologische orde.

Ds Rietberg, Dr K. Dijk, Dr H. Kaajan, Geref. Kerkb. van Amsterdam, Ds A. H. v. Minnen, Ds H. J. Heida (Ref. 14 Maart '3D), Ds Laman, "Ds Broekstra, Marnix, Ds Datema (vragenderwijs), D© Maasen Scheldebode, de heer G. G. (jijben, D's Bootsma, (21 Maart), Dr C. N. Impeta, Ds Janseas, Ds P. V. Dijk (die door , , De Standaard" den laatsten tijd gretig werd geciteerd gelijk ook door „PniJl") (28 Maart), Ds Miedema, Prof. Lindeboom (11 April), D'S Van Lummel (18 April), Kerkbode Amsterdam-Zuid (geref.) (25 April).

Waarschijnlijk is er wel meer over geschreven; maar omdat de Persschouw daarna een tijdlang door een mijner mede-redacteuren is verzorgd, kan ik niet meer nagaan.

Waarom worden, als „De Standaard" eenmaal namen noemen gaat (wat Prof. Grosheide niet deed) zoc-veel go d3 antirevo'ufonairen doodgezwegen, als het niet om stemming of uit een zekere stemming geschiedt? Een kind alleen weet niet, trouwens, dat er, boven de genoemden, nog ettelijke andere gereformeerden en antirevolutionairen (ook aan de Vrije Universiteit en ook in „Antirev. Staatkunde") tegen den Bond zijn.

Laat men voorzichtig zijn: stemmingen tegen personen wekken, houdt men bij de d'mkcnde lezers niet lang vol; bovendien liggen er nog altijd argumenten. Er is nog altijd een erfenis van Dr A. Kuyper.

K. S.

Benoeming Chr. Geref. schoolhoofden. 171

Onlangs circuleerde in de pers eea klacht van chr. geref. zijde over leden der chr. geref. kerk, die als zoodanig werden gepasseerd bij benoeming van een schoolhoofd. Het kan zijn nut hebben, erop te wijzen, dat het zoo goed als zeker in een der in dat artikel bedoeld© gevallen heel anders is, dan werd voorgesteld. Er was een chr. geref. onderwijzer, die zijn kinderen in d© chr. geref. kerk liet doopen, daar zelf de doopvragen beantwoordde, maar geen belijdend lid was. Bezwaren tegen benoeming van d o o p 1 © d ©n als schoolhoofd kuEEpèïC zou men zoo zeggen, „interkerkelijk" worden" gevoed. Wanneer zou men de kwesties stellen, zooals ze zijn? Eigenlijk is dat toch het begin van christelijk© ethiek.

K. S.


1) Men moet jnaar eens lezen, hoe anno 1932 „Woord en Geest" (welks redacteuren in den Bond deels zitten) schrijft over „De Vrije" en „Kampen" \ Is men ziende blind? ' '"

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 februari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Een klacht van Prof. Grosheide — tijdens het debat inzake Ubbink’s boek.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 februari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's