Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Chilisame en het Oude Testament.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Chilisame en het Oude Testament.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXII.

De twee houten, Ezecblël 37:15-23.

In hetzelfde 37e hoofdstuk, waarin het bekende visioen van de vallei vol dorre doodsbeenderen voorkomt, vinden we ook nog beschreven een beteekenisvolle zinnebeeldige handeling, waardoor de profeet in 'sHeeren naam de hereeniging van geheel Israël moet aanduiden.

Het is niet noodig hier uit te weiden over de zinnebeeldige handelingen bij de profeten. Ik mag daarvoor wel verwijzen naar mijn Profeten des Ouden Verbonds, bidz. 95—107. Ik heb daar de meening verdedigd, dat alle zinnebeeldige profetische handelingen in w e r k e 1 ij k h e i d zijn ten uitvoer gelegd; hoewel sommigen van gevoelen zijn. dat in verschillende gevallen slechts aan visionaire toestanden of allegorische voorstellingen te denken is. Zoo pas nog Dr Troelstra in zijn verklaring van den profeet Ezechiël, in Tekst en Uitleg. Maar wat de hier beschreven zinnebeeldige handeling betreft, kan er in ieder geval geen twijfel over bestaan, dat zij door den profeet in werkelijkheid werd ten uitvoer gelegd, ook al wordt het er niet apart bij gezegd; want uit vs. 18 en vs. 20 blijkt duideUjk dat Ezechiël's medebalhngen moeten zien wat de profeet doet.

Waarin bestaat nu de zinnebeeldige handeling? De profeet ontvangt van Godswege de opdracht twee stukken hout te nemen en die van opschriften te voorzien. We behoeven hier niet met sommige uitleggers bepaald aan „staven" te denken; veeleer zijn bedoeld gewone stukken hout, maar dan toch allicht niet al te ruw en vajn al te onregelmatigen vorm, zoodat er gemakkelijk op geschreven kan worden, en ze ook in de hand vlak tegen elkaar gehouden kunnen worden om den indruk te maken van één enkel stuk hout. Op het eene van die beide houten moet de profeet schrijven : Voor Juda en voor de kinderen Israels, zijne metgezellen. Die bijvoeging „voor de kinderen Israels, zijne metgezellen" doelt op de twee stammen Benjamin en Simeon; " 'die mede tot het koninkrijk Juda behooren, alsook op de Levieten en een deel van de bewoners van het tienstammenrijk die in den loop der tijden naar Juda waren uitgeweken. Op het andere moet eveneens een opschrift komen te staan, maar wat dit precies is, laat zich niet zoo heel gemakkelijk uitmaken. Er pleit uit den aard der zaak veel voor, om het tweede opschrift zooveel mogelijk gelijkvormig aan het eerste te denken. En zoO' kunnen wij het ook verstaan, als wij even afzien van de bijvoeging „het hout van Efraïm". Wij krijgen dan als opschrift: Voor Jozef en voor het gansche huis Israels, zijne metgezellen. Daarmee wordt dan het tienstammenrijk bedoeld, genoemd naar Jozef; met de toevoeging „het gansche huis Israels, zijne metgezellen", die dan ziet op al wat er verder, met uitzondering van wat deel uitmaakt van Juda, tot Israël behoort, alle overige stammen die met de stammen van Jozef tot Israël gerekend mogen worden. Verschillende uitleggers willen nu „het hout vair Efraïm" als een toevoegsel uit den tekst schrappen. M.i. ten onrechte. Maar deze woorden behooren niet tot het opschrift. We moeten wel aannemen dat het opschrift geluid heeft, zooals we hierboven hebben aangegeven. Die woorden vormen een verduidelijkende verklaring van den profeet, die daarmee wil aanduiden, dat het tweede hout met zijn eenigszins eigenaardig opschrift, te beschouwen is als het hout van Efraïm, naar de gewone uitdrukkingswijze dus als het hout van het tienstammenrijk. In de vertaling zullen we dus die uitdrukking tusschen haakjes of gedachtenstreepjes moeten plaatsen: „Voor Jozef — het hout van Efraïm — en voor het gansche huis Israels, zijne metgezellen".

Die twee aldus beschreven houten moet nu de profeet tegen elkaar aanleggen en zóó in de hand nemen, dat ze zich in zijn hand als één geheel vertoonen, dat ze den indruk maken van één enkel stuk hout te zijn.

Verondersteld wordt, dat dit niet zal kminen nalaten de aandacht van des profeten medeballingen te trekken. Dan zullen ze ongetwijfeld vragen naar de beteekenis ervan. Ze zullen willen weten wat dit te beduiden heeft (vs. 18). En dan moet de profeet hun antwoorden met de boodschap Gods, waarin de beteekenis van de zinnebeeldige handeling wordt verklaard, aanvankelijk echter Jióg maar op zeer vage wijze; en wel zóó, dat het beeld van de handeling wordt vastgehouden, maar nu op God zelf wordt overgebracht: God zelf neemt, de twee houten bijeen, zoodat ze één worden ia zijn hand. Hiermee wordt dus te kennen gegeven, dat de zinnebeeldige handeling door den profeet verricht, iets voorstelt wat God gaat doen. Wat dat is wordt nog niet, althans zeker niet met duidelijke woorden, gezegd. Maar de aldus gegeven aanduiding is toch wel voldoende om te doen begrijpen waar het om gaat: de splitsing van Israël in twee, meestal tamelijk vijandig tegenover elkaar staande deelen, in Juda en Jozef of Efraïm, zal een einde nemen.

Vs. 19 levert voor de juiste verklaring van de gebezigde bewoordingen nogal eenige moeilij'kheden op. We zullen daarop hier evenwel niet ingaan, daar-de hoofdzaak in ieder geval duidelijk is.

Terwijl de profeet de hierboven aangeduide verklaring geeft, moet hij de beide beschreven stukken hout ten aanschouwe van zijne medeballingen in de hand houden (vs. 20). En nu volgt er nog een tweede Goddelijke opdracht tot spreken, waarmee een verdere en nadere verklaring van de ziimebeeldige handeling gegeven wordt. Nu wordt niet langer met volharding in de beeldspraak der handeling, maar rechtstreeks en onomwonden haar beteekenis uiteengezet. Deze verklaring houdt daa een dubbele belofte in: lo. van terugkeer uit de ballingschap — waarbij de profetie zich aansluit aan de termen waarin die ballingschap als een verspreid zijn onder de volken te voren aangekondigd is: „ziet Ik zal de kinderen Israels halm uit het midden der heidenen, waarhenen zij getogen zijn, en zal ze vergaderen van rondom, en brengen in hun land" (vs. 21); 2o. van vereoniging der stammen Israels in het land hunner vaderen tot één enkel volk: „en Ik zal ze maken tot een eenig volk in het land, op de bergen Israels" (vs. 22). In dit laatste komt natuurlijk vooral de beteekenis der zinnebeeldige handeling uit.

Het is duidelijk dat er op deze wijze een nauw verband wordt gelegd tusschen den terugkeer uit de ballingschap en de hereeniging van geheel Israël. Die hereeniging wordt hier blijkbaar gedacht als onmiddellijk aansluitend aan den terugkeer. Die terugkeer is terugkeer uit de Assyrisch-Babylomsche ballingschap; uit de ballingschap waarin zici de Israëlieten óp het tijdstip van de verkondiging

dezer profetie bevinden: de Heer© zal hen halen uit het midden der heidenen waarhenen zij getogen zijn (vs. 21). De bedoelde hereeniging moet dus met en onmiddellijk na den wederkeer uit de Babylonische ballingschap hebben plaats gehad. En nu hebben wij de vraag te beantwoorden: wat hebben wij daarvan te denken? Van Chiliastische zijde wordt er steeds weer sterke nadruk op gelegd, dat de terugkeer uit de Babylonische ballingschap een terugkeer uitsluitend van Juda geweest is, en dat de Tien Stammen daarin niet hebben gedeeld; dat dus de beloften der profetie, voor zoover de Tien Stammen betreft, niet zijn vervuld. En daaruit wordt dan de gevolgtrekking gemaakt, dat die beloften niet op den terugkeer uit de Assyrisch-Babylonische ballingschap hebben kunnen doelen, en dat de vervulling daarvan nog toeft. Ook hier bij de zinnebeeldige handeling met de twee houten haalt Ds Berkhoff een plaats aan uit Greenhill's Verklaring over de Profetie van EzechiëL waarin deze zegt, dat de twee houten nog nooit vereenigd geworden zijn en dat dit dus alsnog zal moeten geschieden (De Christusregeering bldz. 161). Maar feit is, dat de zinnebeeldige handeling met de twee houten, blijkens de gebezigde bewoordingen, betrekking heeft op den terugkeer uit de Assyrisch-Babylonische ballingschap. En dan moet de eenheid van Israël, waarvaa hier gesproken wordt, ook een eenheid zijn, die met het ophouden der Assyrisch-Babylonische ballingschap tot stand kwam. We hebben vroeger, naar aanleiding van Jeremia's profetieën in betrekking tot de Tien Stammen, er op gewezen, dat de terugkeer uit de Babylonische ballingschap inderdaad niet slechts een terugkeer is geweest van Juda alleen, maar ook van lieden die behoorden tot de Tien Stammen (Schets no: XXII). Daaraiee i s de belofte der hereeniging vervuld. Vanaf den terugkeer uit de Babylonische ballingschap is er van geen splitsing meer sprake geweest. Het was toen voor altijd uit met de tegenstelling Juda-Efraïm. En ik zou dan ook wel gaarne van de Chiliastische uitleggers dezer profetie willen weten, hoe z ij zich voorstellen dat er in de toekomst nog een vereeniging van: Juda en Jozef zou kunnen plaats hebben? Is er dan nu nog een splitsing tusschen Juda en Jozef? I§ iemand in staat nu nog aan te wij'zen. Waar de Judeeërs en waar de lieden van Efraïm zich bevinden? Is iemand in staat nu nog ergens de afzonderlijke Tien Stammen aan te wijzen? Over heel de wereld zijn de Joden verspreid, maar vormen ze niet een eenheid ook in hun verstrooiing, waarin iedere tegenstelling tusschen Juda en de Tien Stammen weg is? Is het niet duidelijk als de dag, dat de scheiding tusschen Juda en Jo'zef verdwenen is, dat de profetie van het zinnebeeld der twee houten vervuld is?

Maar — wordt dit niet weersproken door wat er in vs. 22 verder volgt: en zij zullen allenitezamen een eenigen koning tot koning hebben"? Wordt hier niet iets geprofeteerd wat na den wederkeer uit de ballingschap zeker niet in vervulling is gegaan? Het volk Israël heeft na de ballingschap geen koning gehad. Hebben we hierin dan niet een aanwijzing dat we de vervulling dezer profetie eerst in een nog toekomstige periode te wachten hebben? Het antwoord op deze bedenking moet zijn, dat men toch wel ia het oog heeft te houden wat er in datzelfde 22e vers nog volgt: en zij zullen niet meer tot twee volken zijn, noch voortaan meer in twee koninkrijken verdeeld zijn". Hieruit blijkt wel dat wij het hebben van één koning moeten zien in het licht van de opheffing van den toestand zooals die in het verleden geweest was: w e e vo'Ifcen, twee koninkrijken. Daaraan zal een einde komen, het zal voortaan eenheid van natie en eenheid van staatsbestuur zijn. De nadruk valt hier op de éénhoofdigheid van regeering, en daarom is het niet wenschelijk een al te sterken klemtoon te leggen op het woord koning, alsof het hier bepaald te doen zou zijn om aan te wijzen welke waardigheid het hoofd van staat zou bekleeden. Blijkbaar is het alleen de bedoeling om de eenheid van regeeringsvorm te verkondigen; en als we d© profetie zóó verstaan is er niet de minste reden om aan de vervulling na de ballingschap te twijfelen. Men denke hier aan mannen als Zerubabel en Nehemia, en in nog later tijd aan de Maccabeeön en Hasmoneeën, onder wie zelfs inderdaad de koningstitel weer in zwang gekomen is. Maar welken titel het hoofd van den Joodschen staat droeg, is in dit geval van ondergeschikte beteekenis; hoofdzaak is, dat de tweeheid van rijken weg is, en inj dit opzicht is de profetie na de ballingschap ongetwijfeld geheel en al vervuld. M.i. is het dan ook heelemaal niet juist wanneer verschillende uitleggers van onderscheiden richting hier denken aan den Messias (zoo ook onze Kantteekenaren). Deze uitleggers meenen dat zjj vs. 22 mogen verklaren naar hfdst. 34:23, waar, zooals we gezien hebben, de Messias bedoeld is; maar zij zien over het hoofd dat hier de naam David niet genoemd wordt. Juist het ontbreken van dien naam moeten wij als ©en waarschuwing zien om hier niét aan den Messias te denken. In vs. 24 is het anders: aar vinden we weer de uitdrukking „mijn knecht David", ©n daar is dan ook ongetwijfeld weer de Messias bedoeld (we hopen daarover in de volgende schets nader te handelen); maar hier, •waar die uitdrukking ontbreekt, en er slechts staat „één koning zal voor hen allen ten koning zijn" (aldus de juistere vertaling der woorden), ontbreekt genoegzame grond om aan den Messias te denken en is veeleer, zooals we hierboven zagen, slechts aan eenheid van staatshoofd te denken.

Ook VS. 23 past zich bij den gedachtengang, dat het hier uitsluitend gaat over wat in onmiddellijk© aansluiting aan den terugkeer uit de Babylonische ballingschap zal plaats hebben, uitnemend aan. Hier is sprake van bekeering van afgoderij en van al de overtredingen waaraan Israël zich vóór d© ballingschap heeft schuldig gemaakt, zooals w© di© ook reeds gevonden hebben in 36:25— 27, 31, 33. Met den terugkeer uit de ballingschap neemt ook die zonde, waartegen de profeten zoo herhaaldelijk hebben getuigd, een eind. Eenige moeilijkheid biedt in dit vers de uitdrukking: en Ik zal ze verlossen uit al hunne woonplaatsen, in welke zij gezondigd hebben". Wat beteekent dit? Een der uitleggers verklaart het zóó, dat God uit Israels woonplaatsen in Kanaan alles zal verwijderen wat vroeger een oorzaak tot zondigen is geweest en daartoe ook nu weer aanleiding zou kunnen ^even. Maar deze verklarin_g kan niet juist zijn, want dit zou niet op deze wijze uitgedrukt kunnen zijn: Ik zal ze verlossen uit (of van) al hunne woonplaatsen". Vermoedelijk moet er, met ©en zeer geringe wijziging in den O'vergelteverden Hebreeuwschen tekst, iets anders gelezen worden, volgens oude Grieksche vertalingen: Ik zal ze verlossen van al hunne afkeerigheden". Daarmee, dat God ze reinigt ©n b©keert van hunne vroeger© zonde, wordt weer de oude verhouding hersteld: zoo zullen zij Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn".

G. Ch. AALDERS.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Het Chilisame en het Oude Testament.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's