Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eben-Haëzer.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eben-Haëzer.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

De Hervorming, dat was eea groote verlossing uit de macht van de Roomsch© dwaling („leer"). Dat was een groote donder over den geest der Middeleeuwen. Hoe bevrijdend werlcte het Woord des Heeren, dat Gods volk verloste van het juk der Roomsche kerk, hetwelk zij droegen om zalig te worden. Dat Woord zette hen in de v r ij h e i d der kinderen. Gods, zoodat zij mochten roemen in de vrije genade en in de volkomen verzoening om niet.

Doch in den tijd van verwarring, die in dit stx; j.d!? .etwne] ontstond, stak de geest van de wederdoopers den kop op en riep de verstrooide schapen tot zich door menschelijke leeringen, die „vromer" waren dan Gods Woord en door een actie voor Christus' Koninkrijk feller en anders dan Christus zelf heeft geboden.

Lang en zwaar hebben de Gereformeerden met de wederdoopers gestreden. Vele schapen hebben zij van dezen geest der dwaling mogen verlossen. Tal van verleiden zijn gered. En de verleiders werden verjaagd met het Woord des Heeren. En zooals in Samuels tijd het volk Israël bloeide onder den zegen des Verbonds en de Heere hen rust gaf van de vijanden, zoo is er een bloeitijd van Gereformeerd leven op alle gebied geweest, waarin de Heere de kinderen der martelaars bijzonder lijk heeft gezegend op alle gebied.

Dat cultuurleven onzer Vaderen, dat we meestal het Calvinisme noemen, was de zegen des Verbonds, die de Heere gaf op dat volk dat Calvijn was gevolgd in de onderwerping aan Gods Woord en in het houden van het Verbond des Heeren ~ en dit Eben-Haëzer was gevolgd na een .periode van strijdgewoel tegen den geest der Middeleeuwen, tegen , , Rome" en tegen de Doopers.

Maar helaas, niet aJle vijanden der kerk waren voor goed verslagen. Jozua liet nog Kanaanieten over in 't land en die werden later het volk tot een valstrik.

Zoo lieten onze Vaderen ook een vijand der kerk leven, die er niet bepaald gevaarlijk uitzag, doch straks is geworden tot een echt Filistijnenvolk.

Tegelijk met de Reformatie begon de geest van het Humanisme te werken.

Dit Humanisme kwam op tegen Rome voor de vrijheid van den mensch. Stond voor Rome de kerk boven alles, voor den humanist draaide alles om den mensch. De mensch, de echte mensch, de humanist voelde zich als een wereld op zich zelf, als een micro-kosmos. De groote wereld daarbuiten was de macro-kosmos — maar de humanist was binnen in zijn diepste „wezen", in zijn innerlijke mensch, in zijn „onsterfelijke ziel" een microkosmos.

paar in dat binnenste was ook de plaats der religie, daar voelde hij het Wezen aller Wezens aan.

Rondom dezen mensch nu werd de wereld gedacht als iets dat door hem beheerscht werd, naar zijn wil en naar zijn rede.

De Roomsche mensch vroeg op elk gebied: wat zegt de kerk.

De Gereformeerde: wat zegt Gods Woord.

De Humanist vroeg: wat zegt de menschelijke ^a© en het innerlijk godsdienstig gevoel en de edele brave mensch.

Deze menschen nu hebben zich tijdens de Reformatie gedragen als wolven in schaapskleeren. Zij hebben de Gereformeerden beschuldigd, dat zij de menschelijke vrijheid te zeer beperkten, dat zij te veel ijveraai's waren, dat het niet zoo op de leer aankwam: godsdienst betrof immers niet al die uiterlijke dingen als kerkinstituut en Sacramentenleer en Rijbelboek (dat was de letter maar). Tegenover die strenge Gereformeerden, die zoo'n drukte maakten over de ware leer, waren zij meer de gemoedelijke vromen, 't kwam niet op de leer, maar op het leven aan.

De Avondmaalsstrijd met Luther en Zwingli ergerde hen — wat gaf het anders dan koude harten'? Zij hielden zich niet aan de „letter", , maar , , aan den geest".

Zij lazen liever het moderne devote boekje over het inwendige leven van Thomas a Kempis dan een strijdschrift van Gereformeerden tegen den geest der eeuw.

Ook waren zij niet zoo hevig voor de zuiverheid der kerk, want het kwam er voor ieder mensch apart maar op aan om echt religieus te zijn in zijn binnenste. De binnenkamer was grooter heiligdom dan de kerk. En de binnenkamer der ziel was heiliger plaats dan de tafel des Heeren. Ook was huns inziens hun „ziele" vromer ding dan huu beurs, dichter bij God — het andere was „maar iiitwendig".

Zij waren ook zeer vredelievend en zochten. een innerlijk christendom zonder geloofsverdeeldheid — dat de waarheid der H. Schrift niet meer verdedigde tegen den geest der eeuw, en ieder mensch gelegenheid gaf om op zijn eigen manier in zijn binnenste het Opperwezen te dienen.

Vele hooggeplaatste Nederlanders hebben zich laten verleiden door deze humanisten, door deze menschen van de rede tegenover de Schrift en van den inn er lij ken godsdienst tegenover de kerk. Als regeeringspersonen hebben zij met alle macht gewerkt om een volkskerk te stichten, waarin deze godsdienst zou heerschen, waarbij al dat uiter1jke maar bijzaak was. En dat is helaas gelukt.

Hoe sterk hun macht was gegroeid bleek bij den strijd tegen de Remonstranten.

De Regenten verboden den Gereformeerden leeraars om tegen de wolven te strijden met het Woord. Zij moesten maar het „vrome" betrachten in de kerk en in de leer ieder met rust laten,

De Overheid (Prins Maurits) moest er aan te pas komen om de kerk haar burgerlijk recht om een Synode te houden te verzekeren.

Maar na de Synode hebben de Remonstrajiten tóch weer invloed in d© kerk gekregen en hun m©nsch-verhe©rlijkende godsdienst heeft doorgewerkt.

De Rede heeft steeds grooter gebied verlcregen waar dan Gods V/oord niets te zeggen had. En de Bijbel is „woord voor 't inwendige" geworden.

Zoo ontstond de groote verdraagzaamheid in de kerk, die alle strijd tegen den geest van 't humanisme brandmerkte als onverdraagzaamheid.

Zoo is ontstaan " een gemoedelijke innerlijke vroomheid, die niet meer van strijd wist. Men sprak nog van zonde, maar bedoeld© dan niet zoozeer de overtreding van Gods geboden, maar iets heel inwendigs, waar niets aan te doen is. De belijdenis: ik heb gedaan dat kwaad is in Uwe oogen, werd: ik ben vanzelf een zondaar evenals alle menschen. De roem in 't vrije welbehagen over 'tgansche leven, werd: roem „dat ik gelooven mag dat ©r wel wat goeds in mij lig t, dat van boven komt. Tets goddelijks in mij!

De belijdenis: Christus heeft mij gekocht met zijn dierbaar bloed en mij, onreine, gewasschen — is toen ook veranderd in: ik heb mijn irmerlijke leven gericht op het Goddelijke Wezen, en hoop dat er iets goeds in mag zijn gewerkt. Of ook wel: ik hoop dat wat ik heb aan gevoelens voldoende zal zijn ik ben immers Gereformeerd. 't Zal wel schikken. De menschlievende God, onze lieve Heer, zal mijn braaf inwendig vroom hart wel aanzien. Voor de rest van het leven heerschte de Rede. 't Opperwezen was voor den godsdienst.

Zoo is eerst heel de „wereld" (heel ons volk) in de kerk gehaald — en daarna is de kerk wereld geworden. Een groot gedeelte der Gereformeerden van de 18e eeuw leefde bij den humanistischen godsdienst, de vereering in het „vrome", in het „inwendige", voor „Onzen lieven Heere" — en leefde zoo naar het goeddunken van het booze hart op all© terrein des levens.

Maar al te veel vergeten wij, dat de Regenten, die ons volk verdrukten en dat de revolutianairen, die van vrijheid, gelijkheid en broederschap jubelden, ja dat zelfs al de valsche leeraars in dien tijd Gereformeerd waren.

Zoo kwam Jeruzalem in de handen van de heidenen. Zoo heerschten d© Filistijnen over de kerk. De „geest der eeuw" trok de strikken aan om Gods volk te binden.

En meen nu niet, dat in zulk een tijd de ware vromen en de trouwe leeraars onberoerd vah dit alles blijven. Toen de ark was weggevoerd stierf Ikabods moeder en Eli viel dood ter aarde en Gods volk was benauwd van de Filistijnen en school weg in de spelonken. Als God zijn volk verlaat, lijden zij ook.

In de 18e eeuw zijn ook de rechtvaardigen mee onder het juk gebracht door dezen geest der eeuw, D© lof des Heeren verstomde, D'e geloovige begon zich ook te concentreeren niet op Gods Wooird en op Christus — maar op dat innerlijke leven in 's menschen binnenste. Zoo-ontstond een „tal© Kanaans", die geheel anders spreekt dan Gods Woord,

In plaats van over Christus te spreken, zooals d© Schrift doet, begonnen zij te tobben met „staten" en „toestanden" en te steunen op bevindingen. Er was gekerm en geklaag bij Gods volk, „Och mocht het toch eens wezen, " Er was een indalen in het verborgen zieleleven om daar God te ontmoeten. Niet meer de oogen ten hemel, waar Christus zijn volk hoort kermen — maar de oogen naar binnen om te vinden, wat God daar deed, om God daar te ontmo©ten. Geen vragen: wat zegt Gods Woord ? maar welke tekst heb ik „gekregen" — geen strijd tegen den g©©st der eeuw op allo terrein met dat Woord, maar een eindelooze redeneering over wat 'n mensch is, en wat 'n mensch doet, en wat 'n mensch dan en dan krijgt te zien, en wat er zooal moet „gekend" worden en in welke volgorde.

Trouwe barmhartige herders als Smytegelt hebben tot troost van deze arme zielen all© troostrijk© spreuken van Gods Woord voor de kleinen, die verdrukt werden, gepredikt. En voor alle door den geest der eeuw verdrukte en door de geweldhebbers dezer eeuw mishandelde vromen is bijv, de uitlegging van , , het gekrookte riet" een voortdurende vertroosting geweest. Juist door de teksten vol troost voor de „kleintjes in 't geloof" werden zij van zichzelve op Christus gewezen.

Maar juist di© gebondenheid van het geloof aan het eigen bevinden — ook bij zulke trouwe leeraars in di© donkere tijden, ook nog zoo vaak bij Smytegelt — was een bewijs hoe zwaar het humanistisch juk hen drukte.

Het groote, opvallende verschil tusschen onze belijdenisschriften, die den Heere prijzen en vast staan in het geloof (en die de taal der gansche H. Schrift spr©ken) en de z.g. Oude Schrijvers, die steeds weer draaien om het inwendig© leven, dus om den vromen mensch — is typeerend voor het verschil tusschen den tijd, dat Gods volk in vrijheid l©©fde — en den tijd dat het Humanisme — de geest der eeuw — over dat volk heerschte met str6ngigh©id. Toen is het een benauwde tijd geweest.

Toen was het volle Woord des H©©ren schaarsch.

Toen was de leer der waarheid van den fcaaisel der Geref. kerken verdrongen voor de leer van den braven, deugdzamen, redehjkten mensch en in plaats van den Verbondsgod, den HEERE, werd het Opperwezen gediend, een God dien het vrome hart had bedacht.

't Was godsdienst van des harten bedenksels,

niet naar het Woord GodSj 'twas zonde tegen het 2e gebod, wat men heel vroom aanzag voor den „Gereformeerden godsdienst".

Vele „Gereformeerde" menschen waren als de bokken, die de schapen wegstootten eïi het water bemodderden (Ez. 34).

Toen deden de Universiteiten dapper mee aan de philosophie van die eeuw, de theologen kozen partij tusschen de Aristotelische professoren of de Cartesiaansche, de Staatslieden schreeuwden om 't hardst over de zegeningen van den nieuwen tijd. Toen dansten de Gereformeerden om den Vrijheidsboom.

En een kleine schare kwam in gezelschappen met elkander het innerlijke leven, waar liet toch „alleen maar op aankomt", bespreken. En als zij dat innerlijke leven des gevoels niet voelden, waren ze in de war, en vreesden dat God hen verlaten had. Terwijl de Heilige Schrift heel anders spreekt, veel rijker en breeder over 't gansche leven en heelemaal niet over een „onsterfelijke ziele" waar maar alles om draait.

Ja, waarlijk. God had Zijn volk wel verlaten en overgegeven aan de Filistijnen. Op alle gebied zijn de Gereformeerden toen verlaten. Toen hebben de vrome kinderen Gods veel gezucht en geschreeuwd tot den Heere in hun nood onder dat juk en de teksten die zij „kregen" hebben hen waarlijk vertroost maar gevochten tegen den geest der eeuw met Gods Woord als wapen, gevochten op ieder terrein — gevochten om een zuivere kerk tegen de volkskerk, om een rechtvaardigen socialen toestand tegen de verdrukking der Regenten, om een zuiveren toestand in de regeering van ons land, om een school met Bijbelsch onderwijs, om Hooger Onderwijs dat naar Gods Woord vraagt — neen — op aUe terrein des levens was de geest der eeuw de baas en Gods volfc liep, als de Israëlieten weleer, zonder wapens — smadelijk geknecht.

A. JANSE.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Eben-Haëzer.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's