Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Rhythmisch zingen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Rhythmisch zingen”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onderstaand artikeltje heeft de waarde van oen biecht, niet meer, en niet minder.

Niet meer: het wil en kan in geen enkel opzicht iets te kort doen aan wat menschen van het vak na zorgvuldige overweging als eisch meenen te moeten stellen, inzake het vraagstuk, waarover het hier loopen zal.

Niet minder: een persoonlijk getuigenis, uit ervaring opgekomen, heeft soms beteekenis. Vooral, wanneer het bekent, een uitlating te • zijn van iemand, die er toe neigt, op zijn schreden terug te keeren.

Om deze beide redenen verzoek ik dan ook de heeren van 't vak, geen ingezonden stukken te zenden, want 'tis „maar" een biecht, die in niets vooruitloopen wil op hun argumenten. En eventueele mede-biechtelingen, die eveneens al biechtend misschien juist een anderen kant uit moditen willen gaan, dan ik hier doe, zullen evenzoo hun pen in bedwang kunnen houden, want tenslotte komt men met biechtredenen niet vee] verder. Ook met deze niet? Ook met deze niet: ik weet het ook wel, zwijg gij stil. Het is alleen een kwestie van plaatsruimte en - verdeeling, dat ik geen copie verzoek te zenden hierover.

Nu het eigenlijke onderwerp, waarover ik iets te biechten heb: het rhythmisch zingen in onzen eeredienst, onzen, volgens velen, armen eeredienst.

De naam is eigenlyk volstrekt onjuist; maar hij is nu eenmaal ingebxirgerd.

Ik ben tot nu toe altijd voorstander geweest van dat rhythmisch zingen in de kerk. Het leek me een verlossing, een verlevendiging, ©en weldaad.

Maar ik ben van die meening teruggekomen. 'kVréés althans. Ik durf niet langer zeggen: het moet dien kant uit.

Deze verandering van standpunt is geen gevolg van theoretische overwegingen, doch van een vrq geregelde practische aanraking met het rhythmisch kerkgezang.

De lezer weet natuurlijk wat hieronder te verstaan is. Populair kan men het zóó uitdrukken: „rhythmisch zingen" is: zingen op heele en halve noten. Heelemaal juist is die omschrijving niet: want er kunnen natuurlijk ook kwart noten, drievierde noten in het toch overigens altijd gemakkelijk te houden kerkgezang worden aangegeven. Kiest men uit bestaande melodieën, dan zullen deze kortere noten niet te ontgaan zijn schier. Althans niet, zonder veel moois voorbij te gaan.

Den heeren-van-het-vak laat ik de volle ruimte. Ik verklaar nog steeds respect te hebben voor al hun argumenten. En ik meen, dat zij nog altijd g 61 ij k hebben, als zij opmerken, dat ons hedendaagsch kerkgezang niet deugt, niet eens eerlijk is, niet eens kuisch is, op muzikaal gebied natuurlijk zoo gesproken.

Dr De Moor, die ons zoo veelszins uitnemende leiding gegeven heeft — van levenden zwijg ik kieschheidshalve — heeft er bij herhaling op gewezen, dat onze thans in gebruik zijnde psalmwijzen oorspronkelijk óók „rhyüimisch" zijn geweest, en het lijkt me altijd — ook nu nog — verkraciitiag van de regelen der muziek, als men melodieën, die gegeven zijn volgens het systeem van ongelijke noten, willekeurig verandert, door alle noten gelijk te maken, ook waar dit geweld pleegt op het oorspronkelijke rhythme. Ik erken dit argument nóg steeds ten volle, en wil dus geen „biecht" afleggen, die op een pleidooi tot bestendiging van muzikaal geknoei zou uitloopen. Reeds de kwestie van het auteursrecht heeft, naar den „geest" dier wet althans, hier een woordje mee te spreken. Velen van onze lezers herinneren zich nog de sprekende voorbeelden, die Dr De Moor enkele malen gaf. Hij zei b.v.: Het Wilhelmus heeft ©en prachtige melodie; maar o wee, als ge die melodie nu eens zóó zingt, dat alle noten gelijk worden: al het mooie is er dan ineens af. Omgekeerd: zing psalm 23 (thans een zeer vermoeiende melodie) eens op de oorspronkelijke manier (heele eai halve noten), en ge staat verwonderd over de mooie wijs.

Ik kan en wil daar niets van af doen. En blijf van meening, dat kerkelijke schending van muzikale wetten te veroordeelen blijft.

„Souvereiniteit in eigen kring"....

Maar — de erkenning daarvair houdt nogniet in, dat men nu ook vóór den z.g. rhythmischen kerkzang moet wezen.

En hier nu ligt mijn verandering van standpunt: sedert ik door bizondere omstandigheden Zondag na Zondag rhythmisch zingen heb gehoord, ben ik er bang voor geworden.

Mijn overtuiging is, dat het niet gaat. Dat het kerkgaand publiek —• gelijk élk „publiek" — ©r niet genoegzaam geschoold voor is.

Vandaag heb ik weer voor de zooveelste maal (want ik kies eerlijkheidshalve een voorbeeld uit liederen, die algemeen bekend zijn — in een duitsche kerk hooren zingen het bekende lied van Martin Schalling: „Herzlich lieb hab ich dich, o Herr".

Een prachtige melodie; en die, als men stil luistert, vooral naar de klassieke begeleiding vaa het orgel, niet meer „weg" wil uit het hoofd.

Maar hier raak ik al dadelijk mijn bezwaar: men kan inderdaad hier zoo bizonder goed luisteren naax het orgel: want dat overheerscht, het spreekt eigenlijk alleen, tenminste als de massa niet geweldig is.

Toen ik jongen was, had ik in de stad, waar is geboren ben, deze ervaring. Ging ik langs de Hervormde kerk (groot 4-klaviers-orgel) dan hoorde ik eerst een orgel, daarna de gemeente. Kwam is langs de Gereformeerde kerk (bescheiden, 2-klaviersorgel) dan hoorde ik (bij normale kerkbezetting) eerst de gemeente, daarna het orgel.

Nu is de vergelijking niet zuiver: bij het grootere orgel was daar bijna altijd kleinere „schare", en

bij het kleinere was de massa doorgaans grooter. In beide kerken zongen ze overigens op de bekende manier.

Maar als ik langs een Duitsche kerk kom, dan. hoor ik tot nu toe altijd eerst het orgel, dan de gemeente.

Verleden week (biduur gewas) eerst het orgel, daarna de hooge stem van de (Luthersche) koorknapen, en eerst vlak bij de gemeente. Het orgel overheerscht.

Ligt dat aan den organist? Och neen — de meesten hier verstaan hun taak.

Het ligt eenvoudig hieraan, dat de gemeente niet mee kan. Zij weifelt, aarzelt, is onzeker, kan blijkbaar 3e melodie — 'hoewel door en door bekend, ik hoorde ze ettelijke malen — niet aan. De mooie loopjes, de pauzes, de verlengde noten — het blijkt alles te zwaar voor haar.

Ik schrijf dit niet op grond van een enkele ervaring. Ik nam geduldig waar in twee gereformeerde kerken van Duitschland, en in verscheidene luthersche (de lutherschen geven meer diensten dan de gereformeerden). Ik nam waar zoowel in kerkdiensten, als in huiselijke „Andachten". Ik nam waar in matig bezette en in voUe kerken. Het spel heeft me haast altijd, doch het zingen heeft me maar één keer gepakt: toen een stampvolle kerk op den herdenkingsdag van de Augsburgsche confessie in een eeredienst, waarbij een Duitsche universiteit eeredoctoraten uitreikte aan verdienstelijke geloofsverSedigers, het Lutherlied zong (Ein feste Burg ist unser Gott). En het zingen heeft me ook één keer min of meer verbaasd, toen n.l. de 12 artikelen des geloofs achter elkaar gezongen werden.

Dat laatste gebeurde rhythmisch, en het verwonderde me, hoe lenig die bij ons toch wel verschrikkelijke melodie der XII artikelen (2e berijming, geloof ik) hier klonk: rhythmisch. Drie verzen achtereen.

Maar — zelfs bij het Lutherlied stokte de gemeente. Zoodra er maar even 'n moeilijke passage kwam in dit toch overbekende lied:

En wat die 12 artikelen betreft (die door de meeste liturgen gezégd, of ook door de heele gemeente gezégd werden): 't ging vlug, en de melodie, die ik altijd gehaat had, bleek me nu ineens in haar oorspronkelijken vorm toch wel mooi te zijn, — alleen maar: het was vrijwel een orgelsolo: de gemeente kon 't blijkbaar niet aan.

Hetzelfde merkte ik op bij de melodie, die onzen Lofzang van Zacharias verminkt heeft; ifc geef nu alleen den laatsten regel:

Ik weet, dat hier „loopjes" in 't geding zijn; men kan dus beweren dat de voorheelden niet heelemaal eerlijk gekozen zijn. Maar zelfs een zeer bekende en eenvoudige melodie als van „Jesus, meine Ziuversicht" bleef zwak, voorzoover de medewerking der gemeente betrof:

En, om nog een voorbeeld te geven, alweer van een lied, dat ik ettelijke malen in verschillende gebouwen hoorde, ook volgende melodie werd nooit zóó gezongen, dat men de gemeente hoorde „vrij" worden:

Eens ook heb ik de oorspronkelijke melodie van onzen psalm 68 hooren zingen door een koor: nooit had ik geweten, dat die wijs zóó mooi was. Maar toen een vergadering dezelfde melodie aanhief, was 't weer zwakjes. En toen ik eens een liturg met mooie stem hoorde zingen: Kyrie eleison, Christe eleison, Kyrie eleison, trof me dat bizonder; maar het was een gemartel, toen de gemeente datzelfde moest zingen.

(Slot in 't volgend nununer.)


1) Enkele passages, waar het steevast m i s loopt, geef ik s'" met vette letter; men lette daar op de muziek.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

„Rhythmisch zingen”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's