Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De Wekker" over het „praatje"; antwoord van Prof. Bouwman.

Men herinnert zich, wat Docent v. d. Schuit schreef over de kwestie, waarover Dr Rullmann hem hier, onder letterlijke overname van wat „De Wekker" schreef, reeds heeft geantwoord. Ook Prol. Bouwman in „De Bazuin" gaf antwoord. We nemen ook dat over:

De Afgescheidenen waren overtuigd, dat zij historisch de voortzetting waren van de aloude Gereformeerde Kerken, en zij noemden zich dan ook gaarne de Gereformeerden. De Cock sprak van de Gereformeerde Kerk en de Gereformeerde Kerk onder het kruis. Hij noemde zich zelf Gereformeerd Leeraar te Ulrum of Gereformeerd Leeraar onder het Kruis. Brummelkamp schreef in het Notulenboek eigenhandig: „Handelingen des Kerkeraads der Gereformeerde Gemeente van Hattem, sedert derzelver afscheiding van het Ned. Herv. Kerkbestuur". Meerburg noemde zich „Gereformeerd Predikant". Scholte schreef bij voorkeur: „de christelijke Gereformeerde kerk". In de Handelingen van de Synode van 1836 worden de namen: „de Gereformeerde kerk onder 't kruis" en „de christelijke Gereformeerde kerk" promiscue gebruikt.

Bij het aanvragen der vrijheid noemden de uitgeleide gemeenten zich: de Christelijk Afgescheiden Gemeenten, omdat de regeering weigerde haar met den naam „Gereformeerd", waarop zij zoozeer prijs stelden, in de staatssfeer te erkennen. Dit aanvragen van de vrijheid was een doom in het oog van de kruisgemeenten, mede omdat deze zoozeer prijs stelden op den naam^ Gereformeerd. Ook de christelijk Afgescheidene gemeenten beproefden dezen naam. terug te krijgen, en namen in 1853 den naam Chr. Afgesch. Gereformeerde kerk aan. Maar de regeering nam hiermede geen genoegen. Zij weigerde „de bijvoeging van den titel „Gereformeerd" bij den bestaanden titel", zoo luidt het in Art. 90 van de Handelingen van 1857. Daarom besloot de Synode van Leiden (1857) aan hare commissie in last te geven „bij schriftelijk antwoord aan Zijne Excellentie, den minister voor de zaken der Hervonnde Eeredienst, de redenen te melden, waarom de gemeenten, die zich reeds bij adres tot Zijne Majesteit gewend hebben, op den naam Christelijke Afgescheidene Gereformeerde kerk aanspraak maken". De titel „Gereformeerd" duidde aan, dat de Afgescheidenen rechtens en historisch de voortzetting waren van de aloude Gereformeerde Kerken.

De synodale commissie benoemd door de synode van Leiden vervoegde zich nu „per request" tot den minister. En „de toenmalige minister, Wiardi Beekman, deelde hierop bij missive van 12 Augustus 1857 aan de commissie m.ede, dat Z.Exc. niet instemde met de beschouwingen der commissie betreffende de billijkheid van eene erkenning der Christelijke Afgescheidene Gemeenten onder den naam van christelijke Afgescheidene Gereformeerde Kerk" (Hand. 1860, bl. 69). Hij wilde geen voorstel ter erkenning aan Z.M. doen dan „in geval de naam Christelijke Afgescheidene Kerk aangenomen werd".

Der synodale commissie kwamen deze redenen niet geldig voor, en drong er op aan, dat zelfs zonder ondersteuning van den Minister, het adres der gemeenten aan Z.M. mocht worden voorgelegd. En nu kwam dato 3 October 1857 een Kabinetsbeschikking van Z. M. van den 26 September, No. 66, de mededeeling:

„Dat de Regeering volgens Art. 165 der Grondwet verpligt is om de kerkgenootschappen te beschermen, hen behoort te handhaven bij hunne regten, en dat derhalve aan Afgescheidenen van het Hervormde of Gereformeerde Kerkgenootschap, geene toelating of erkenning kan worden verleend, onder den naam, waarop alleen dat Kerkgenootschap aeinspraak heeft;

„dat dan ook al de toegelaten Christel ij ke Afgescheidene gemeenten haar erkend bestaan in den Staat hebben verkregen onder dien naam, maar niet onder den naam van Christelijke Afgescheidene Gereformeerde gemeenten;

„en dat derhalve de vereeniging van die gemeenten tot een kerkgenootschap wel kan worden erkend onder den naam, welken de gemeenten dragen, en dat als Christel ij ke Afgescheidene Kerk, maar niet als Christel ij ke Afgescheidene Gereformeerde Ker k."

Thans oordeelde de commissie bij de volksvertegenwoordiging hulp te moeten zoeken. Wederom richtte zij 16 November 1857 een adres aan Z. M. den Koning, met verzoek, dat op de vermelde kabinetsbeschikking mocht teruggekomen worden, en zij richtte tevens een request aan de Tweede Kamer, om deze te bewegen, het verlangen der gemeenten bij Z.M. den Koning te ondersteunen.

Op deze requesten is geen antwoord ingekomen. In het jaar 1858 wendde de commissie nieuwe pogingen aan. Thans stond Minister Bosscha aan het hoofd van het Departement van Eeredienst. Deze beloofde op een audiëntie te zullen medewerken, dat de commissie het verlangde zou verkrijgen, wanneer het Z.Exc. bleek uit een request aan Z. M. den Koning, „dat er redenen bestaan om aan het meer vermelde verzoek te voldoen". Tengevolge van deze belofte werd opnieuw aan den Koning een verzoek gericht. Doch het antwoord op dit verzoek was teleurstellend. Als hinderpaal tegen de erkenning werd bij den voortduur aangemerkt de titel „Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Kerk". Na de ontvangst van dit antwoord besloot de commissie geen poging meer te wagen. De Synode van Hoogeveen keurde de handelingen der commissie goed, doch besloot „te blijven aandringen bij de Regering op erkenning van onze kerk als ligchaam, en wel onder den naam van Christelijk Afgescheiden Gereformeerd" (Art. 26).

In het verslag der synodale commissie op de Synode 287 van Franeker wordt gemeld, dat uit de correspondentie met de Hooge Regeering blijkt „dat de regering ongenegen is eenige ondersteuning aan onze kerk te verleenen, tenzij de synode besluiten moge afstand te doen van haren titel ïils Gereformeerd". En, zoo heet het in het verslag der synodale commissie aan de synode van Amsterdam, 1866, „aangezien de synode te Franeker besloten heeft, geen verdere aanvragen bij de Regering van ons Land te doen, is de correspondentie gestaakt en gaat de Hooge Regering voort ons bestaan als de kerk te ontkennen."

Weldra kwam er echter verandering in de gezindheid der Regeering. De koning had geleidelijk de elf reserves, die hij bij het Nieuw Algemeen Reglement der Ned. Hervormde Kerk van 1 Mei 1852 zich had voorbehouden, ingetrokken, in 1862 de 7de en in 1865 de zesde terwijl daarna bij Kon. Besluit van 22 Juli 1870 alle reserves werden ingetrokken. Daarbij werd opgemerkt, dat de reserves v. z. v. ze op het rijk in Europa betrekking hadden, reeds vervallen waren door de wet op de kerkgenootschappen, welke wet „de volkomen vrijheid van alle kerkgenootschappen, om alles met hunnen godsdienst en de uitoefening daarvan in hun eigen boezem te regelen, erkent". Praktisch had de Koning echter nog in menig opzicht de vrijheid van de kerk aan banden gelegd.

In verband met de veranderde gezindheid der Regeering moet ook worden bezien het Koninklijk Besluit van 6 October 1868, waarbij de Regeering officieel verklaarde, dat de Koninklijke Besluiten van 5 Juli 1836 en van 9 Jan. 1841 omtrent de beperking der vrijheid der Chr. Afgescheidenen in 't publieke leven zijn ingetrokken en vervangen door de wet van 10 September 1853. Dit gaf aanleiding tot een vernieuwde correspondentie van de Synodale Commissie met de Regeering, met dit resultaat, dat de medewerking van de Regeering werd verzekerd, en het bezwaar om in den titel van de kerk den naam Gereformeerd op te nemen verviel.

Prof. Bouwman constateert, dat de schrijver in , fie Wekker" dit alles niet geweten heeft,

toen hij neerschreef, dat er van het praatje, dat de naam „Gereformeerd" toen nog niet mocht gebezigd, niets waar is. Hij zal nu wel moeten erkennen, dat dat wel waar is. Wanneer iemand zoo beslist durft schrijven: het is een praatje, dan moet hij dat ook zeker weten. Anders verkoopt hij zelf praatjes.

Toen de Christelijke Afgescheidenen dan de verzekering hadden ontvangen, dat ze in de staatssfeer den naam „Gereformeerd" met een bijvoeging mochten dragen, hebben zij nagedacht over den naam, dien zij zouden aannemen. Zij waren overtuigd, dat ze historisch en confessioneel de voortzetting waren van de oude Gereformeerde Kerk, en stelden er prijs op, dien naam „Gereformeerd" in hun titel op te nemen. Maar ze waren niet eenstemmig hoe die naam precies moest luiden. Om zich „Gereformeerde Kerk" te noemen, welken naam de Gemeenten onder het Kruis hadden aangenomen, kon met het oog op het Hervormd of Gereformeerd kerkgenootschap niet worden toegelaten. Daarom werden door de provinciale synoden allerlei namen voorgesteld: Christelijk Afgescheiden Gereformeerd, Vrije Gereformeerde Kerk, Hersteld Gereformeerde Kerk, Vrije Oud-Gereformeerde Kerk. Op de synode zelve werd door de professoren der Theol. School voorgesteld, dat de vereenigde kerk den naam Christelijke Gereformeerde Kerk zou dragen. Na een breedvoerige bespreking werd hiertoe met 28 van de 38 stemmen besloten-

Bij missive van 24 Maart 1870 van het Ministerie van Financien, Afdeeling Hervormde Eeredienst No. 19, werd aan S. van Velzen cd. uitmakende de Synodale Commissie medegedeeld:

„Gezien de verklaringen van 328 kerkelijke gemeenten, van welke het grootste deel vóór of na 1853, onder den naam van Christelijk Afgescheidene gemeenten, of ook met andere benamingen, op wettige wijze bij de Regeering zijn gekend en erkend, welke verklaringen inhouden, dat zij wenschen, voortaan bij de Regeering bekend te staan als plaatselijke gemeenten der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland.

„Gezien de Wet van 10 September 1853 (Staatsblad No. 102).

„Heeft goedgevonden aan de Commissie voornoemd kennis te geven,

1e. dat het reglement op de inrigting en het bestuur der genoemde kerk bij de regeering voor kennisgeving wordt aangenomen;

2e. dat omtrent de plaats der vestiging van de Synodale vergadering der meergenoemde Kerk door de regeering nader zal worden beschikt."

Het ligt voor de hand, dat de naam Christelijk Gerefoimeerd, eenmaal door de synode vein Middelburg aangenomen, mede in verband met den zegen door God in 1869 aan zijne uitgeleide Kerk gegeven, en in verband met den strijd, dien zij had te strijden, geliefd werd, en dat ook later, toen over de eenheid met de Doleerenden gesproken werd, velen begeerden dien naam te behouden.

Maar dit neemt niet weg, dat het bij de kerken der scheiding niet ging om de bijvoeging „christelijk", maai-om den naam „Gereformeerd". De naam „Afgescheiden" was een scheldnaam, dien zij zich moesten getroosten van 1839—1869 om erkenning in de rechtssfeer te bezitten, maar zij lieten dien naam gaarne los, toen meerdere vrijheid werd verzekerd. Het lag voor de hand, dat nu het woord Afgescheiden uit den titel wegviel, de naam der vereenigde kerk in 1869 werd Christelijk Gereformeerd.

De Synode van Middelburg in 1869 noemde de kerken niet met den naam „Christelijke Gereformeerde Kerk e n", maar „Chr. Geref. Kerk", omdat de broeders de eenheid der kerk hiermede wilden uitdrukken, zonder aan de zelfstandigheid der plaatselijke kerken te kort te willen doen, zooals ook wel duidelijk blijkt uit het „Reglement op de inrigting en het bestuur". Zoo spreekt de historie.

Ds J. Gispen knoopt aan dit artikel den wensch vast,

dat eerlijk zal worden meegedeeld, wat Pj-of. Bouwman uit de historie liet spreken:

Dat zou misschien groote gevolgen hebben bij onze Chr. Gereformeerde broeders in hun geschiedenisbeschouwing. Toen ik onlangs in het kort tegen één hunner zeide wat Prof. Bouwman uit de officiëele bescheiden weer heeft aangetoond, dorst deze me, met de bescheidenheiij aan de jeugd zoo eigen, toe te voegen, d»* gj. nigtg van aaii was en dat onze kerkeri hun band met 1834 verbroken hadden door het woord „christelijk" uit hun naam los te laten. Zelfs met persoonlijke herinneringen uit mijn ouderlijk huis, waar in Juni 1892 vele gesprekken over dat onderwerp door mij aangehoord zijn, kon ik dezen jongen broeder niet overtuigen. Hij wist het veel beter, want hij had zijn kennis geput uit een vragenboekje van zijn dominee!

Futiliteiten, — voor de studeerkamer (zie boven). Maar daarmee maakt men in dit futiele land kerkhistorie, en gedenkdagen, en wat dies meer zij.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's