Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Rhythmisch zingen”. II (Slot).

Als ik nog denk aan de beverige stem van mijn grootmoeder, toen ik eens naast haar zat als jongetje - kinderen van het mannelijk geslacht hadden toen zelfs in mijn geboortestad toegang in de vrouwenplaatsen, - och daia begrijp ik er alles van, dat de gemeente niet zingen kan, het ook nooit zal leeren. En er zijn overal grootmoeders; ook de dienst van vanmorgen, die tenslotte den doorslag gaf tot dit artikeltje, dat ik al meer dat een jaar teruggedrongen heb, gaf grootmoeders, en burgerjuffrouwen, en beverige mannetjes te zien^

Wie wil ze missen? Wie is niet blij, dat drommen van zulke menschen onze kerkdiensten vullen?

Maar juist daarom schijnt het mij, zuiver en alleen uit practische overweging, thans beter, den rhythmischen zang, dien ik vroeger propageerde, los te laten.

Alles dan zoo laten, als het is ?

Neen, dat ook niet.

Want ook nu hebben wij melodieën, die verschrikkelijk zijn, en die dan ook voor een groot deel practisch blijven rusten. Ik weet, wat de menschen van het vak zeggen. Ze houden vol, dat het beperken van het aantal melodieën verarming bet; eekent; en ik zeg er niets tegen. De musici hebben daarin gelijk. Ze beweren ook, dat het wel gaan zal, als men de melodieën, die nü blijven rusten, maar er „in" hamert, door ze telkens weer op te geven. En ik spreek alweer niet tegen, behalve dan dat het maar twee keer in zeven dagen dienst is, en het inhameren dus zoo'n vaart niet loopen kan. i)

Maar ik voer één ding tegen hen aan, dat toch ook hun hoofd moet toespreken: we hebben nu eenmaal alle melodieën verknoeid door ze te rekken tot een reeks noten van gelijke lengte. Ruimere keus uit onze thans beschikbare psahnwijzen beteekent feitelijk: ruimere keus uit — corrupties. M.i. zijn de thans om haar moeilijkheid of leelijkheid niet gewilde melodieën alleen dan te behouden, en zullen ze alleen dan ons gezang weer waarlijk kunnen verrijken, als ze tot den oorspronkelijken vorm teruggebraciit worden. Een kwestie van doodgewone eerlijkheid.

Maar dan komt juist mijn practisch bezwaar: dan zal meteen onze krachtige, volle nederlandsche koraalzang, die soms dreunen kan, weg zijn. Mijn ervaring, in den vreemde opgedaan, laat me daarover geen twijfel. We krijgen dan: een onzeker, weifelend gezang, en verder: overheerscheaideorgelmuziek.

Die orgelmuziek is in de luthersche stadskerken vrijwel overal schitterend. In kleinere (gereformeerde) kerken is ze al zoo-zoo. En op dorpen, — nu ja.

Maar wie vertrouwt, dat in Nederland (zelfs in vele steden) het met de organisten dadelijk overal puik in orde zal zijn? Vooral, n[u de meeste kerken (wat mij altijd spijt) aan de organisten geen ruime uitkeering geven, al was 't alleen maar voor het aanschaffen van muziek (wat een organist toch vragen mag? ).

Ik zie vooralsnog geen andere oplossing dan:

a) behoud van die melodieën, die nu eenmaal algemeen bekend zijn, en draaglijk of mooi, ook op de wijze van thans; heele noten (hier stap ik dus over het bezwaar van de feitelijke ongeoorloofdheid van zulke muzicale corruptie heen; we zitten nu eemnaal in een toestand, die door eeuwen geijkt is); b) nieuwe melodieën.

Maar dan in èlk geval: gelijk-matige2) zang: prijsgeving van het rhythmisch zingen. 3) Niet uit muziek-theoretische overwegingen, want, als die alleen konden iu geding gebracht worden, was ik er nóg onvoorwaardelijk vóór. Maar alleen uit overwegingen van practijk. Ik wil de gemeente niet missen, de grootmoeders niet, het volk niet, waarmee David verheerlijkt wilde worden. In den eeredienst komen m.i. éérst de vragen aan de orde: wat de gemeente is (geen „beschaafd publiek", doch Gods uit hoeken en gaten saamgelezen, vaak „klein-burgerlijk", volk, niet vele rijken, niet vele edelen, niet' vele concertgebouwbezoekers) ; en wat de medewerking der gemeente in den eeredienst is (geen aesthetische, doch een belijdende, smeekende, doxo^ logische, profetische). En dan komt daarna de vraag: hoe DIE medewerking van DIE gemeente kan geleid worden in banen van de kmist. Ik wil geen inbreuk maken op de wetten van de kunst - wétten moet men altijd erkennen), doch geloof, dat de kunst ook hier heeft te dienen.

Het zal me niet verwonderen, als sommigen zeggen, dat ik den wagen nu achteruit duw. Ik zou datzelfde vóór enkele jaren óók hebben gezegd. Maar nu heb ik geluisterd, en ik kan 't niet anders zien. De broeders van de kunst moeten maar niet boos op me wezen; ze zien, dat ik hen in hun volle waarde gelaten heb^ en dat ik nog wérk genoeg voor hen heb. Mooi werk ook, geloof ik. Als we 't maar eerst over de hoofdzaken eens zijn. En: ik schrijf niet in de rubriek: muziek, doch in de rubriek: kerkelijk leven. Het gezichtspuirt is in die beide misschien een ander.

Of wij op-deze manier verliezen?

Indien het waar zou zijn, dat rhythmisch zingen góéd gaat, ja, dan is loslating daarvan natuurlijk verlies. Maar als het niet goed kan gaan, als ik niet te somber zie (en ik wil het platteland niet uitsluiten), dair verhezen we alleen wat vergulde armoede, wat wanstaltigheid. Is dat „verhes"? Aan den anderen kant: als ik juist zag, ^1 de z.g. rhythmische zang de medewerking der gemeente aarzelend, onzeker maken zal, dan verliezen we wel deg e 1 ij k iets: n.l. het onmiskenbaar nederlandsche van den kerkzang. Moet je de visschers en de boeren (op een afstandje) eens hooren: hoe fijn-HoUandsch kaiii dkt wezen. Niet aüeen de muziek, ook het volksikarakter, het volks-eigene, spreekt een woordje mee, als het erom gaat, verhes of winst tegen elkaar op te wegen.

Eén ding is zeker: rhythmisch zingen zal bekwame organisten eischen (niet-rhythmisch zingen trouwens ook, maar bij rhythmischen zang wordem de eischen nóg zwaarder). Bekwame orgainisten. nu zijn meestal strenge organisten, d.w.z. regelen zich niet naar de fouten der gemeente. Ze hebben gelijk: wie zich naar fouten regelt, doet verkeerd en versterkt de fout.

Maar als ik dan den strijd zich straks zie verscherpen bij rhythmischen zang: nóg strengere organisten, en een nög onzekerder gemeentezang, daij. zie ik aankomen, wat ik dezer dagen in een van die zeldzaam mooie kerken van mijn tegenwoordig verblijf hoorde: een prachtig orgelstufc, en een schuchtere poging van een conglomeraat van gemeenteleden, om óók naast het orgel zoo'n beetje geluid te geven. En 'twas dan nog wel vanmorgen: Herzlich lieb hab ich dich, o Herr. En vier eeuwen na Martin Schallings dood, dat wil zeggen, in Duitschland: een gedachtenis-dag. En op den Zondag na „Cantate", hetwelk is, overgezet zijnde: zingt!

N.B. Dit artikel bleef enkele weken liggen.

Verbetering. Verleden week was sprake van een melodie, die onzeN Lofzang van Zacharias verminkt had. Dat moet natuurlijk zijn: onzE Lof­ zang van Zacharias.


') Om deze reden voel ik persoonlijk nog steeds uit kerkelijkpractisch oogpunt voor de idee, die de heer E. D. J. de Jongh bepleit heeft: gegeven de bestaande misère (van verknoeide melodieën) verschillende psalmen zingen op een andere, reeds bekende melodie („isorhythmisch" zingen). Natuurlijk pleit ik graag voor de variatie, maar zoolang wij op geschonden melodieën aangewezen zijn, is m.i. het pro en contra niet in zuiver dilemma te stellen.

°) Het tempo kan natuurlijk vlugger: niet de snelheid, doch het ongelijkmatige blijkt hier voor de menschen de moeilijkheid.

") Men zal, ook bij de keus van nieuwe melodieën wel zich beperken moeten in het kiezen van reeds bestaande, b.v. uit Duitsche bundels. Want anders brengt 'men het verknoei-en verkracht-systeem ook daarop over. Ik wijs er op, dat dit ook niet te ontgaan is bij wat sommigen onder ons dan willen: alleen halve, en kwart noten; geen achtsten dus, geen driekwart Voert men dit systeem door, dan passen óók heel wat bestaande melodieën niet in dit systeem. Nieuwe melodieën, waarbij de hand geheel wordt vrijgelaten, — dat lijkt mij uit een oogpunt van muzikale eerlijkheid het veiligste systeem; al zal natuurlijk (ik denk b.v. aan het Lutherlied) corruptie wel nooit geheel te ontgaan zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's