Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Chiliasme en het Oude Testament.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Chiliasme en het Oude Testament.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXVII.

De profetie tegen Gog, Ezecbiël 38 en 39.

Zooals we de vorige maal reeds zeiden, is er in het geheele Oude Testament geen enkele profetie te vinden, waarin de naam van Gog genoemd wordt. Men heeft daarom gezocht naar profetieën, waarin ook zonder dat die naam wordt genoemd toch zakelijk hetzelfde zou te vinden zijn als in Ezech. 38 en 39 wordt aangekondigd. Daarbij openbaart zich bij de verschillende verklaarders een zeer bonte verscheidenheid.

Genoemd wordt in de eerste plaats de profetie van Joel. Het gaat hier vooral over Joel 3:1, 2, alsmede vs 11, 12, waar sprake is van een vergadering van heidensche volken in het dal van Josafat, waar God over hen zal gericht houden. Wanneer we echter deze profetie ©enigszins nader beschouwen, zien we dat het hier gaat om ©enGodsgericht over iets wat di© heidensche volken toentertijd reeds aan Israël hadden gedaan: ij hadden Gods volk ond©r de heidenen verstrooid, en het land Kanaan onder elkaar verdeeld (vs 2), zij hadden de Israëlieten en hun kinderen als slaven verkocht (vs 3, 6), zij hadden de tempelschatten geroofd (vs 5). Het is duidelijk, dat dit in geen geval hetzelfde kan zijn als waarop Ezech. 38:17 doelt: aar toch is sprake van profetieën over iets wat Gog nog doen zal. We kunnen op het oogenblik de vraag buiten bespreking laten op welk© gebeurtenissen de profeet Joel doelt (dit hangt ook weer samen met den tijd, waarin men Joel's profetie stellen moet, iets wat niet met zekerheid is uit te maken); maar dit staat wel vast: oel heeft het over een optreden van Israels vijanden dat plaats gehad heeft, ©n waarover God zijn oordeel zal laten gaan; Ezecbiël heeft het over een aankondiging van het optreden van een vijand van Israël, dat nog plaats hebben moet. Hieruit-is duidelijk, dat in ieder geval de .profetie van Joel in Ezech. 38:17 niet kan bedoeld zijn.

Vervolgens noemt men ook de profetie van Micha. Men wijst dan ©enerzijds op Micha 4:11, 12, waar g©sproken wordt van vele heidenvolken di© tegen Zion verzameld zijn, maar die door God gemaakt worden tot garven voor den dorschvloer. Uit het geheele verband blijkt echter, — en voor de nadere uit©©nzetting daarvan mogen we nog wel verwijzen naar onze schets no. IX —, dat het hier gaat over het vijandig optreden van Assur en met name Babel (zie VS 10); dat zijn de „vel© heidenen" die tegen Zion verzameld zijn, maar die niets begrijpen van den raad des Heeren, dien Hij in Israel's ondergang en daarna weer in Israel's h©rstel volvoert. Het gaat hier dus over de machten die de ballingschap veroorzaken, niet als in Ezech. 38 en 39 over een macht die eerst na den terugkeer uit d© ballingschap teg©n Israël t© velde trekt. Anderzijds wijst men op Micha 5:6—8, waar gezegd wordt dat Jakobs overblijfsel in het midden van vele volken zal zijn als een dauw op het kruid, maar ook als een leeuw onder de beesten des wouds, en dat al zijne vijanden zullen uitgeroeid worden. Maar ook hier is het blijkens het verband Assur waarover gesproken wordt (zie vs 4, 5); en daarom kan dit niet de profetie van Gog wezen. Weliswaar moeten wij Micha 5 in zijn geheel zien als een Messiaansche profetie, en in den tijd van den Messias bestond Assur niet meer, zoodat wij — gelijk ik indertijd heb betoogd in schets no. X — daarin hebben te zien een zinnebeeldige aanduiding van de aan Gods volk vijandige wereldmacht; maar ook dan gaat het bezwaarlijk deze profetie in verband te brengen met Ezech. 38:17, daar hier gesproken wordt van een nationalen vijand die na den terugkeer uit de ballingschap in Israel's gebied een inval zal doen; en nu kan ©n moet men in dien vijand zeer zeker wel een typ© van d© vijandige wereldmacht zien, maar rechtstreeks wordt hier toch van een nationalen vijand gesproken; en daarom is Micha 5:6—8 zeker ook niet een profetie waarop Ezech. 38:17 doelt.

Ook noemt men Jes. 25:5 „het gezang der tiranneii zal vernederd worden" of, zooals Prof. Ridderbos duidelijker vertaalt: den zegezang der geweldplegers doet Hij verstommen"; maai-hier wórdt alleen de algemeene waarheid tot uitdrukking gebracht, dat God geweldenaars ten onder brengt, waarin wij zeker geen bepaalde zinspeling kunnen zien op het bizondere feit, dat in Ezech. 38 en 39 wordt geprofeteerd. Of men wijst op vs 10 v.v. van hetzelfde hoofdstuk, maar daar is sprak© van Moab, al is het dan ook als representant van de wereldmacht; en niemand denkt er aan, Gog met Moab te identifioeeren. En ook vestigt men de aandacht op Jes. 26:21, waar inderdaad sprake is van een gericht Gods over de bloedvergietende wereldmachten, gelijk blijkt uit 27:1, waar die wereldmachten worden omschreven als monsterachtig© dieren; maar terecht zijn d© uitleggers van oordeel, dat hier niet op toekomstige, maar destijds bestaande wereldmachten wordt gedoeld (gewoonlijk denkt men dan aan Assur, Babel en Egypte). Het is duidelijk dat men dus ook bij Jesaja de profetieën niet vinden kan die Ezech. 38:17 op het oog heeft.

Verder beroept men zich op een paar plaatsen uit Zefanja. Daartoe behooren Zef. 1:14 v.v., waar sprake is van den dag des HEEREN; maar naar alle waarschijnlijkheid is-deze, in zeer algemeene bewoordingen ingekleede, oordeelsaankondiging tegen Juda gericht (zie Ridderbos, De kleine profeten U, bldz. 190); en 3:8, waar we lezen, dat God de heidenvolken zal verzamelen om over hen de gansche hittigheid van zijn toorn uit te storten; maar ik mag hier wel weer verwijzen naar ©en vroegere bespreking van deze plaats — in schets no. XV — waarin ik heb aangetoond dat wij hier zeer waarschijnlijk te denken hebben aan oordeelen Gods over Assur en Babel. Ook hierop kan dus Ezech. 38:17 niet zien.

Eindelijk verwijst men ook naar Jeremia. Bijvoorbeeld naar d© aankondiging van den vijand „uit het Noorden" in hoofdstuk 4—6; maar deze vijand is de Chaldeeër, en het verwoestingswerk dat deze zal verrichten betreft den ondergang van Jeruzalem, waarmee de Babylonische ballingschap begon; dat is dus heel iets anders dan de komst van Gog uit het Noorden, die eerst na d© ballingschap zal plaats hehben. Of naar Jer. 30:23, 24; maar de „goddeloozen" over wier hoofd het onweder des HEEREN zal losbreken, zijn hier de bewoners van Juda, ©n de uitvoerders van het Goddelijk oordeel

zijn alweer de Chaldeeën; zoodat ook deze plaats niets met de profetie van Gog te maken heeft.

Men kan dus gerust zeggen, dat de poging om een bepaalde plaats uit oudere profetieën aan te wijzen, waarin reeds van Gog sprake is, zoodat Ezech. 38:17 daarop kan doelen, geheel en al is mislukt. Dat heeft dan ook enkele uitleggers er toe gebracht een anderen weg in te slaan en de oplossing te zoeken in de algemeene strekking van •de profetie. Een der moderne verklaarders doet dit zóó, dat hij alle eschatologische uitspraken van de profeten ziet als slechts in vorm verschillend© teekeningen van .één zelfde beeld: ij vergelijkt ze met een schilderijen-galerij van MiddeleeuwscbeMa-•donna-beelden: lke meester heeft zijn bepaalde wijze van schilderen, zijn eigen kunst, maar het is in wezen altijd hetzelfde beeld. Zoo vindt hij in de profetieën één beeld: sraël, aangegrimd van alle zijden door vijanden, die plotseling verdwijnen (öf verbrand öf neergeveld worden öf hun eigen wapens tot landbouwwerktuigen omsmeden). •Op deze wijze worden echter de concrete trekken van de verschillende profetieën uitgewischt en alle profetische toekomstschildering tot een ongrijpbare algemeenheid vervaagd. In zulk een samensmelting van alle profetische toekomstbeelden kan men natuurlijk heel gemakkelijk oot de profetie van Gog plaats geven; maar Ezech. 38:17 moet to'ch wel iets anders iDedoelen: ier is beslist sprak© van concrete vroegere aankondigingen. Een der jongste orthodoxe verklaarders. Dr Troelstra, Ezechiël m Tekst en Uitleg II, bldz. 126, wendt het op andere wijze over ©en soortgelijken boeg, als hij zegt „de naam Gog komt niet voor, maar door de vroegere profeten loopt meer of minder duidelijk al een lijn, die hier scherp aan 'thcht komt". Ik ben niet bij machte deze lijn te ontdekken en de geleerde schrijver blijft ook in gebreke ons die met vol--doende duidelijkheid aan te wijzen. Neen, ook op deze manier is voor de moeilijkheid die Ezech. , ' ^^ oplevert geen oplossing te vinden.

Wij moeten het mijns inziens eerlijk aandurven ota te erkennen, dat wij de profetieën, waarop in tzech. 38:17 gedoeld wordt, in het Oude Testament niet bezitten. En is dat nu oofe z? o verschrikkelijk, dat men-zulke wanhopige pogingen moet doen om die profetieën toch aan te wijzen? Weineen toch. Dit verschijnsel staat in onzen Bijbel niet op zichzelf. Evengoed als wij in het Nieuw© Testament een verwijzing vinden naar een brief van Paulus aan de Corinthiërs die ons niet is bewaard (1 Cor. 5:9; hier moet gedoeld worden op een brief, die nog aan onzen eersten brief aan de Corinthiërs is voorafgegaan), evengoed kunnen wij in het Oude Testament een verwijzing hebben naar bepaalde profetieën die ons niet zijn bewaard. ZoO' vinden vsng. in het Oude Testament ook herhaalde verwijzingen naar historische geschriften, die geheel voor ons zijn verloren gegaan. Men denke aan het „boek van de oorlogen des Heeren" (Num. 21:14) of het „boek des Oprechten" (Joz. 10:13; 2 Sam. 1:18), en aan de „boeken der koningen van Juda en Israël" of de , , boeken der kronieken der koningen van Juda en van Israël", waarvan herhaaldelijk in de Bijbelboeken Koningen en Kronieken wordt gewag gemaakt, maar waarmee zij geenszins identiek zijn.

Nu behoeven die verloren gegane profetieën over Gog niet heel talrijk te zijn geweest. Ezech. 38:17 maakt wel den indruk vele profetieën op het oog te hebben, want er is sprake van een profeteeren dat , , jaren lang" werd voortgezet; maar het getal van de concrete profetieën die op Gog doelden behoeft niet zoO' heel groot te zijn geweest. Nevens die concrete profetieën kan de profeet hier namen lijk mede op het oog hebben profetieën van algemeen karakter, zooals de hier boven reeds genoemde plaats Jes. 25:5; waaraan ook nog andere zouden kunnen worden toegevoegd, zooals met name Obadja:15, waar gesproken wordt van den dag des HEEREN die komt over al de heidenvolken. Want wel kunnen wij de strekking van Ezech. 38:17 niet laten opgaan in een verwijzing naar profetieën van zooi algemeen karakter; die plaats moet het oog hebben op concrete profetieën, maar nevens en in verband met die profetieën kan ze zeer zeker ook doelen op algemeen© profetieën van Gods oordeel over alle heidenen, waarin natuurlijk ook Gog mede begrepen is.

Wij behoeven ons over het verloren gaan van bepaalde, concrete profetieën niet te verwonderen. Het is wel duidelijk, dat de profeten in den regel veel meer zullen hebben gesproken dan ons in den Bijbel is bewaard. Samuel oefende vele jaren lang het ambt van profeet uit, maar hoe weinige zijn de woorden die ons van hem zijn bewaard. Elia en Elisa zullen ook wel meer, veel meer hebben gezegd dan het weinige dat ons van him woorden in de boeken der Koningen is bewaard. En ook de profeten, van wie we een breedere schriftelijke nalatenschap hebben, zullen wel meer hebben gepredikt dan ons staat beschreven. Dit alles kunnen we gereedelijk aaomemen; maar nu hebben we in Ezech. 38:17 een duidelijk bewijs dat het zoo is, want hier wordt verwezen naar bepaalde profetieën, die we in onzen Bijbel niet hebben. Ezechiël's hoorders kenden die profetieën nog wel, maar wij kennen ze niet meer. Voor ons is dat ook niet noodig; want ware het noodig dan zouden ze ons wel bewaard gehleven zijn. In de Heilig© Schrift heeft God alles doen teboekstellen wat voor onze zaligheid van noode is, om Hem te kennen en Jezus Christus dien Hij gezonden heeft. Maar dat is niet alles wat Hij aan Israël door zijn profeten heeft laten prediken. Het is volkomen genoegzaam, ons ontbreekt niets; maar het is toch niet alles wat Israël heeft gehad.

En hiermede kunnen wij van de profetie teg©n Gog afstappen. Slechts op dit eene willen wij nog wijzen. In Openb. 20:7—10 wordt deze profetie beschouwd als eene voorafschaduwing van wat daar omtrent de laatste geweldige worsteling tusschen Satan en Christus, de wereld en de kerk, aangekondigd wordt. Het zal ons nu niet moeilijk vallen te begrijpen waarom juist aan Ezech. 38 en 39 de kleuren ©n trekken voor d© schildering van dien eindstrijd zijn ontleend. Antiochus Epiphanes, de verbitterde vijand der Joden, is het sprekende type van den antichrist (men zie hiervoor Dan. 7 in vergelijking met Dan. 8). Wordt nu, gelijk wij vonden, in Gog de Seleucidisch© macht geteekend, zooals die zich met name in Antiochus Epiphanes tegen de Joden heeft gekeerd, dan is het zeer begrijpelijk, dat de teekening van Gog het materiaal heeft geleverd om de laatst© worsteling te schilderen, waarmee de geschiedenis dezer wereld ten einde loopt.

G. Ch. AALDERS.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Het Chiliasme en het Oude Testament.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1932

De Reformatie | 8 Pagina's