Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het actlviteltselement en de Gereformeerde  Jeugdbeweging.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het actlviteltselement en de Gereformeerde Jeugdbeweging.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

V. Wij komen nu tot de s p o* r t en het spel, virelke samengetrokken worden door den heer J. Schouten in het begrip ontspanning. Immers, nadat hij uitgesproken heeft, dat principiëele motieven, welke ons moeten doen kiezen voor de georganiseerde lichamelijke oefening, hem niet bekend zijn, komt hij tot dezelfde conclusie voor de rijpende en rijpere jeugd ten opzichte van de georganiseerde ontspanning van sport en spel.

Tusschen lichamelijke oefening en sport en spel moet onderscheid gemaakt worden. Onder lichamelijke oefening hebben wij te verstaan een stelsel van lichaamsoefeningen, die ten doel hebben den lichamelijken welstand te bevorderen, te bestendigen of te verhoogen. Wij achten, dat in de sport een element is, dat haar speciaal eigen is. De lichaamsoefening treedt hier op den achtergrond. Zij is althans voor degenen, die haar beoefenen, van betrekkelijk weinig waarde; zij komt er afzonderlijk bij voor de personen, die zich „trainen" moeten, vaak dan nog eenzijdig, dus slechts in zooverre als dit trainen dienen kan om de andere partij te overtreffen door de techniek van het spel beter meester te worden. Het is dan ook gebleken, dat, waar deze sporten alleen beoefend worden tot lichaamsontwikkeling, zdj nimmer op een hoog peil komen te staan. Zoo kunnen wij de sport rangschikken onder het begrip: ontspanning, w-aartoe ook het spel behoort. En ook de heer Schouten spreekt het uit: „de ontspanning kan in het leven niet gemist worden", en in den zin van zijn betoog meenen wij te mogen concludeeren, dat hij daartoe rekent de sport en het spel, dus: voetballen, tennissen, hockey, korfbal, zwemmen, roeien enz.

Wie zou zich ook daartegen kunnen verklaren? Voorzeker, indien men de sportbeweging goed begrijpen wil, zal men moeten inzien, dat men in onzen tijd hierin met een typisch cultuurverschijnsel te doen heeft. Drie bronnen worden gezegd haar te hebben gevoed: de behoefte aan lichamelijke oefening, de drang om zich te doen gelden, en de behoefte aan ontspanning. Toch waren de twee eerstgenoemde factoren niet krachtig genoeg om de sportbeweging inzonderheid in haar tegenwoordigen vorm te doen ontstaaii. Eerst toen door de sociale omstandigheden en de wonderen der techniek de derde factor in onzen tijd optrad, de behoefte aan ontspanning, heeft de sport (en het spel) zulk een hooge vlucht genomen. In haar vindt de jeugd de vreugde, die haar in het beroep ontzegd wordt. Niemand zal dan ook de sport en het spel kunnen afkeuren, omdat ze is een der gevolgen, die de ontwikkeling van het maatschappelijk leven met zich bracht. Tegen het aanvaarden van wat de cultuur heeft gebracht, bestaat, natuurhjk na toetsing aan de Schrift zelve, geen bezwaar.

Te dezen opzichte stelt Dr G. Ch. A alders de volgende criteria:

1. iedere ontspanning, welke op zichzelf bestaat in en noodzakelijk gebruik maakt van dingen, welke strijdig zijn met-Gods gebod, is ongeoorloofd ;

2. iedere ontspanning mag weer niet zooveel van den jongen mensch eischen, van zijn energie, dat deze eigenlijk daardoor weer ontspanning noodig zou hebben. 1)

Nu wil Dr E. D. Kraan lichaamsoefening, gymnastiek, spel eenerzijds onderscheiden en aan den anderen kant de sport zetten. De eerste wil hij bevorderen. Maar wij moeten het aandurven om de laatste, n.l. de sport, even beslist te verwerpen. Daarmede zal hij dan vooral bedoeld hebben de voetbalsport, want hij zegt ook: „En al houden wij de sportwereld liever voor onze jeugd gesloten, welk een breed terrein blijft daar buiten nog voor haar open. Zij kunnen marcheeren, zwemmen, schaatsen. Ze kunnen tennissen, korfballen, kegelen, kaatsen."

Dat men in onze kringen, en voorwaar daar niet alleen, zijn bezwaren heeft tegen de huidige ontwikkeling der sport, moet erkend worden. En die bezwaren zijn gegrond, maar men moet ze niet overdrijven en daardoor komen tot sportverg u i z i n g, even ongeoorloofd als s p o r t v e r g o-d i n g. Wij hebben tegen de uitwassen van de sport positie te nemen. Het is, dit moet erkend worden, in vele kringen tot sportvergoding gekomen. Ze is een uiting van de eenzijdige natuurverheerlijking van onzen tijd. Hier wordt wat slechts middel, mag zijn, tot doel gemaakt, wat ontspanning zijn moet, tot inspanning, die tot overspanning leidt, dikwijls met de noodlottigste gevolgen. Zij vraagt tijd en kracht der jeugd voor een hol ideaal, brengt in de sfeer van menschenvereering en heldencultuur, helden van eenige jaren en voor eenige jaren.

Dit bezwaar geldt voornamelijk de vo© tb alfa e weg ing, welke is te onderscheiden van het voetbalspel op zichzelf. Onder voet bal beweging verstaan wij het voetballen, zooals het gespeeld wordt in oompetitie-verband, alleen met het doel zoo hoog mogelijk op het lijstje te komen, kampioen te worden van zijn afdeeling, en ten slotte van het geheele land. Deze voetbaJbeweging is een kijkspel geworden, en van eigenlijk „spel" en „ontspanning" blijft niet veel meer over. De voetballers, die daaraan mede doen, eischen van hun lichaam daarbij een uiterste krachtsinspanning, waardoor datgene, wat een voornaam doel van alle sportbeweging moet zijn, ontspanning, niet alleen verloren gaat, maar in belangrijke mate geschaad wordt.

Maar dit zegt tegen het voetbal SPEL op zichzelf nog niets. Een uitdrukking als „Trappen doen de paarden, maar menschen hebben handen" (afkomstig van den heer H. J. van Wijlen, „De Reformatie", 23 October 1931) is wel aardig, maar beteekent niets. PoOiten hebben de paarden, been en hebben de menschen. En ik zou niet weten, waarom ik wèl met de hand een bal mag weggooien (korfbal) of met een stok of met een racket (kaatsen, tennis, hockey), en niet met mijn voet.

Nu zijn wedijver en wedstrijden over het algemeen inhaerent aan de sport, roeien en zwemmen meestal uitgesloten. Meestal zijn er twee partijen, die met elkander het spel of de sport beoefenen, of is er een aantal personen, dat achtereenvolgens aan het spel of de sport deelneemt, waarna de uitslag wordt vastgesteld. Ook hiertegen kan m.i. geen bezwaar gemaakt worden. Dan zou ook het dammen en schaken geoordeeld en veroordeeld moeten worden, want ook bij deze spelen zitten twee tegenover elkander, die elkander bekampen, waarvan één de overvnnnaar wordt en de andere de verslagene.

Wat nu door den heer Schouten ontkend wordt, is dat ook voor de ontspanning organisatie noodig is. Hij zegt: „Voor ontspanning door middel van sport en spel is, reeds objectief genomen, geen organisatie noodig". Alleen, hij maakt één uitzondering: „Behoudens wanneer er een betrekkelijk groot aantal personen of niet onbelangrijke uitgaven mede gemoeid zijn." Elders zegt hij in zijn referaat, dat alleen tijdelijk en voor een concreet doel organisatie wenschalijk kan zijn". Het schijnt, dat hier gedoeld wordt op het organiseeren in een kleinen kring voor bijv. tennissen, enz. in het daarvoor geëigende seizoen. Daarvoor is organisatie noodig. De partijen moeten ingedeeld worden, een scheidsrechter is vereischt, de gelden (contributiën) moeten geïnd worden, de uitgaven voor speelveld enz. moeten gedaan worden. Daarna, als het seizoen uit is, gaat men weer elk zijns weegs. G-een blijvend organisatorisch verband dus, alleen tijdelijk en voor een bepaald concreet doel. Zoo is implicite toch erkend, dat organisatorisch verband gewenscht is.

Het gaat echter bij den heer Schouten vooral tegen een bl ij vend organisatorisch verband. De plaatselijke organisatie leidt tot provinciale en nationale organisatie, tot het zich geschikt maken voor het deelnemen aan private en publieke wedstrijden, dus met name tegen bet zoogenaamde competitiestelsel. Nu erkennen - wij, dat door het karakter van de sport, waarbij ik heusch niet alleen aan den voetbal denk, hier grootere gevaren dreigen dan bij de lichamelijke oefening, waarover wij in ons vorig artikel schreven. Maax om dezelfde redenen als wij in dat artikel OBB verklaarden voor georganiseerde lichamelqke oefening, doen wij dit ook voor de georganiseerde lichamelijke sport. Juist om de gevaren, die dreigen! Zijn er geen gevaren bij de ongeorganiseerde lichamelijke sport? Is het niet goed, dat de georganiseerde lichamehjke sport zorgt voor zuiverheid van spel, waakt voor excessen, sensatie en overdrijving tegengaat? En als het dan in zulk eene organisatie mag zijn als de voorzitter van den Ned. Chr. Voetbalbond op de onlangs gehouden jaarvergadering uitsprak: „dan wordt erkend, dat de lichamelijke oefening s: lechts een klein deel van onze krachten mag opeischen, dat het werk der geestelijk-zedelijke vorming voorgaat", dan meenen vrij, dat hier in de goede richting wordt gestuurd.

Wij kunnen dan ook niet inzien de bezwaren, die tegen het competitie-stelsel worden ingebracht, n.l. het competitie-stelsel, zooals.w ij dat bedoelen: een competitiei, die zuivere competitie blijft, niet als ooneurrentie bedoeld is, noch tot kijkspel ontaardt. Waarom mogen twee kringen plaatselijk wel tegen elkander in het krijt treden, maar zou dat voor kringen, die op verschillende plaatsen wonen, niet geoorloofd zijn? Waarom zouden daarvoor geen regelingen mogen getroffen worden? In het „Woord van Vermaan'^ dat tijdens de Olympische Sjpelen door de Kerkeraden der Gereformeerde Kerken te Amsterdam aan de gemeenten werd gericht, luidt het dan ook: „Het zij verre van ons den vreedzamen wedfcamp in het sportspel af te keuren". Natuurlijk hebben de Christelijke Bonden dan ook ernstig te waken, dat men werkelijk een competitie speelt in den zin als boven bedoeld. En heusch... van een lichaamscultus en een sportcultus is in onze Gereformeerde kringen nog geen sprake. En of de uitspraak, dat de lichamelijke oefening, het beoefenen van sport en spel GROOTE, concurrentie aan den primairen jeugdarbeid aandoet, gelijk THANS MOET WOR­ DEN GECONSTATEERD, juist is, meenen wij te moeten betwijfelen. Waar is dat het geval? Op het platteland toch niet. Dan in de steden, met name in de groote steden? In Amsterdam? Ons niet bekend. In Den Haag dan of in Rotterdam? Wij achten grootere concurrentie voor den primairen jeugdarbeid gelegen in het feit, dat de Middelbare Scholen en het Gymnasiitm zooveel vragen van de leerlingen en soms, — enkele g\m.stige uitzonderingen daargelaten — zoo weinig medewerken (tegen-werken? ) tot den groei en bloei van den primairen jeugdarbeid, gelijk deze verricht wordt in de Jeugdvereenigingen op Geref.

grondslag voor de geestolijk-zedelijke vorming. Daarvan bestaan wel statistieken!

De vragen worden beantwoord na het slotartikel.


') G. Ch. Aalders „Onze principiëele en organisatorische houding ten opzichte van de lichamelijke opvoeding en ontspanning", , pag. 16. 1922. Amersfoort.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juli 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Het actlviteltselement en de Gereformeerde  Jeugdbeweging.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juli 1932

De Reformatie | 8 Pagina's