Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een oude klacht en een nienw gerucht.

Op uitdrultkehjk verzoek van een lezer geef ik hier een enkele opmerking over een ingezonden stukje, dat reeds lang geleden in „Woord en Geest" de geesten opklaren moest; omdat een enkele ermee blijkt te „zitten" bespreek ik het even. Het luidde als volgt:

Hoe men zich zelf bedriegt.

De bijbel spreekt zich uit over religie: Dient den Heer met vreeze". (Ps. 2:11).

Over zedelijkheid: Gij zult uwen naaste liefhebben als uzelven". (Matth. 22:39).

Over geschiedenis: Mijne tijden zijn in uwe hand". (Ps. 31:16).

Over aesthetica: De schoonheid is ijdelheid; maar een vrouw, die den Heer vreest, die zal geprezen worden". (Spr. 31 : 30).

Over kosmografie: En God maakte scheiding tusschen de wateren, die onder het uitspansel zijn, en tusschen de wateren, die boven het uitspansel zijn". (Gen. 1:7).

„Zon, sta stil te Gibeon, en gij maan, in het dal Ajalons." (Joz. 10:12).

Het is een kenmerk voor ons, (zuiver-) Gereformeerden, zegt Prof. Dr G. Ch. Aalders (In: „Schriftgezag en Wetenschap", Kok, Kampen), dat wij onvoorwaardelijk het gezag van de Heilige Schrift aanvaarden op alle levensterrein, waarover zij zich uitspreekt! Dat is dus, b.v. religie, zedelijkheid, historie... enne... kosmografie? Een gewoon mensch zou ja! zeggen. Niet alzoo de hoogleeraar. „De Heilige Schrift geeft ons géén wereldbeeld" (pag. 10). Toen ik dat las, dacht ik aan Assen...!

G. J. DE NIE.

(Volgt géén naschrift van de redactie.)

Dat de schrijver „zich zelf bedriegt" zal hij later zelf wel inzien. Hij zal bij verdere studie er oog voor krijgen, dat hij grootheden „naast" elkaar plaatst, die niet naast elkaar behooien. Zoo b.v. religie, „zedelijkheid", geschiedenis, aesthetica, kosmografie. De beide laatste liggen op ander „terrein" dan de drie eerste. Religie, zedelijkheid, geschiedenis, zijn geen wetenschappen; aesthetica is dat wel. Religie, zedelijkheid, geschiedenis zijn geen systematische beschrijvingen van empirisch gegeven dingen; kosmografie is dat wel. Het is dus een eerste onjuistheid, de naast elkaar staande „teksten" te laten „uitspraken geven over" niet naast elkaar staande onderwerpen. Deze vijf dan saam te vatten onder den verzamelnaam „levens-terreinen" is een tweede vergissing.

En zoo gaan we verder. Ps. 2:11 spreekt zich niet uit „over" „religie", maar geeft een gebod vóór den dienst van Jahwe. Heel wat anders. Geen „religie - b e e 1 d " wordt geteekend, geen wetenschap van religie' gedoceerd. Matth. 22:39 spreekt zich niet uit „óver" zedelijkheid, maar geeft een gebod voor het zedelijk léven. Geen wetenschappelijke ethiek wordt gegeven; die is héél wat anders. iPjs. 31:16 spreekt zich niet uit „óver" geschiedenis, geeft geen enkele uitspraak b.v. over de wetenschappelijk-wijsgeerige vraag, wat geschiedenis is, maar doet in een concreet historisch leven een geloiofsuitspraak over een boven alle geschiedenis staande Vaderhand, die in de geschiedenis ingrijpt, maar zonder dat eenige „wetenschap" dat kan of mag bewijzen. Spr. 31:30 heeft met aesthetica (schoonheidsleer) niets te maken, is alleen bouwstof vóór een geloofs-aesthetica, in een van haar kardinale vragen: et is zelfs geen uitspraak óver aesthetica (als wetenschap), ja, niet eens een uit een (bijbelsche) aesthetica (stel, dat die bestond) gewonnen uitspraak, maar is een (niet wijsgeerig, doch door openbaring verkregen) plaatsen van concreet-aanschouwelijk gegeven schoone verschijnselen onder de wet van de regeering Gods, welke wet gekend is, o.m. uit de aanvangen van Genesis (vandaar immers weet men de ijdelheid, en ook, dat ze als straf gesteld is aan den tijd). Joz. 10:12, Gen. 1:7 zijn geen uitspraken „óver" kosmografie. Gen. 1:7 beschrijft het ontstaan der schepping (en eerst na haar ontstaan kan men haar „beschrijven", kan men kómen tót kosmo-grafie).

En Joz. 10:12 heeft met kosmografie evenmin iets te maken; doch verhaalt alleen, dat er in de dagen van Jozua nog een geloovige was, die den kosmos niet bezag onder het „licht" der kosmografen, doch onder dat van zijn Maker; die dus geloofde, dat de „geschiedenis", ook van den kosmos, stond onder het „natuur" en „genade" in één gezichtspunt saamvattende bestuur van God. De schrijver zou beter hebben toonen na te denken, indien hij juist Joz. 10:12 had gebracht in verband met de „geschiedenis", om nu van de „rehgie" (het gelooif) maar te zwijgen.

Zoodra de schrijver over deze dingen zal hebben nagedacht, zal hij verstaan hebben, dat de bewering: de bijbel geeft geen wereld-BEELD, met deze eenvoudige gegevens volkomen strookt. De gereformeerden hebben al duizendmaal betoogd: de bijbel geeft geen systematische dogmatiek, wel is hij de kenbron voor de dogma's. De bijbel geeft geen ethiek, wel geeft hij de geboden voor het zedelijk leven. De bijbel geeft geen wijsbegeerte van den godsdienst, en geen wetenschap van den godsdiienst, en geen kosmografie, en geen aesthetica, en geen theologie. Hij geeft geen énkele wetenschap, en geen enkel „beeld" in den zin van: wetenschappelijk-systematische verwerking van aanwezige gegevens tot een constructief, in gedachten en woorden opgebouwd, geheel. Hij geeft iets veel hoogers dan dat.

Dit alleen wordt door gereformeerden beweerd: de bijbel kan niet in strijd komen met b e - trouwbare wetenschap, óók niet met betrouwbare kosmografie, enz., óók niet met een zuiver wereldbeeld.

Maar dat is heel wat anders. De bijbel geeft openbaring omtrent Gods werken; dat is een geloofsstuk. Wie dat aanvaardt, komt door datzelfde GELOOF ook tot de volgendei stelling: al Gods werken zijn één; wie ze dus zuiver leest (wie dus ychrift en „natuur" zuiver leest) zal tusschen de boeken die God schreef, geen strijd' kunnen ontdekken. Bléént hij strijd te zien, dan moet dat aan hém liggen.

Of de redactie van „Woord en Geest" deze eenvoudige dingen niet weet? We geven maar geen antwoord.

Nu ik toch hierover bezig ben, breng ik tevens een stuk van prof. van Rhijn ter sprake, dat, naar dadelijk te voorspellen viel, enkele weken later in „Woord en Geest" een plaats vond. Het luidt aldus (overgenomen uit het „Algemeen Weekblad").

Dezer dagen kreeg ik eenige Gereformeerde bladen in handen, waarin, naar aanleiding eener opmerking van den Utrechtschen Hoogleeraar Bouman, gevraagd werd of het wel juist kon zijn, dat Dr Bavinck zich op een vrijere manier over de beteekenis van het Bijbelsche Scheppingsverhaal had uitgelaten. Sommige Gereformeerde theologen, leerlingen van Dr Bavinck, konden zich niet voorstellen, dat Dr Bouman de meening van Dr Bavinck op dit punt zuiver had weergegeven. Ook verdiende het geen aanbeveling den persoon van een overledene telkens weer in een discussie te betrekken.

Inderdaad moet men voorzichtig zijn met iets omtrent een gestorvene te verzekeren, omdat wie is heengegaan een onjuiste voorstelling niet meer kan rechtzetten. Er kan echter geen enkele geldende reden worden opgenoemd, op grond waarvan men datgene wat men omtrent de publieke uitspraken van een persoon volstrekt zeker weet, zou moeten verzwijgen. Welnu, in den cursus 1916/1917 heeft er op „Bloemenheuvel", het toenmalige centrale gebouw der N.C.S.V. te Zeist, een zeer belangrijke bespreking over de verhouding van Christendom en Natuurwetenschap plaats gehad, die de aanwezigen wel niet licht meer zullen vergeten. Bij die gelegenheid heeft Dr Bavinck vrijwel woordelijk gezegd, wat Dr Bouman thans verzekert.

Dr Bavinck zeide in ongeveer dezelfde woorden dit: „Ik wil niet beweren, dat het Bijbelsche Scheppingsverhaal uit natuurwetenschappelijk oogpunt beschouwd heelemaal geen waarde heeft. Maar de natuurwetenschappelijke waarde van Gen. I is toch zeer gering. Gaan wij echter tot het terrein der natuurfilosofie over, dan staat de zaak geheel anders, en is het Bijbelsche Scheppingsverhaal voor ons van de grootste beteekenis". Achtereenvolgens werden daarna de punten opgesomd, waarin de besliste waarde van Gen. I niet voor de wetenschap, maar voor de christelijke natuurbeschouwing, was gelegen.

Deze conclusie van Dr Bavinck werd door vrijwel den geheelen kring, waartoe ook Dr Bouman, Dr Kohnstamm e.a. behoorden, gedeeld. Op dit punt bestond er voor de leidende figuren in de samenkomst overeenstemming. Deze samenstemming was mogelijk, omdat geen der genoemden voor een Bijbelbeschouwing als die later te Assen gehuldigd werd, was te vinden.

We vinden het jammer, dat ook prof. Van Rhijn zich ertoe verleiden laat, oncontroleerbare gesprekken te publiceeren. Bavinck heeft toch genoeg geschreven? Hier staat echter het lastige woord „ongeveer". • •

Maar overigens: wat hier aan Bavinck toegeschreven wordt, is WAT ANDERS: ; , dan wat onlangs prof. Bouman in den mond gelegd werd. „Geringe waarde (voor een wetenschap!) hebben" is alvast iets anders dan „niet te handhaven zijn". Maar bovendien: de natuurwetenschap, juist in onderscheiding van de natuur filosofie afzonderlijk genoemd, bedoelt de sjstematisohe verwerking van empirisch verkregen gegevens van de thans bestaande wereld. Als Bavinck dan zegt: daarvoor geeft Genesis 1 niet veel, dan zegt hij precies hetzelfde, als wat nu als „Assensch" en „on-Bavincksch" veroordeeld wordt. Of is men soms, ook bij „Woord en Geest", vergeten, wat prof. Aalders zei: dat tusschen het „ont"staan en het „be"staan der wereld een groot verschil moest zijn? Er is anders genoeg over deze uitlating te doen geweest, ginds.

Het is jammer, dat zulke dingen geschreven worden. Ze wekken den indruk, dat het noodig is, Bavinck's geschriften aan te vullen met „noodzakelijke" (maar door hem verzwegen) correcties. Terwijl het toch eigenlijk precies omgekeerd is. Want als Bavinck gezegd heeft, dat voor de natuurf ilosof i el) het bijbelsche scheppingsverhaal van de grootste beteekenis is, nu, dan heeft Bavinck daar kinderlijk zijn geloof beleden; dan heeft hij daar gezegd, wat zuiver Assensch is. Want als het scheppingsbericht in (het verhaal wegcritiseerende) nevelen gehuld wordt, dan heeft het voor de natuurfilosofie geen enkele beteekenis meer. Dan moeten wij die opbouwen uit andere gegevens.

De beweerde uitspraak van Bavinck is met wat hij schreef en wat in Assen geloofd wordt, zeer wel te verbinden; zij klopt volkomen met wat vóór en na Assen is beweerd door gereformeerde theologen (geen bijbelsch wereldbeeld, de bijbel geen handboek voor dit en voor dat).

En als men dan bovendien aan het „ongetveer" van prof. Van Rhijn denkt, dan blijkt het nog minder noodzakelijk, dergelijke „aanvullingen" op Bavinck te geven. Ze hebben slechts tengevolge, dat de misverstanden omtrent Assen nog vermeerderd worden.

GeUjk ik ook geloof, dat alleen misverstand omtrent wat Assen wilde de gedachten voeden kan, dat publicaties als deze noodig zijn. En misverstand omtrent Bavinck is het, als wat hier van hem bericht wordt, op één lijn geplaatst wordt met de m.i. Bavinck verloochenende bewering: het scheppingsverhaal is niet betrouwbaar, is niet te handhaven. Dat is iets heel anders.

Als men „Assen" niet zoo. scheef zag, zou beter begrepen worden, dat het daarover tenslotte gaat. Wie het scheppingsverhaal niet gelooft, moet dat heel duidelijk zóó zeggen; maar achter Bavinck kan hij dan niet schuilen.

K. S.


') Voor de natuurfilosofie! Let wel: niet als een „product" van een zekere natuurfilosofie.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 september 1932

De Reformatie | 4 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 september 1932

De Reformatie | 4 Pagina's