Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het doodvonnis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het doodvonnis.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voorts zeiden zij tot hem: at zullen wij n doen, opdat de zee stil v/orde van ons? En Jona zeide tot hen; Neemt mij op, en werpt mij in de zee.... Jona 1:11, 12,

Het is toch wel een eigenaardige loop van •een proces, wanneer daarbij de beschuldigde zijn eigen vonnis moet uitspreken. En niettemin is hier de hoogste vorm van het recht.

Wij zijn er nu aan gewend, dat, — ook al is fle schuld bewezen, en zelfs ten volle erkend, — toch een ander dan de misdadiger de strafmaat bepaalt. Het kan in ons zondig menschelijk leven wel niet anders. Maar bijna ^tijd is daarin iets gedwongens. De straf wórdt den zondaar opgelegd, en vindt lang niet altijd volkomen inwilliging van zijn© consciëntie. De hoogste vorm van rechtspleging zou zijn, dat de aangeklaagde, na van zijne schuld overtuigd te zijn, op de vraag, welk vonnis hij moest ontvangen, zélf de straf aangaf, die in overeenstemming was met zijn misdrijf.

En zie — dezen gang heeft het proces gehad op het door storm beloopen schip, waarmede Jona van God wegvluchtte. Het is de voorzienige hand des Heeren, die het aldus geleid heeft. Hij deed de heidensche zeelieden voor Hem vreezen. Als Jona him spreekt van den God des hemels, die de zee en het droge gemaakt heeft, dan sidderen, zij voor dien God. Wel veroordeelen zij in den profeet, dat hij tegen Hem heeft durven opstaan, maar zij vreezen een vonnis uit te spreken. Ze zijn zóó beducht dien God nog méér te vertoornen, dat zij aan Zijn dienaar zèlven overlaten te bepalen wat hem geschieden moet. „Wat zullen wij u doen? " zoo vragen ze.

Aldus wo-rdt door Gods voorzienig beleid aan Jona zijn lot in eigen handen gelegd. En Jona aarzelt niet. Hij is overtuigd van zonde, van gerechtigheid, en van oordeel. Hij weet de bezoldiging der zonde, den dood, verdiend te hebben. En hij is met Gods recht vereenigd. „Neemt mij op", zegt hij, „en werpt mij in de zee".

Het is deze hoogste vorm van rechtspleging, dien de Heere voltrekt in de consciëntie van eiken zondaar, aan wien Hij Zijne genade bewijst.

Aan de rampzaligen zal eenmaal door Gods rechtvaardig oordeel hun straf wórden opgelegd; maar zij, die van deze straf voor eeuwig zijn ontheven, woeden er in dit leven door den Heiligen Geest toe gebracht om deze straf niet alleen te billijken, doch zélf over zich uit te spreken. Zij v/orden hun eigen rechter. Er is geen hooger karakter van rechtspraak, dan de rechtspraak in het hart van een ontdekten zondaar.

Jona is hier van dien zondaar het beeld. Hij geeft op zijn brekend schip den mensch te zien, die van God wegvlucht en den eeuwigen dood tegemoet gaat; doch die door een almachtig genadewonder achterhaald en gegrepen en weer teruggebracht en gered wordt. Maar deze genade gaat niet buiten Gods recht om. Dat recht moet eerst erkend, ja, met eigen mond en hart uitgesproken. In de vierschaar der consciëntie laat de Heere den van schuld overtuigden mensch zijn eigen doodvonnis vellen; het oordeel Gods wordt daar zelfveroordeeling. Aan den ingang van het stuk der verlossing staat de betuiging: „aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben" ...

Maar het is de ingang van het stuk der vei-rlossing. Daar beneden, in de verslindende golven van Gods recht, ligt Zijne genadehand op Jona te wachten. Gods genade ligt midden in Zijn recht; en wie zich aan dat recht overgeeft vindt die genade.

Houde ons hart dan zijn eigen doodvonnis niet terug. Het is wél het laatste, dat wij doen, — oprecht onszelven verloren te belijden. Veeleer trachten wij, ook na aanvankelijke ontdekking, ons nog te handhaven op ons "brekend schip; wij pogen aftijd op eene andere wijze aan land te komen "dan midden door de donkere golven van Gods recht heen, gelijk Jona. Maar het is niet anders mogelijk. Zal de Heilige God niet eeuwig Zijn recht aan ons wreken, dan zullen wij er nü volkomen mede vereenigd moeten worden.

Laat ons dan gewaarschuwd zijn voor alle oppervlakkige en lichtvaardige gedachten aangaande den weg onzer verlossing; gewaarschuwd ook om te vertrouwen op onze deugd, op onze goede keuze, op ons leven in den dienst des Heeren. Alles breekt stuk, gelijk het schip van Jona, waimeer de storm van Gods gerechtigheid zijn woeden aanvangt. Alleen wanneer wij ons leven willen verliezen, dan zullen wij het behouden.

Maar dan mag ook ieder die daartoe komt, weten dat hij gered is. Wie, in ware zelfveroordeeling, voor Gods oor eigen doodvonnis uitspreekt, — voor hem is geen verdoemems. Gods recht is dan in Christus voltrokken, en heeft in het hart van den zondaar zijne hoogste gestalte verkregen. Jona, die zich met de golven van het récht vereenigt, — hij valt der genade in de armen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Het doodvonnis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1933

De Reformatie | 8 Pagina's