Opvoeding.

Goliaths verschijning is een middel in de hand Gods geweest om David op te voeden tot koning.

Na zijn zalving was, in de stilte der bergweiden, onder inwerking van den Geest des Heeren, bij David het geloof en de heilige bezieling gewassen. De kracht van zijne zalving had zich voortgezet. Het koninklijke was in hem ge"boren en gegroeid; het wachtte slechts op den van God beschikten tijd om aan den dag te treden.

En die tijd komt.

Het is in den strijd tusschen Israël en de Filistijnen. Schijnbaar toevallig verschijnt David in het leger, door zijn vader gezonden om naar clen welstand van zijne broeders te vragen. Doch inderdaad is het de Geest Gods, de Geest van den Christus in David, die hem drijft. En daar komt het oogenblik, waarin de koninklijke ijver voor den Naam des Heeren in hem ontvlamt, en de koninklijke opoffering voor zijn volk in hem rïjpt.

• Want wanneer is het, dat David naar voren treedt?

Het is, als Goliath uitgaat om den Heere te lasteren. Niet om Sauls beloften, maar omdat de glans van Gods Naam in het geding is, — daarom zal David strijden.

De Heere heeft het zélf zoO' geleid. Hij heeft David daar gebracht, en hem de vloektaal van den verwaten Fihstijn doen liooren, opdat in zijne ziel de heilige verontwaardiging zou gewekt worden, en de heldenmoed voor den Hjeere zou doorbreken. Goliath is een instrument in Gods hand om in David den strijder voor Gods eer wakker te roepen en te doen uittreden. Juist in zijne vijamdschap tegen God moet Goliath dienen om den koning van Israël , op te voeden, die later der Filistijnen macht zal knakken.

Met deze gedachte zijn wij midden in den heiligen strijd, waarin elke Christen betrokken wordt. Immers is hij tot koning gezalfd, om met eene vrije en goede conscientie in dit leven 'legen He zonde en den duivel te strijden. En tot dit koningschap voedt de Heere de zijnen op. Ook door hen tegenover de zonde te plaatsen. De zonde, — hoewel tegen God gericht, — 'is een niiddel in Zijne hand , om ons ats heilige strijders te doen uitkomen. Overal en telkens weer voert' 3e Heere ons tegenover den hoon, Zijn 'Naam aangedaan, teneinde bij ons de edelste verontwaardiging en de keuze voor Zijne eer te verwekken, en ons op te voeden voor ons koninklijk ambt.

Wij mogen deze bedoeling, hoewel van verre en met eerbied, oofe in onzen groeten Koning zélven zien. 'In Christus moest óók het Koningsambt tot ontwikkeling en rijpheid komen. En dat doet de Heilige Geest als Hij Jezus in de woestijn leidt, om verzocht te worden vin den duivel. Christus wordt den waren Goliath tegemoet gedreven, opdat ook in Hem, — immers, als Zoon van David, waarachtig mensch, — het strijdend Koningschap zou opkomen.

De Schrift geeft ons derhalve hier een eigenaardigen blik op den geestelijken strijd van het Koninkrijk Gods, en van hen die in dat Koninkrijk leven. De zonde, de onteering en miskenning van God, — het wordt ons alles geboden als aanleiding en prikkel om er tegen op te komen. Zooals de ellende in de wereld er riïet moest zijn, maar, — nu ze er is, — door God gebruikt wordt om de deugden van barmhartigheid en liefde bij ons op te wekken; — zoo behoorde de zonde er niet te zijn, maar, nu ze er niettemin is, laat God haar optreden als ©en Goliath voor David, als een kwade macht tegenover ons, opdat wij aiis strijders des Heeren tegen haar zouden uitkomen.

En die macht zien we overal. Ze is in ons binnenste en ze is buiten ons. Op elk levensgebieiil betreedt ze de vlakte van deze aarde als de macht van duivel en zonde en leugen, om den Naam en het recht en de eer onzes Gods te wederstaan. Soms grol, gelijk in den mond van Goliath; soms verfijnd en verholen en nauwelijks te onderkennen; maar altijd roept de Heere door het verschijnen van het kwaad ons op, om er tegen te strijden in ons koninklijk ambt onder Christus.

Het zwaarst is die kamp in ons eigen hart. Waait daar is het de strijd tegen onszélven. En niet alleen willen wij onszélven sparen, maar wij zijft ook zoo blind voor de onheilige machten, die in ons eigen binnenste optreden. Ach, diezelfde menschen, die zoo fier tegen de wereld rondom strijden, — hoe weinig koninklijk zijn ze vaak tegenover zichzelven. En hoezeer hebben wij noodig, dat de Heilige Geest ons den Goliath aanwijst van ons eigen verdorven ik, en ons tegen dien reus de strijdvlakte indrijft. Daarom, — zullen wij koningen zijn, - dan hebben wij „ontdekking" noodig, en steeds dieper gaande ontdekking. Wij moeten, als David, den vijand Gods zien en zijne woorden hooren. De Heere wijst ons de zonde aan ai's gelegenheid en aanleiding tot de worsteling er tegen. Hij wil het koningschap in ons ontwikkelen; daarom opent Hij onze oogen voor onze ï)ooz© neigingen, onze eigenwilligheid, zelfliefde en hoogmoed; en Hij wil, dat wij als strijders Gods daartegen zullen ingaan.

Zoo voedt Hij ons op tot een koninklijk priesiterdom.

Wel is het dan een Goliath, dien we ontmoeten; en die, hoe dichter ons oog hem nadert, des te meer ons ontzet door zijne kracht en wapenrusting. En wij zijn van onszélven alzoo zwak, dat wg niet een oogenblik kunnen bestaan. Maar dan moet juist daardoor het koninklijke in ons groeien door de geloofsgemeenschap met Christus, en het vorstelijk woord va^n David onze kracht zijn: — „Ik kom tot u in den naam des Heeren der heirscharen".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen