Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Abrabam Kuyper en de theologie van het  Hollandsche Neocalvinisme.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Abrabam Kuyper en de theologie van het Hollandsche Neocalvinisme.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

In de lezing, die Di: Haitjema in 1931 hield voor de studenten aan de Universiteit te Bonn, noemt hij zich „een tegenstander van Kuyper" i). Dit geldt in nauwen samenhang met zijn bezwaren tegen Dr Kuyper als cultuurphilosoof vooral ten opzichte van diens beschouwingen over de wedergeboorte en over de Heilige Schrift. Allereerst de wedergeboorte. Dr H. ziet Kuypers leer der wedergeboorte als een fundamenteele fout van zijn theologie 2). 'De visio van D-r Haitjema staat in verbaad met zijn kijk op de ontwikkeling der Gereformeerde theologie na Calvijn. De 17e eeuw is z.i. getuige geweest van verstarring en veruitwendiging der Gereformeerde theologie en reeds de synode te Dordrecht (1618—1619) was van die inzinking van het geloofsleven een weerspiegeling. Want de prediking van de rechtvaardigmaking door het geloof alleen dreigde op den achtergrond te geraken. Een accentverschuiving had plaats naar den vromen mensch, die in het middelpunt der theologische overpeinzingen kwaan te staan en zichtbaar wordt dat volgens Dr Haitjema daarin, dat men de verhouding van Viredergeboorte en geloof steeds meer (anders dan in de 16e 'eeuw) zoo ging zien, dat wedergeboorte vóór geloof komt in plaats van geloof vóór wedergeboorte. Dat was het individualisme, dat sindsdien zulk een groote plaats kreeg in de Gereformeerde theologie en dat na Dordrecht o.a. tot uiting kwam in „de beschroomde erkenning van de autonomie der plaatselijke kerk bij Voetius". En Dr Haitjema roept uit: „Wat heeft deze accentverschuiving naar den gepraedestineerden, wedergeboren en uit loutere genade nu vromen mensch toe al niet nagewerkt in de geschiedenis onzer Gereformeerde theologie!" 2)

En bij die individualistisch omgebogen Gereformeerde theologie nu heeft Dr Kuyper zich aangesloten! Wiet bij Calvijn, maar bij de theologie der 17e eeuw. En zoo werkt de accentverschuiving, die in de 17e eeuw openbaar wordt, ook bij hem na.

Hij sloot zich daarbij aan, omdat hij' d i e theologie noodig had om zijn ideaal van de kultuurherkerstening van West-Europa te kunnen handhaven! De individueele wedergeboren mensch, dat is d© , cel, waaruit alles kan worden opgebouwd. Dr Kuyper is weliswaar gekant tegen het humanisme, maar dat heeft hem toch niet belet zich te gaan bewegen op den weg van een eigenaaxdigen vorm van humanisme, n.l. het humanisme van de wedergeboren persoonlijkheid, het humanisme van den positieven opbouw, zij het ook met als achtergrond het Woord van Gods genade en Dr Haitjema heeft dezen vorm van humanisme eens aangeduid als worteldwaling van het Nieuw-Calvinisme*).

Dat individualisme nu van den wedergeboren mensch heeft in Dr Kuypers theologie een funesten invloed uitgeoefend. Die invloed is o.a. zichtbaar in zijn kerkbeschouwing, want de kerk woxdt gedacht als opgebouwd uit wedergeboreir enkelingen, die vrijwillig zich met elkaar verbinden •'> ), terwijl de autonome plaatselijke kerken zich vrijwillig verbinden op grond van een accoord van kerkelijke gemeenschap. Dat is het humanisme van den wedergeboren mensch in de Nieuwcalvinistische kerkpolitiek ! < 5)

De achtergrond van dat alles is immers het uitgaan van den wedergeboren mensch, die door die wedergeboorte anders is geworden, die het nieuwe leven in kiem bezit en daarom als cel in een nieuwe cellenbouw kan fungeeren. Leerde niet reeds de Dordtsche synode een „instorting van nieuwe hoedanigheden in den wil" en werd daardoor de vernieuwde mensch niet een positief gegeven, waarmee , , gewerkt" kon worden en heeft Dr Kuyper geheel in diezelfde lijn niet zijn wedergeboortebegrip ten grondslag gelegd aan zijn wetenschapsleer, door als consequentie van het feit der wedergeboorte te spreken van tweeërlei menschen en van tweeërlei wetenschap? En geraakte daardoor niet de reditvaardiging door het geloof alleen, zoo-niet geheel uit zicht, dan toch meermalen bedenkelijk ver op den achtergrond?

Voordat we ons van deze vragen rekenschap geven, wijzen we er op, dat Dr Haitjema zich enkele malen heeft uitgesproken over de verhouding tusschen Dr Kuyper en Dr Bavinck. Hij ziet tusschen deze theologen enkele niet onbelangrijke verschillen. Hij is b.v. van oordeel, dat Bavinck niet geneigd was, , , de theocratie van Geneve zoo principieel los te laten als Kuyper"'), waardoor hij jaren lang „het theologisch geweten voor Kuyper" is geweest. Hij ziet voorts een verschil in hun waardeering voor de Heilige Schrift 8) (waarover we nog zullen handelen). Maar op het punt van de leer der wedergeboorte moet Dr Haitjema toestemmen, dat Bavinck in de ontwikkeling der 17e eeuwsche theologie inzake wedergeboorte en geloof „enkel verdere ontwikkeling en nauwkeuriger distinctie in de Geref. theologie" zag, „goeddeels verklaarbaar uit de noodzaak van den afweer der Remonstrantsche dwahngen" 9). De vraag blijkt hier dus wel te klemmen voor geheel het „Nieuw-Calvinisme".

Allereerst moet worden gezegd, dat de kritiek, die hier wordt uitgebracht, sterk onder den invloed staat van de gedachten van Kohlbrügg© ©n van de dialectische theologie met name van Karl Barth. Het is bekend, dat sinds vele jaren Dr Haitjema groote sympathie koestert voor de tlieologio van Barth en voor het luisteren naar diens boodschap in ons vaderland een vurig pleidooi houdt 1"). Weliswaar is Dr H. geenszins een slaafsch navolger van Barth en we zullen hierop bij zijn behandeling van het Schriftprobleem nog kunnen wijzen, maar inzake het onderwerp, dat ons nu bezighoudt, treffen we telkens een soortgelijke kritiek aan, als ons uit de werken van Barth telkens weer tegenkomt. Voor de Duitsche studenten, die aan Barths probleemstellingen gewend zijn, concludeert Dr Haitjema uit de beschouwingen van Kuyper, dat de mensch als wedergeborene kan gaan vragen, wat hij in z'n innerlijk als kenmerken van het nieuwe leven bezifi^) en dat het dan dus niet meer noodig is, alleen door geloof zalig te worden. Bij Dr Kuypers zienswijze kan men de positie van den toeschouwer gaan innemen (want de mensch i s een andere geworden) en de afhankelijkheid van het Woord Gods wordt in beginsel opgegeven, want er is een directe werking van den Heiligen Geest op het innerlijk van den mensch uitgegaan. De onverbreekbare verhouding tusschen Woord Gods en geloof komt daardoor in het donker te staan. Er is immers voor Dr Kuyper nog iets diepers, n.l. de verhouding tusschen den Heiligen Geest en den vóórbewusten zielegrond van den mensch 12). Het Woord en het Openbaringsgetuigenis hebben slechts beteekenis voor het b e-w u s t z ij n van den mensch. Het z ij n van den mensch wordt los en onafhankelijk van het Woord direct „bewerkt", „omgezet" door den Heiligen Geest. ^

In dit licht moet ook gezien worden de kritiek op de Dordtsche synode, die het eerste symptoom zou zijn van de inzinking. De ingestorte hoedanigheden in den wil in de artikelen tegen de remonstranten herinneren op bedenkelijke wijze aan de Roomsche leer der ingestorte genade en de vaste grondslag van de rechtvaardigmaking door geloof alleen wankelt. Dr Haitjema voelt zich hier eensgezind met Kohlbrügge 13) j^ diens oordeel over de Dordtsche synode en het staat voor hem vast, . dat deze afbuiging heel veel uit later tijd verklaart. De vraag, die hier aan de orde is, is deze, of hier werkelijk een accentverschuiving in de richting van den vromen mensch aanwezig is. Het eigenaardige verschijnsel doet zich voor, dat Dr Haitjema als de bedoeling der synode erkent „om dan toch vooral niets bij den mensch over te laten, ook niet de allereerste aanvang des geloofs" en hij ziet daarin zelfs „een Augustiniaansche waarheid, die stellig gehandhaafd moest worden tegenover Arminius en de zijnen". En toch is de synode een symptoom van inzinking. Want de band tusschen wedergeboorte en Woord Gods is losser gemaakt, wat dan weer in de latere Gereformeerde theo-logie en met name in het Nieuw-Calvinisme als normaal-Calvinistisch is gesanctioneerd.

Het probleem, dat hier aan de orde is, is dat van de verhouding tusschen Woord en Geest, ©en vraagstuk, dat sedert de HervO'rming aan de orde gebleven is tot in onze dagen en zoowel Dr Kuyper als Dr Bavinck hebben hier uitspraken gedaan, die licht werpen ook op hun wedergeboortebeschouwing. Gewezen kan b.v. op het gedeelte van Bavincks dogmatiek over „Het Woord als genademiddel". Hij wijst hier op het feit, dat het Woord Gods niet altijd dezelfde werking doet. Dat Woord is goed en wijs en heilig, maar — zoo voegt hij hieraan toe — „opdat het zaad des Woords goede vruchten drage, moet het in eene weltoebereide aarde vallen. Ook de akker moet voor d© ontvangst van het zaad worden gereed gemaakt. Deze subjectieve werkzaamheid des Heiligen Geestes moet dus bij het objectieve Woord bijkomen" 1*) Die werkzaamheid is volgens Bavinck niet i n het Woord besloten; is niet een werkzaamheid door het Woord heen, maar met het Woord, een openen van liet hart. En toch verzet hij zich met klem tegen de eventueel© kritiek, dat zóó de Geest van het Woord wordt losgemaakt, want „de Heilige Geest volgt Christus dus in zijn gang door de historie; Hij bindt zich aan het woord van Christus en werkt alleen in den naam en naar ''t bevel van Christus".

We zien dus, dat zoowel Dr Haitjema als Dr Bavinck pleiten voor een onlosmakelijken band tusschen Woord en Geest. Maar hun pleidooi is verschillend. Want Dr Haitjema is van oordeel, dat die band wordt losgemaakt bij een zienswijze als van Dr Bavinck in zijn dogmatiek. Maar het ligt voor de hand, voor welke moeilijkheden Dr Haitjema dan geplaatst wordt. Wanneer hij tegen de beschouwingen van Dr Kuyper het bezwaar in-

brengt, dat het Woord en het Openbariiigsgetuigenis niet primair met het zijn van den mensch te maken hebben, dan mag hem de vraag worden gesteld, of hij wel ontkomen kan aan de door de Gereformeerde theologie steeds verworpen opvatting, dat de Heilige Geest werkt door het Woord (per verbum) als een „magische kracht, die in het Woord was gelegd" (Bavinck)? We weten wel, dat Dr Haitjema deze laatste aanduiding zal verwerpen en ons zal verwijzen naar den „sprekenjden God" (Deus logueus), maar we blijven deze vraag niettemin zoo^ stellen, omdat — om dit ééne to noemen — predikers m e n s c h e n blijven.

Nu is zeker met het constateeren van dit verschil nog niet uitgemaakt, dat dus de kritiek van Dr Haitjema op Kuyper, Bavinck ©n de Dordtsche synode onjuist is. Alleen moet wel worden gezegd, dat hij tot nu toe die kritiek juist op dit centrale punt nog niet uitvoerig en breed heeft gefundeerd. Het is o.i. te betreuren, dat de kritiek van Dr Haitjema nog te veel aphoristisch is geweest. Ook zijn artikel in „Zwischen den Zeiteai" raakt sommige fundamenteel© vragen slechts terloops aan. Het oordeel over de afbuiging van de Dordtsche synode wordt bijna als iets evidents geponeerd, evenals Dr Woldendorp meende zijn kritiek op de canones van Dordrecht te kunnen staven met een beroep op een citaat van Bavinck, dat de Reformatie de Rooansche leer van de ingestorte genade verwierp 1=). Ook Dr Haitjema beweegt zich in deze lijn. De instorting van nieuwe hoedanigheden in den wil wordt „min of meer Roomsch geleerd, als klonk er iets na van het begrip der gratia injfusa" (ingestorte genade). „Min of meer Roomsch". „Als klonk er iets na". Is deze vage aanfluiding er wellicht een bewijs van, dat Dr Haitjema zelf gevoelt dat hier toch werkelijk meer gecompliceerde vragen aan de orde zijn? Hij zal ons misschien verwijzen naar 'Bavinck. Geref. Dogmatiek, deel IV, pag. 267, waar we lezen: „Rome's leer van de gratia infusa (ingestorte genade) of justitia infusa (ingestorte gerechtigheid) is op zichzelve niet onjuist; alleen is verkeerd, dat zij de ingestorte gerechtigheid tot den grond der vergeving maakt en de rehgie dus bouwt op den grondslag der zedelijkheid. Maar de geloovigen worden de gerechtigheid van Christus wel waarlijk ook door instorting deelachtig". Maar wanneer 'dan met dit citaat het „min of meer Roomsch" van Dr Haitjema wordt geconfronteerd, dan mag toch gewezen worden op de mogelijkheid om de gedachten van het „Neocalvinisme" nog anders te verstaan dan als een humanisme van den wedergeboren mensch, als een cellenbouw vanuit de individueele (wedergeboren) cel, als een „doorredeneeren vanuit ©en individueelpsychische palingenesie (wedergeboorte), waardoor de rechtvaardigmaking door het geloof in beginsel zou worden opgeheven. Het is o.i. één van de meest ernstige fouten van Dr Haitjema, dat hij de wedorgeboortebeschouwing van het „Neocal vini sme" steeds consequent deïstisch heeft geïnterpreteerd. Zoo alleen is zijn kritiek op Kuypers „humanisme" verklaarbaar i"). Zoo alleen kan duidelijk worden, hetgeen Dr Haitjema van Dr Kuyper zegt, dat hij zich aansloot bij de 17e eeuwsche theologie om aan zijn kultuurherkersteningsideaal getrouw te kunnen blijven. Maar dat deze deïstische interpretatie de juiste is, is o.i. met de feiten in strijd en is door Dr Haitjema nergens aangetoond. Wanneer hij dat belwijs uit de werken van Dr Kuyper en Dr Bavinck zou willen leveren, mag van hem gevraagd worden, dat hij tenvolle recht doe aan de plaats, die de be teeken is van het voortgaand werk des Geestes in hun theologie heeft gekregen, niet los van, maar in onlosmakelijk verband met hun leer der wedergeboortei').

De verschillen, die voor Dr Haitjema's besef den weg naar de „neoealvinistische" theologie versperren, zullen blijven, zoolang Dr Haitjema zijn Woordbeschouwing handhaaft en zoolang hij de magische kracht van het Woord Gods, dat voor hem primair (actueel) het gepredikte Wioord is, poogt te rijmen met de Gereformeerde theologie. Zoolang zal hij Dr Kuyper wel blijven verwijten, dat hij ten onrechte het stadium van de prediking des Woords in zijn dogmatische bezinning verwaarloost en hem ear individualist en spiritualist blijven noemen. 'Het is noodig, zegt Haitjema, het tegenwoordige Hollandsche Neocalvinisme voortdurend tot Calvijn terug te roepen. Dat dit werkelijk een naar Calvijn terugroepen is geweest, is ons tot nog toe niet duidelijk geworden ^^). We gelooven, dat daar meer voor noodig is.


1) Zwischen den Zeiten, 1931, pag. 353. ') Idem 352.

2) Haitjema, De Gereformeerde Theologie in Nederland, Vox Theol., 1931, pag. 73.

3) In een artikel van Dr Haitjema over „Bedenkelijke Calvijninterpretatie, " vgl. K. Schilder in De Reformatie, 10e jaargang, nrs 31-32.

4) Vgl. Haitjema, Gebondenheid en vrijheid in een belijdende kerk, pag. 31-32, waar Dr H. 't verband legt met een belijdeniskerk en met de aanvaarding van de geloofsbelijdenis als een soort eenheidswet. „Wie zal onder de huidige nieuw-Calvinisten, de theologen van Amsterdam en Kampen, hen tellen, die precies zoo redeneeren over de handhaving der belijdenis in de Kerk van Christus? "

5) Zwischen den Zeiten, 1931, pag. 352. ') Vox Theol., 1931, pag. 76.

6) Haitjema, Het Woord Gods in de moderne cultuur, pag. 105 en 109.

") Vox Theol., 1931, pag. 72. ") Onder invloed van Barth wil Haitjema zelfs „boven Hoedemaker uitgaan", omdat deze z.i. „veel te veel realistischbeschouwend theoloog bleef" (Vox Theo!., 1931, pag. 77).

") Zwischen den Zeiten, 1931, pag. 347.

^') Idem pag. 346.

") Het oordeel van Kohlbrugge over de Dordtsche synode is bekend. Zie zijn brief aan van Heumen bij Lonkhuyzen. H. F. Kohlbrugge en zijn prediking, 1905, pag. 24 van de Bijlagen.

") Geref.' Dogmatiek, IV, pag. 504.

1) Woldendorp, Heeft de Dordtsche Synode een nadere hervorming van noode? O. E. V., 1930, pag. 30.

2) „De antihumanistische philosoof Kuyper" was volgens H. zelf „door het humanisme aangetast. En zijn latere vereerders nog meer." (Zw. d. Z., 1931, pag. 254.)

3) Gegevens in het z.g.n. Neocalvinisme, die aan de deistische interpretatie der wedergeboortebeschouwing weerstand bieden, vinden we o.a. bij Bavinck. Geref. Dogmatiek, IV, pag. 115 v.v.; Kuyper E Voto II, pag. 90 v.v.; Uit het Woord (Volmaakbaarheid cap. IV); Het Werk van den Heiligen Geest, pag. 585 v.v. en andere plaatsen. Hier ligt ook het antwoord op de vraag van Dr Woldendorp naar aanleiding van de nieuwe hoedanigheden: „Maar waar blijft hier het werk van den Heiligen Geest? " (aangeh. artikel pag. 38). Vergelijk dezelfde vraag bij E. Böhl. Zur Abwehr, pag. 12.

In zijn artikel „Richting-tegenstellingen in het Protestantisme" (O. E. V. 1932) heeft Dr Haitjema één dier tegenstellingen aldus weergegeven: „Sluimert in lederen mensch van nature de vonk van het hoogere leven, zóó, dat ze slechts behoeft te worden aangeblazen om een brand van vroomheid te doen ontstaan, — óf zal die vonk door Gods bizondere genade in Zijn bizondere Openbaring in den mensch eerst moeten worden gelegd, zal er sprake kunnen komen van een leven met God? " Deze beeldspraak komt merkwaardig dicht in de nabijheid van die van Dr Kuyper, waartegen Dr Haitjema zich menigmaal heeft gericht (b.v. het beeld van het enten).

") In verband met de door Dr Haitjema gememoreerde verhouding tusschen geloof en wedergeboorte, heeft Dr L. v. d. Zanden in de „Gron, Kerkbode" (zie Persschouw Reform., 11e jrg., pag. 378) terecht gewezen op een woord van Calvijn in diens Institutie, (zie vertaling Dr Sizoo, Deel 3, pag. 390), waarin Calvijn zegt, dat de apostel, wanneer hij het gehoor tot het beginsel des geloofs maakt, slechts het gewone beleid en beheer beschrijft, dat Hij bij het roepen der zijnen pleegt in acht te nemen, maar Hem geen voortdurenden regel stelt en Calvijn spreekt dan van „de innerlijke verlichting des Geestes, zonder tusschenkomst der prediking". Het gaat er niet om de kwestie op te lossen met één Calvijncitaat, maar wel blijkt hier, dat het terugroepen naar Calvijn, waarvan Dr H. gewaagt, niet zulk een gemakkelijke bezigheid is. Vgl. nog H. Bavinck, Roeping en Wedergeboorte, 1903, pag. 79 en Kuyper. Het Werk van den Heiligen Geest, pag. 407 v.v.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Abrabam Kuyper en de theologie van het  Hollandsche Neocalvinisme.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1933

De Reformatie | 8 Pagina's