Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vorm en Verrichting.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vorm en Verrichting.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Reeds werd ©r op gewezen, hoe in d© thans loopend© beschouwingen onder vorm ni©t nrnar moet worden verstaan de uitwendig© gestalte, maar veeleer alle ruimtelijk-stoffelijk© eigenschappen van het organisme t© zam©n. Er w©rd bovendien op gezinspeeld, iio© de vorm ons dikwijls eerst begrijpelijk wordt door de kennis der verrichting, hoe de functie veelal d©n zin van den vorm openbaart.

Hierin ligt dus reeds aangeduid, dat er een zeer nauwe en innig© b©trekking tusschen vorm en functie bestaat. In het gewone leven, in d© ons omringende werkelijkheid zien wij di© laeid© imm©rs ook altijd samengaan; is de vorm zonder inhoud leeg, de vorm zonder functie is dood en gaat teniet, d© functi© daarentegen zonder vorm volkomen onbestaanbaar, en iets geheel afgetrokkens. In het levend© zijn vorm ©n functi© als het ware constitutioneel tot ondeelbar© eenheid samengegroeid. Daarbij moge de vorm tot op zekor© hoogte het standvastige, stabiele, het statisch© moment zijn, waartegenover d© functi© ©en. meer v©randerlijke, dynamisch© grootheid is, ©en reëele scheiding tusschen vorm en functie kan in d© werkelijfiieid nimmer tot stand worden gebracht, maar blijft een gedachtenproef, ©en begriprnatig iets. Het verband tussch©n verrichting '©n vorm is zoo innig, dat z© ninmier r©ëel te scheiden, hoogstens ideëel te onderscheiden zijn. Hoe dat verband nu echter nader kan worden bepaald ©n moet worden gedacht, is de zaak', die ons bezig houdt, en di© ©en zoo b©langrijk vraagstuk voorst©lt, dat Bolk ni©t ten onrechte getuigd©, dat ©en peilen van dit probleem doordringt tot diepten, waar d© grondslagen liggen van 'smenschen wereld-en levensbeschouwing.

Al hebben voorzeker ook vroegere denkers zich niet onttrokken aan den drang dezer vragen, en gingen zij niet zonder m©©r aan dit punt voorbij, voor het modem© bewustzijn was het toich Spencer, die het vraagstuk bijzond©r scherp stelde, en met nadruk naar voren schoof in het volg©nde alternatief: „Brengt de vo^rm de functi© voort, of

brengt (omgekeerd) de functie den vorm voort" ? i) Gevraagd wordt dus, of de vorm der levende wezens tenslotte de verrichtingen wekt en bepaalt, of dat de functie den vorm te voorschijn roept.

De beteekenis dezer vraagstelling wordt, dunkt me, met één slag duidelijk, wanneer ik ifiaar in een voorbeeld overvoer: „hebben de giraffen zoo'n langen hals door het voortdurend zich rekken naar het hooghangend mimosablad, of eten ze mimosabladeren, omdat ze zoo'n langen hals hebben? "

W, anneer men de kwestie zich in den vorm dezer vraagstelling ziet toespitsen, blijkt eigeinlijk onmiddellijk, hoe een zeer bepaalde vooronderstelling als grondslag en uitgangspunt er ónder wordt geschoven, hoe deze wijze van vragen het antwoord in een bepaalde richting zoekt, al laat het dat nog naar twee zijden open. Immers, hier wordt vrij duidelijk een oorzakelijk verband tusschen vorm en functie verondersteld; het schijnt niet alleen zoo, dat het eene moment het andere beheerscht, maar veel meer zoo, dat het eene het andere voortbrengt. Beide momeiiten worden hier in een causaal-genetisch verband gezet, en dan blijven er natuurlijk oot maar twee mogelijkheden over, die twee, welke, elkander uitsluitend, in bovengenoemd alternatief tegenover elkaar worden gesteld.

Het uitgesproken genetisch karakter dezer fo-rmuleering doet reeds vaag den bekenden achtergrond van het evolutionisme opdoemen. En zeker kan het niet anders, of die theoriën, die alle levende wezens langs den weg van natuurlijke ontwikkeling van één begin willen afleiden, zullen ten dezen opzichte hun standpunt niet lang verborgen kunnen houden. Met andere woorden, het is te verwachten, dat de evolutie-hypothese, die de verschillende vormen van organisch leven v^ elkander afleidt, het meer samengestelde orgaan en organisme uit eenvoudiger vorm denkt voortgekomen, zich ook ten dezent ondubbelzinnig heeft uitgesproken.

Inderdaad is dat oofe het geval, maar toch niet, alsof d e evolutietheorie slechts één antwoord heeft toegelaten en onveranderlijk één standpunt heeft ingenomen.

ingenomen. Het tegendeel is waar. Dat vloeit daaruit voort, dat men wel kan spreken van d e evolutietheorie, als van die hypo'these, die alle organisch leven van plant en dier en mensch aan één gemeenschappelijken oorsprong denkt ontsproten, maar dat men nimmer mag voorbij zien, dat bij de nadere bepaling van de wijze van ontwikkeling de meeningen zeer ver uiteen loopen, en zoo scherp tegenover elkaar staan, dat men van evolutie^theoriën in het meervoud moet spreken.

Dit is aan de hand onzer beschouwing gemakkelijk te demonstreeren. Men weet hoe de voornaamste voorstanders der evolutie zijn geweest: Lamarck en Darwin, twee mannen, wier opvattingen intusschen principieel van elkaar verschilden, al heet de eerste dan ook de voorlooper van den tweede. En niet het minst ten opzichte van het, causaal-genetisch gestelde, vorm-functie-vraagstuk, staan zij lijnrecht tegenover elkaar.

Volgens het Lamarckisme, in zijn oorspronkelijk© formuleeringen, maar ook in zijn nieuwere uitingen, is de functie het beheerschende en het primaire. Het organisme bezit, volgens hem, namelijk een vermogan om zijn behoeften desnoods in een nieuw orgaan om te zetten, oorspronkelijk ontstonden de verschillen door een functioneele aanpassing der organismen aan milieu en behoefte, en die verschillen werden door overerving tot soortverschillen. De hals van den girsiffe werd dus zoo lang door het voortdurend uitrekken naar de bladeren der hooge mimosa, die zijn honger stilden, de verrichting loept dus vormverandering te voorschijn, de functie bepaalt den vorm en schept het orgaan.

Darwin's leer daarentegen is op geheel andere leest geschoeid. Hier is het geenszins zoo, dat de functie den vorm zou scheppen, veranderen en ontwikkelen. Doelmatigheidsoverwegingen, die aan het Lamarckisme niet vreemd zijn, laat hij niet gelden, zijn theorie is eigenlijk een toevalsleer. Inmiers de veelheid en verscheidenheid der vormen ontstaat volgens hem vanzelf, door spontane variaties der natuur; en of deze, toevallig ontstane vormen zullen blijven voortbestaan, hangt daarvan af, of ze zich in den strijd om het bestaan kunnen staande houden. De natuurlijke teeltkeus geschiedt dus in dien strijd, aangezien alleen de meest geschikte exemplaren hem zullen overleven, de vormverschillen en variaties zelf ontstaan autonoom, wil men, volgens de wet der noodzakelijkheid. Juist het spontane ontstaan van een oneindige reeks vormen, waarvan de natuurlijke teeltkeus dan bepaalt, welke zuUen worden aangehouden, is het uitgangspunt van het geheele Darwinisme. De vorm is hier dus zonder twijfel primair.

Zoo ziet men uit deze oppervlakkige aanduidingen reeds, dat Darwin en Lamarck ten opzichte van het vormvraagstuk een geheel verschillend standpunt innemen, al waren ze beide grondvesters der afstammingsleer. Beide hebben heden ten dage nog talrijke aanhangers. De afstamming van al het levende van één oercel, één oemevel, één oerslijm is een gedachte, die de eenheidsbehoefte van het menschelijke denken op een zeldzame wijze schijnt te bevredigen. Ook al veirmeerderen zich de feiten. die er strijdig rné© zijn, (ïë' gedacKfe zelf schijnt moeilijk los te laten. Een der knapste en beroemdste der Europeesche medici hoorde ik verleden jaar getuigen: „Die Evolution ist eine Tatsache", . anno 1933 lees ik, hoe een voordracht over de geneeskrachtige werking van zeewater, aldus aanvangt: „De zee heeft voor de ontwikkeling van het eerste leven op de wereld een groote beteekenis gehad. De eerste levende cel vond haar begin in de zee en de langzame evolutie van de levende natuur heeft voor een groot deel in en nabij de zee plaats gehad". De stelligheid dezer woorden is typeerend, schoon niet overtuigend.

En al getuigde Bolk reeds jaren geleden, dat het probleem van het ontstaan van den menschelijken vorm een ander is als dat der menschelijke afstamming, zoolang de descendentiegedachte zoo diep in hel natuurwetenschappelijk bewustzijn blijft genesteld, zoo lang zal men geneigd zijn, het vraagstuk van vorm en verrichting in Spencer's formuleering te vatten. Immers de natuuronderzoeker ziet zich geplaatst voor een oneindige veelheid van vormen en organische functies, en wanneer die alle, zonder inwerlcing van krachten buiten het milieu, uit één enkel of uit weinige beginstadia moeten worden afgeleid, dan moet men wel komen tot het aanvaarden van een causaal-genetisch verband tusschen beide.

Het is hier niet de plaats de critiek te brengen van het evolutionisme, dat de achtergrond is, waartegen Spencer het vo^rmprobleem plaatste. Maar, wanneer er voor ons geen reden is die ontwikkelingsidee te aanvaarden, waar wij den vormenrijkdom anders ontstaan weten, zijn we tegelijk ontkomen aan den klemmenden greep van een onuitwijkbaar schijnend alternatief.


^) „Does structure oiiginate the function, or does function originate structure? " (Spencer, Principles of biology.)

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 april 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Vorm en Verrichting.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 april 1933

De Reformatie | 8 Pagina's