Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Christelijke cultuur en de „theologie van de paradox". (II).

De bedenkingen, die Dr Miskotte tegen het besproken boek heeft, raakten, gelijk wij hem hoorden verklaren, eigenlijk veel meer dan het boek zelf in engeren zin; ze keeren zich ook, en vooral', tegen het z.g. Neo-calvinisme, waarvan Dï Miskotte het besproken werk een specifieke uiting acht.

Het valt niet moeilijk, in te zien, dat de „bezwaren" van den recensent samenhangen met (ik zeg opzettelijk niet, dat ze ontleend zijn aan) de reeds min of meer verouderde eerste quasi-profetieën van de z.g. dialectische theologie.

Wilden wij op Dr Miskotte's opmerkingen ingaan zóó, dat over ©n weer het meeningsverschil tot den bodem werd gepeild, dan zouden we hier breed moeten spreken over de dialectische theologie en haar grondgedachten. Wij laten dit evenwel na, omdat ons blad herhaaldelijk reeds daarover schreef, en daarin uitvoeriger was dan welk ander Nederlandsch orgaan ook.

Trouwens, het is niet noodig, de dialectisch© theologie hier breed tegenover de gereformeerde te stellen, om dan uit t© maken, inhoeverre pro of contra te kiezen zou zijn. Deze laatste behandelingswijze zou zin hebben, indien Dr Miskotte's opvattingen consequent waren, en indien hij dan voorts begi©pen had wat gereformeerd is.

Nocli het een©, noch het andere is evenwel het geval.

a) Wat het eerste betreft: dat Dr Miskotte geen innerlijk-ééne beschouwing heeft, is niet verwonderlijk. Reeds als uit de ethische groep afkomstig theoloog ontbreekt hem daartoe de mogelijldieid.

Dr Miskotte meent in de „Neo-calvinistische" zelfverzekerdheid „een vlucht voor de noderheid en d©(n) nood der kerk in deze wereld" te moeten zien; ©n daar zou over t© praten zijn, indien de „nood der kerk" niet bij hem een benaming was óók voor de genadegiften, die God haar in Christus schonk. Maar nu hij over „den nood der kerk" zoo heel anders denlrt dan wij, he©ft het geen zin, hierover breed te spreken. Wel geven wij hem zijn verwijt in anderen vorm terug: naar onze meening is elke zelfverzekerde be-en ver-oorde©-Kng van een theoloog van ethische origine „een vlucht voor de nederheid en den nood" van den ethisch-theologischen individu in de hedendaagsche wereld. Want niemand is onzekerder dan de ethische theoloog-van-heden; niemand is pijnlijker in een conflict met zijn erkende zoowel als niet-erkende leermeesters en geestverwanten gewikkeld dan hij; niemand staat dus erger bloot aan den import van buiten, dan hij. Reeds deze „nood" van den ethischen theoloog moest hem, op zijn eigen standpunt, ot den zwijger onder de vakgenooten maken. Het omgekeerde valt evenwel te constateeren: ©en zelferzekerde veroordeeling als van Dr Miskotte's and thans verscheen komt „stellig mede uit het essentiment" van theologisch-onverzekerd „groepsewustzijn" op, en is een vlucht voor eigen nood.

Wij wezen hierop, niet om als vertegenwoordiger er gereformeerde „groep" wraak te nemen op een preker uit het ethisch© „kamp", maar alleen om © situatie te teekenen. Dr Miskotte is zoo onvei^ tandig geweest, ©en poging te wagen tot verklaing van een hem vreemden gedachtengang langs sycholo'gischen weg. Niet alleen langs groepssychologischen weg (zie boven) doch ook langs en w©g van beoordeeling eener individueel© ziel; ij probeert althans mijn eigen gedachtengang ook l te „verklaren" uit mijn „ziel", al is hij g©lukkig zoo v©rstandig geweest, to© t© geven, dat hij daarvan nog niet al t© veel begrepen heeft. Maar wij eeren het blaadje weer om, en geven weer Dr Misotte's verwijten in anderen vorm hem zelf terug. ij moest begrepen hebben, dat juist bij gereormeerden, die immers als „groep" redeneeren it een wei-omschreven belijdenis, en ook bij vereren bouw zich binden aan ©en in zijn grondijnen volstrekt on-dialectisch gedachtenschema, de „ziel" van den enk©l©n schrijver ©r minder to© doet, ©n de gemeenschappelijke beginselverklaring verklaren moet, hoe men, ook in verderen opbouw, ot zijn constructies komt. Was DT Miskotte niet zulk een vreemdeling in zijn eigen land, en kende ij dus het Calvinisme, welks uitingen hij poogt te recenseeren, dan zou hij daarmee gerekend hebben n zijn psychologie hebben achterwege gelaten. aar dan zou hij tevens hebben begrepen, wat wij em nu op onze beurt ook wel eens willen zeggen: dat men juist de uit het ethisch© „kamp" voortgekomen theologen psychologisch moet en mag verklaren in hun spreken en schrijven, zoowel in „groepsverband" als individueel. Want als groep zijn ze allerminst een eenheid; ze noemen zich „groep" zonder het te zijn, vormen ©en „kamp" onder het te kurmen. In deze situatie nu, waarin de individueel© theoloog zich op zichzelf voelt aangewezen en geautoriseerd, gaat de een her-, de ander derwaarts. D© ©en voelt de onmacht der „groep" tot wezenlijke groepsvorming als ©en ge-i brek, en zoekt naar ©©n „theologia gloria©", om daarin het isolement van den enkeling te breken; de ander ontdekt te rechter tijd, dat er tegenwoordig een buitenlandsch profeet is opgestaan, K. Barth, die, met anderen in bond, elke „theologia gloria©", elke theologie van verzekerdheden, en van rustig zelfbezit heeft in den ban gedaan, die het zoeken daarnaar als bewijs van absolute blindheid heeft veroordeeld, en die de onmacht tot groepsvorming tot macht, de verlegenheid tot ervaring van de werkelijkheid en van den wezenlijken nood geproclameerd heeft. Hij hoort di© Idanken, is niet instaat (krachtens zijn scholing, zijn omgeving, zijn dogmaloosheid) den inhoud daarvan principieel te toetsen aan een anderen, eigen, schematisch-opgebouwden geloofsinhoud en zal dus, al naar gelang zijn „aanleg" is, met de nieuwe beweging meegaan, en aan haar „leuzen" anderen gaan meten en beoordeelen.

En het gevolg is: tragisch misverstand en onverstand. Want terwijl Dr Miskotl; © nog bezig is met de uitgifte van zijn nieuwe buitenlandsche munt, zijn niet alleen d© vri©nden van zijn eigen kanip. voor een niet zoo iieel klein gedeelte overeengekomen, di© buitenlandsche munt niet meer te acoepteeren (de „aanleg" immers van den ©enen individualist is niet die van den ander? ), doch hebben bovendien de buitenlanders., die de munt hebben gestempeld, al lang weer tindere chiché's voor andere munt vervaardigd en in gebruik genomen. Zoo staat het nu ook met Dr Miskotte's Barthianisme. Het is ongetwijfeld interessant te weteai, hoe de ziel van Dr K. H. Miskotte anno 1933 zich nog aan Barthianismen bedrinkt, en daarin teidden van zijn groepsgenooten zich nog altijd ver-bizondert. Maar veel meer dan dat kunnen wg niet als kerkhistorische notitie registreeren. Temeer iet, omdat wie de nieuwste publicaties der dia^ ectisclie theologie met vrucht gevolgd heeft, er grondig van overtuigd is, dat ze al de mooie buitenlandsche termen, waarmee in 1933 Dr K. H. Misotte thans nog in „Stemmen des Tijds" een breede roep van binnenlandsche Calvinisten te lijf gaat n veroordeelt als onmachtigen-tot-profetie, al lang oor haar zelf practisch verloochend zijn, en soms elfs ook woordelijk cadeau gedaan.

Want — als er één beweging onzeker is, en zelf lmeer uiteenvalt en als groep onmachtig blijkt ot groepsvorming, dan is het de aanvankelijk tot rontvorming zoo bekwaam lijkende dialectische heologie. Ieder van deze groep weerspreekt den nder, en zichzelf, en doet dit „met zooveel wooren", en doet het nog veel sterker en radicaler ender „zooveel woorden".

In zulk een situatie doet het pijnlijk aan, den „hoogmoed" (in dit verband is dit een allesbehalve persoonlijk-krenkende qualificatie), ik zeg: den hoogmoed te ontdekken, die Dr K. H. Miskotte's optreden tegenover het Nederlandsche Calvinism© kenmerkt. Hoewel zijn situatie bedenkelijk veel g©lijkt op die van den schildknaap uit d© achterhoede van een zich ontbindend „leger", die met de wapenen zwaait, welke de voorhoede reeds heeft weggeworpen, toch .durft Dr K. H. Miskotte over d© Calvinisten dezer dagen oordeelen, dat in hen het prof©tisch karakter d©r kerk tezeer te loor ging. Hij weet niet, dat wat hij nog houdt voor „profeteeren" door hen, wier naam en leus hij opheft, reeds lang is prijsgegeven, of dubieus gesteld. Dr Miskotte móét weten, dat de z.g. Neo-calvinisteo met nadruk hebben betoogd, dat zijn mooie theorie over den „nood" der kerk en over het oneindig quahtatiev© verschil tusschen God ©n mensch volstrekt onjuist is, het tegendeel van christelijke profetie. Wie daartegenover niets heeft gesteld tot nu toe, kan slechts zijn eigen „nood" miskennen, ©n daaruit „vluchten" in zijn „hoogmoed", als hij aan hen wil demonstreeren, dat de vlam der profetie in de kerk is uitgedoofd. Want alles schreeuwt den dialectischen theologen toe, dat het voor hen tijd wordt, na te gaan, of hun „profeteeren" iets anders was dan nervositeit.

b) Evenwel, wie de vraag stellen moge. Dr Miskotte is er nog niet aan toe. Integendeel: hij is nog zóó naief-overtuigd, te profeteeren, dat hij verzuimt na te gaan.of zijn profetische getuigenissen inderdaad tegen een concrete, wer kei ij k-bestaande gemieenschap-van-haeretici aanbotst. Jona kan op twee manieren ontrouw worden aan zijn roeping: hij kan passage nemen op een schip-, dat geen enkel missionair station als haven aandoet, hij kan dus van Ninivé vluchten, maar hij kan óók een Ninivé fantaseeren, en dan daartegen „profeteeren": zóó spreekt Jahwe. Dr K. H. Miskotte nu volgt zonder het t© weten, de laatste methode.

Want hij kent de Neo-calvinisten niet. Wat hij van hen gelooft, dat is iets anders dan de werkelijkheid.

Ik zal evenwel enkele opmerkingen, die in dit verband te maken zijn, bewaren voor het volgend nummer.

K. S.

De voorstellen betreffende de uitbreiding van den bnndel „Eenige Gezangen".

Naar aanleiding van mijn vorig artikeltje over dit onderwerp ontving ik van den heer C. Vos, organist der N. Zuiderkerk te 'sGravenhage en voorzitter van het College van Organisten aldaar.

een schrijven, dat mij noopt nog even op de kwestie terug te komen.

Door de organisten der Gereformeerde Kerken te 'sGravenhage is ook' nauwkeurig bestudeerd de kwestie der zangwijzen van de voorgestelde nieuwe gezangen en hun oordeel, dat aan de kerkeraden van Den Haag-Oost en Den Haag-West werd medegedeeld, bleek vrijwel overeen te stemmen met het mijne, gepubliceerd in „De Reformatie" van 10 Maart. Van eenigen invloed op eikaars oordeel is geen sprake, daar het rapport der Haagsche organisten was opgesteld vóór 10 Maart en ik van het rapport eerst op de hoogte kwam door oen bericht in „De Bazuin" van 21 April onder de rubriek „Op en om ons erf" en het bovengenoemde schrijven van 16 April.

Over de melodie van „O hoe duister' hoe ontzettend" schijnt eenig misverstand te bestaan. Ik had ze aangetroffen in den bundel van Ds Douma „Stemmen des Heils" en deze melodie van Tollig is ook afgedrukt in „Organist en Eeredienst", het officieel orgaan van de vereeniging van organisten bij de Gereformeerde Kerken. Bij de bespreking in Den Haag werd echter (door een kerkeraadslid opgemerkt, dat in „Stem en Snaren", uitgegeven bij J. den Boer te Éreukelen in 1882, den bundel dus, waarnaar het rapport verwijst, een andere melodie voorkomt. Daar het zeer jnoeilijk is den bundel „Stem en Snaren" te bemachtigen, zal ik hieronder de melodie even opnemen.

Het Kruis.

Hieruit blijkt, dat aUe noten denzelfden tijdsduur hebben, zoodat mijn opmerking betreffende deze melodie, in mijn vorig .artikel gemaakt, vervalt.

Een andere kwestie is, of de melodie mooi te noemen is. 'Opzettelijk heb ik de vorige maal me daarover niet uitgelaten, daar dan zeer verschillende beoordeelingen mogelijk zijn. Reeds vroeger noemde ik daar verschillende voorbeelden van. Zoo wordt de melodie van de Avondzang door sommigen zeer mooi geacht, terwijl anderen de melodie onzingbaar noemen en vervangen willen door een andere. Waar de Haagsche organisten echter zich ook in dezen uitgesproken hebben, lijkt het me wel gewenscht, hun meening althans even weer te geven. In plaats van de boven afgedrukte melodie voor „O hoe duister, hoe ontzettend" geven ze de voorkeur aan de melodie van Gezang 247. De melodie uit „Stem en Snaren" is dan ook een zeer vreemd product. Zien we naar de eindnoot en de voorteekens, dan zouden we tot de conclusie komen, dat de melodie geschreven was in g kleine terts, wat in overeenstemming is met den laatsten regel. Bezien we echter de andere regels, dan blijld; dat die daarmee een scherpe tegenstelling vormen. De derde en vierde regel beginnen met f, wat in g klein moeilijk denkbaar is en ook zelfs als we zouden beweren, de melodie is in g aeolisch gedacht, met een toevallige verhooging van de ï in den laatsten regel, blijkt harmonisatie volgens deze toonladder precair, daar alle regels, met uitzondering dan van den laatsten, in bes groote terts zijn gedacht.

De door Deputaten voorgestelde melodie voor Jesaja 9:5 willen de Haagsche organisten vervangen door de melodie van Gezang 68, een melodie, die onder ons ook wel bekend is, (de woorden van Gezang 68 zijn: Zalig, zalig niets te wezen, In ons eigen oog voor God) en beter bij de woorden past dan de melodie van Ps. 146. Waar geklaagd wordt over het gering aantal melodieën, dat bruikbaar is, wordt dan bO'Vendien dat aantal met één uitgebreid. In plaats van de voor de berijming van Jesaja 35 voorgestelde melodie, wordt de melodie van Gezang 54 genoemd, terwijl men de door Deputaten voorgestelde melodie voor Lofzang ongeschikt acht, doch daarvoor geen andere melodie heeft kunnen vinden.

Ik meen, dat den Haagschen organisten een woord van dank toekomt voor hun arbeid en hun voorstellen een ernstige overweging verdienen.

D. STROO.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1933

De Reformatie | 8 Pagina's