Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De heilige orde van liet Christelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De heilige orde van liet Christelijk leven.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen bouwde hij aldaar een altaar, en riep den naam des Heeren aan; en hij sloeg aldaar zijn tent op, en Izaks knechten groeven daar een put. Genesis 26 : 25.

Van drie handelingen wordt in dit woord der Heilige Schrift gesproken. Zij betreffen drieërlei terrein. De eerste geldt het geestelijke, de tweede het huiselijke, de derde het maatschappelijke leven, 't Is een drieheid, die één geheel vormt: de heilige hai-monie van het Christelijk leven. Alle drie hadden plaats op éénzelfde plek, te Ber-Séba.. Izak bouwde er allereerst een altaar. Een hoogte van zoden of van steen gemaakt, waarop hij den Heere offeranden bracht. 'sMenschen hoovaardij maakt gaarne hoogteai, om zich daardoor te verheffen, zoo hóóg mogelijk. Het altaar is een hoogte, waarbij de geloovige diep neerbuigt, zich als niets gevoelend voor het aangezicht des allerhoogsten Gods.

Wat Izak hier deed, had zijn grond in hetgeen de Heere gedaan had. Met nadruk staat er: to-en bouwde hij aldaar een altaar. Toen de Heere zich aan hem geopenbaard en tot hem rij ice beloften genadighjk gesproken had. Nadat Izak van den Heere, den (rod van zijn vader Abraham, de betuiging vernomen had, dat Hij' óók z ij n G o d wezen zou. Nadat hij van den Heere de verzekering Zijner genade en de toezegging van Zijn zegen ontvangen had, - toen bouwde Izak te Ber-Séba een altaar.

Bij alle dingen en te allen tijde is God de eerste, en wat de geloO'Vigen doen, is slechts een echo op de daden des Heeren. Wijl Izak ondervond, dat de Heere aan die plaats was met Zijn gunst en heil, met Zijn genade en trouw, daarom bouwde hij te Ber-Séba een altaar. Hij riep bij die hoogte den naam des Heeren aan; bracht er Gode lof en eere toe, in de erkenning, dat Hij alléén de bron van alle heil is en betuigend, dat hij met 's Heeren zegen slechts waarlijk gezegend zou wezen.

De tweede handeling, waarvan hier melding gemaakt wordt, is: „en hij sloeg aldaar zijn tent op". Éérst een altaar voor deii Heere, daarna een tent voor zichzelf. Zóó behoort het te zijn. De dingen, die den naam en de zaak des Heeren betreffen, moeten ons vóór en boven alles gaan. Hij die de Eerst© en Laatste is van alle dingen, zij ook de Eerste en Laatste van ons hart en leven. De eere Gods sta ons altijd het eerst en het hoogst. Alleen zoo wij Godes eere zoeken, zal ook waarlijk eigen geestelijk en tijdelijk welzijn worden verkregen.

Altaar en tent behooren bij elkander, doch vóórop het altaar. De tent is de plaats, waar men in liefde samenwoont, een plaats van rust en vrede, een plaats van teedere zorg, in het gevoel van eenheid en saamhoorigheid; een liefelijk tehuis, waar men uitrust van den arbeid des daags en schuilplaats vindt tegen de koude van den nacht.

Izak sloeg aldaar zijn tent op. Zijn tent, waarin hij, naar den wil Gods, heer en meester was; waar hij profeet en priester en koning zich moest betoonen, en waar allen den wil des Heeren in hun doen en laten hadden te eerbiedigen en te gehoorzamen.

Nauw verband is er tusschen dat altaar en die tent. Bij het altaar geschiedde de openlijke en gemeenschappelijke aanroeping van 's Heeren naam. Voor de innerlijke aanroeping Gods, den verborgen omgang des gebeds is geen altaar noodig. Dat bidden in verzuchting en smeeking kan overal plaats hebben. Bij den weg en op het werk, zoowel als in het stille bidvertrek.

Doch met het bouwen van het altaar had Izak hei oog op den plechtigen dienst Gods, het openlijk aanroepen van den naam des Heeren met al de zijnen. Een christelijk gezin kenmerkt zich vooral hierdoor, dat het een huis is met een gebedsaltaar, waarbij de vader met heel zijn gezin dagelijks neerknielt.

„En Izaks knechten groeven daar een put." Dat is de derde handeling. Izak was een herdersvorst. Hij had voor zijn vee waterbronnen noodig, opdat het gedrenkt worden zou.

Een 'christen moet ook zijn aardsche roepingi getrouw waarnemen. Onze dagelij'ksche arbeid is een taak, door deöi Heere ons opgelegd. Ook in de vervulling van ons tijdelijk beroep zijn wij op het diepst van den Heere afhankelijk. De zegen op onzen arbeid komt alléén van Boven.

Izaks knechten konden wél den put graven, maar het water konden zij niet doen opkomen. Dit te doen stond alleen in 's Heeren macht. Dat water was een gave Gods, die echter in den weg van het graven van den put werd verleend. In vprs 32 lezen wij, dat dé knechten met blijdschap aan Izak boodschapten: „Wij hebben water gevonden".

Drie dingen komen hier voor, welke gezamenlijk het voorwerp zijn van Izaks ernstig bemoeien. Deze drie: de geestelijke, de huiselijke en de maatschappeHjke dingen vormen een drievoudig snoer, dat in het leven van elk christen wordt gevonden.

Noodzakelijk is het, de volgorde, waarin ze hier voorkomen, stipt in het oog te houden. De geestelijke dingen vóórop. Het altaar het eerst. Dat altaar, Gode opgericht, moet alles beheerschen. Een christen moet in de vreeze Gods zijn huis bouwen en in de vreeze Gods zijn tijdelijke zaken doen. Alleen zoo ge in 's Heeren vreeze ook uw dagtaa'.fc waarneemt, zal uw beroep een goddelijk beroep zijn, waarin gij werkzaam zijt tot Gods eer, tot eigen en ook anderer welzijn.

Het altaar het eerst. En van dat altaar zal een hoogere lichtglans afstralen op uw huis en op uw bedrijf. Zonder het altaar kan uw huis geen tent des rechtvaardigen zijn. Zonder het altaar zijt gij in uw beroep allicht een werktuig, indien maar niet een speelbal van menschen. Doch een christen weet zich ook in zijn dagelijksch werk een dienstknecht Gods. Het geloof is een zegenende en heiligende macht voor héél ons leven. Het leert den mensch recht bidden en ook recht arbeiden.

Het altaar vóórop. Want de tent en de put betreffen hetgeen vergankelijk, voorbijgaande is; maar het altaar spreekt van de dingen, die in eeuwigheid blijven. Het altaar wekt in heel zijn verschijning den indruk van iets blijvends. Uit aardzoden of uit steenen opgericht, staat het vast en hecht. De tent daarentegen is licht en luchtig gebouwd, kan gemakkelijk van de eene plaats naar de andere worden verzet. Ook de put is een tijdelijke zaak. Als het gras in die omgeving verminderde, trok men naar een andere streek en groef dan daar een put.

Moge het door Gods genade ook bij ons zijn gelijk het bij Izak was. Overal waar de patriarchen kwamen, overal waar zij woonden en arbeidden, richtten zij den Heere een altaar op. Daardoor werden zij in hun omgeving openbaar als die in alle dingen den Heerei, hun God, wenschten te vreezen en te dienen. Het ontzettend karakter van het ongeloof is, dat het 't gebedsaltaar omverstoot. De wereldschgezindheid • doet den mensch in den wedren van het leven zóó draven en jagen, dat hij geen tijd meent te hebben, oan eerbiedig neer te knielen voor den Heere.

De heilige orde van het Christelijk leven is: altaar, tent en put. Zoo leert het ons Gods Woord. Een leven zonder altaar mist den glans der heerlijkheid van het geloof, 't Is een leven alleen voor huis en bedrijf, voor het lagere, dat voorbijgaat en aan onze ziel troost noch vrede kan schenken.

Er is vooral in onzen tijd groot gevaar, dat deze heilige orde geschonden of verwrongen wordt. Niet alleen door 'teerste', het altaar, al te zeer ta vergeten, maar ook door ten opzichte van 't tweede én derde de orde om te keereln. Bij menigeen is in. onzen tijd, die op jammerlijke wijze de uithuizigheid bevordert en het huiselijke leven schaadt, de orde niet: tent en put, maar put en tent. Velen leven geheel voor hun zaken en zijn ook des avonds doos allerlei vereenigingen zóó bezet, dat het huiselijke verkeer ernstig in 't gedrang komt. Wij mogen in geen enkel opzicht de orde, die God gesteld heeft, verkeeren.

De aartsvader Izak is in dezen ons tot eeirii beschamend en opwekkend voorbeeld. Als man des gebeds en der contemplatie', van het stil en godvruchtig leven, gaat van hem de roepstean tot ons uit, ernstig toe te zien, dat de groote activiteit, waarin onze drukke, jagende tijd velen verwikkelt, het „stilleven" des geloofs en des gebeds voor Gods heiUg aangezicht toch niet overwoekere.

J. P. TAZELAAR.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juli 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

De heilige orde van liet Christelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juli 1933

De Reformatie | 8 Pagina's