Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vlucht in den ootmoedswaan. (I.)

In den laatsten tijd wordt tegen den „hoogmoed" zwaar opgetreden. Althans met de pen. En dan, zoolang de pen ins Blaue hinein kan schrijven. Want, komt men op den b eganen grond, dan is men dikwijls meer dan hoogmoedig, als het er om gaat, in eigen zaken rechter te zijn. Dian gaat het wel eens den Jkant uit van een houding, die men met een parodie op een bekend ileefce> dichtje van De Genestet aldus zou kunnen typeeren:

Offer den hoogmoed niet, mijnheer; Onthoud dit wel ter degen; Offer alleen mijn deemoedsleer, — En spreek mij nimmer tegen.

Intusschen, wij zullen toch eens schuchter vragen, of wij onder die deemoedsleer ons werkelijk klein voelen worden. Of wel: deemoedig.

Lezers, die reeds lang ons blad hebben gevolgd, zullen zich herinneren, dat de nieuwere redevoeringen tegen den „hoogmoed" uit barthiaanschen hoek komen; we zullen hen niet vermoeien met een hernieuwde aanduiding van wat in deze Reden über die Hybris zoo ongeveer de inleiding vormt. Wel zullen wij, nu het geval-dr-Ubbink (en zijn bespreking in de pers) daar een aanleiding te meer toe geeft, in het kort doen zien, hoe men het thema: „tegen den hoogmoed" in de laatste dagen pleegt aan te wenden tegen de kerkelijke 1 e e r t u c h t.

Die leertucht zit namelijk velen dwars. Eerlijke vrijzinnigen zeggen ronduit: niet van gediend (al wordt het den laatsten tijd bij sommigen onder hen ook zelfs zóó nog te „ruim"). Moeilijker IS het evenwel voor ethischen en z.g. konfessioneelen. Ze vermoeien zich met pogingen tot „kerkopbouw", .of tot „kerldierstel"; stippelen daarbij ook nog wel zekere lijnen uit, maar vermijden liefst elke concrete botsing met de levende practijk. En .ook elk duidelijk woord over zulk een botsing en haar verloop.

Geen wonder ook.

Want de heele sfeer van het kerkelijk leven in Nederland is — we spraken er herhaaldelijk over — absoluut bedorven door eeii God-loos spel met onwezenlijkheden, een donquichotterig gevecht tegen denkbeeldige vijanden, een „ziedende onzuiverheid" in het zich opwinden voor onwèrkelijkheden. Vandaar ook, dat van. aUe kanten degenen, die zich opwinden op deze, alleszins „godsdienstige", maar niettemin door en door ongezonde wijze, zich zoo vaak en zoo heftig keeren tegen de Gereformeerde Kerken, wijl deze zich niet behoeven te bekommeren om het verkrijgen van een begrippen-stel, dat, gelijk bij' die anderen, een filosofische of quasi-theologische brug moet slaan tusschen de eene werkelijkheid van de conserveering der konfessioneele letter, en de andere werkelijkheid van de antikonfessioneele daad. Vandaar niet minder, dat af en toe schimpscheuten vallen op het hoofd van wie zoo'n bruggetje een oritruikbaar vlondertje noemt, waar men niet over gaan kan.

Geen wonder dus, nog minder, dat men ook de nuchter© praktijk eener heusche leertucht evenmin aandurft als haar royale afwijzing. De konfessioneele letter houdt den leertuchtplicht in eere, ^ Maar de antikonfessioneele gezindheid wil dien plicht nimmer metterdaad voldoen. Ik zeide: met de(r) daad. Offeranden der lippen kan de tuchtplichtwet wel krijgen; maar de offeranden der daad blijven verre.

Om nu tusschen deze dubbele werkelijkheid een verbinding te krijgen, slaat men een brug: dat is de deemoedsleer.

Leertucht, gelijk wij ze waar nemen in de konkrete daad, althans in die konkrete daden, die men tot nu toe in de wereld heeft kunnen registreeren, die is zoo schrikkelijk hoogmoedig, zegt men. Met afschrik wijst men naar Assen; • en kan dat te gemakkelijker doen, omdat de geschiedenis, bij ons weten, nog geen enkel voorbeeld heeft opgeleverd van zulk een leeirtuchtmet-de-daad, als die men dan zélf begeeTen zou in vreez' en beven.

Assen, dat beteekent: hoogmoed.

En waarom?

Omdat daar de refonnatorische houding (houding 1) van den deemoed plaats maakte voor de Roomsche houding van den hoogmoed.

Want was dat geen hoogmoed, dat Assen meende, „Gods Woord te moeten handhaven"? Zouden wij, nietige menschen, Gods Woord moeten of kunnen „handhaven"? Het handhaaft wel zichzelf.

En dan komen de argumenten.

Wij willen er enkele van beluisteren, om daartegenover heel kort dan onze meening uit te spreken, en, zoo mogelijk, aan te toonen, dat meai juist in de school van deze deemoedspredikers den menschelijken hoogmoed vrij spel geeft, en deai deemoed, waarvan de Schrift getuigt, allerminst kan leeren.

Indrukken van indrukken.

De verdediging van het gereformeerde denken, die ik in ons blad tegen enkele aanvallen op Gereformeerde Kerken en Gereformeerde werkers onlangs gaf, heeft enkele pennen losgemaakt. Ptof. Visscher, die nog altijd den moed mist, zijn hem ter dege onhoudbaar gebleken insinuatie omtrent mijn beweerde achter-de-schermenwerken inzake de Deventer evangelisatie openlijk te herroepen, maakt zich van den eisch der-waarheid af, door, hoewel leverancier van hatelijkheden aan „D© Wekker", en grof in zijn taal over „dien mijnheer Schilder, die absoluut niets be-' grijpt" van dit en van dat^ thans een martelaarsgezicht te zetten. Ik word vergeleken met Goliath. We laten den hooggeleerde zijn plaatsje onder de slagorden Israels, en disputeeren niet over de

plaats, die mij onder de Filistijaen toegewezen wordt. We zeggen alleen maar: weet hij niet, dat Goliath altijd uitdaagde, terwijl ik hem niet aanviel, doch hij ons? Overigens viel ik nog nooit christenen aan in „Nieuwe Rotterdammer" of „Groene Amsterdammer". Alzoo deed wèl Prof. Visscher.

Daarna kwam het geval-Miskotte. Typisch staal van gro ep spedanterie. Dr Miskotte beschuldigt mij van „bijna godslasterlijk" spreken. Daarover vaa repliek gediend, klaagt hij door zijn eindredacteur, DT*EIaitjema, over ketterjacht. Hoe men zich vergeten kan! Heel het standpunt van de A.-R. partij, van Dr Colijns levenswerk, heel het theologisch denken van het Nederlandsche Calvinisme doet DT Miskotte af met een uit Duitsclie boeken nageschreven, maar voor de historische ontwikkeling van de Nederlandsche gereformeerde theologie volkomen blinde, qualificatie, die ze v^Lgelijk betitelt als een „Ideologie des gehobenen Mittelstandes". Men moet wel verrukt zijn van dat mooie woord, om niet te begrijpen, dat dat pure fantasie is, isn toevallig-laatste-bronnen-hanteerende divinalie. Daarover van antwoord gediend, klaagt Dr Miskotte Ldoor zijn eindredacteur over mijn fantastisch divinatievermogen. Maar daarover niet meer; we spraken reeds een vorig maal over dien eindredac, teur, die den eenen keer ©en student voor zich laat .schrijven, als het tegen hemzelf gaat, en den anderen Jceer voor een ander schrijft, als het tegen dien , ander gaat.

Merkwaardig evenwel is nu dit: op dat geval-Miskotte-Haitjema kwamen vorige i) week twee bladen af, .„Woord en Geest" en „De Wekfcei". Beide evenwel fantaseeren, en laten, 'zooals dat meer gaat, zich in de kaart zien. „Woord en Geest" (Dr Geelkerken) weet niet goed, hoe mij te betitelen: den eenen , keer heet ik er „scherpzinnig", den anderen keer „doordravend": een kind zou dus mijn „togica" .kunnen doorbreken. Den eenen keer heet ik eerlijk, .den volgenden keer het tegendeel ervan. Voorts .fantaseert Dr Geelkerken, dat hij ettelijke malen in „De Reformatie" ter sprake komt (en het is .maar zelden), om dan te constateeren, dat hij op wat ik schrijf niet ingaat. Maar dat wisten we al lang; .hij gaat óók op wat anderen tegen hem inbrengen, niet in. En inmiddels deelt hrj mee, dat hij, die onder eigen verantwoordelijkheid |tegen mij nog nimmer opponeerde (evenmin als , zijn Comité van Bezwaarden indertijd, hoewel het beloofd was ) toch graag aan Dr Miskotte het woord zou gegeven hebben, tegen mij, indien niet deze van het woord had afgezien. Of de krijgstactiek—• zwijgen — ook gemeend was! Spreken?

Graag: als een ander het maar doet!

Gelijkelijk handelt „De Wekker". Hoewel dit orgaan al eens getracht heeft, zich van mijn verdediging te ontdoen door een proclamatie van „zwijgen", kwam men telkens zoo stilletjes op wat ik schreef terug '^), leende hatelijkheidjes van Prof. Visscher (die indertijd boos was, omdat ik een aangeboden recensie van een NOG NIET verschenen boek van liem afried te plaatsen), liet nu en dan doorschemeren, dat ik onbekeerd was, maar DEED althans nog zoo'n beetje, alsof men zweeg. Nu evenwel het geval-Miskotte-Haitjema er is, laat de redactie een ander schrijven. Ds Jongeleen, over mijn „strijdmethode". Welja. Ds Jongeleen, die op Dr Kraans klachten over zijn strijdmethode geen enkel antwoord geven kon, verklaart eerst, dat ik gewoon ben, lofliederen "te zingen op de Geref. Kerken. Dat is alvast de eerste onwaarheid. Hij vergeet — evenals de andere heeren — dat ik geen enkel loflied op de Geref. Kerken zong (niet één kan hij er aanwijzen!) Ik wijs enkel eenheidbrekende a a n t ij g i n g e n af, en verklaar zelfs, dat ik soms gemalikelijker enkele verkeerde dingen bij ons zou bespreken, als ik niet wist van de vergiftigde atmosfeer, die zoo iets dadojijk aan Chr. Gerefonneerd misjjruik overgeeft. Zoo begint Ds J. met een omkeering van de werkelijkheid, maskeerende, dat heel de actie GEOPEND wordt van Chr. Gereformeerde zijde. Daarna verzekert hij, zich te houden buiten hot debat Miskotte-Colijji-Schilder; wat we trouwens niet anders verwachtten. Maar dat zich-b u i t e n-de-zaken-lioudcn typeert juist heel deze onmannelijke houding. Ds J. is in zóó'n klein kringetje, met Zi'> óveel te ontziene misverstanden grootgebracht, dat hij zich al een heel flink mensch vindt als hjj Dr Colijn stemt. Maar als dan iemand _(Miskotte) heel het standpunt van Colijn ondergraaft, dan zegt hij: ja, ziet u, daar sta ik buiten, maar die man, die dat zoo komt te zeggen, heeft toch maar erg goed begrepen, wat de waarheid is omtrent zijn opponent. ^) Hij, en Dr Haitjema, zijn nu ineens Jongeleen's autoriteiten. Hoewel ; vat Haitjema mij verweet, rechtstreeks diens eigen zonde is, b.v. in het werpen van „roekeloozo aantijgingen" tegen de classis Woerden (zaak-Ubbink). Ds Jongeleen houdt zich buiten de zaak. Ja natuurlijk, want hij zal het wel laten met mij te debatteeren over de vraag, of wat Haitjema roekelooze aantijgingen noemt, waar is, of neen. Maar als hot niet waar is, dan is heel Haitjema's gebaar van zin beroofd.

Ik haast me naar het eind. Mijn indruk is, dat de heeren allen leven bij indrukjes. En niet bij de werkelijkheid. Him eigen aanvallen verdoezelen ze, en van mijn verdediging daartegen maken zij dan. aanvallen (evenals dezen keei", onbedoeld, Ds P. van Dijk, zie Persschouw). Of ze vergeten de zwaarte van hun ei^en beschuldigend woord, doch vliegen op, als een gereformeerde, dien zij nota, bene zelf met heel zijn groep van „verlegenheid" (immers: achterlijk groepsbewustzijn) beschuldigd hebben, ronduit vertelt, dat zij zelf zoo verlegen zijn met hun theologie. En dan komt tenslotte Prof. Obbink ook nog een woordje meespreken, om te vertellen, dat hij het met Dr Haitjema zoo eens mag zijn: Dr Obbinks eerste woord, nadat ik met de stukken bewees, dat hij onwaarheid sprak en liet staan, en nadat DT Rullmann zijn polemiek tegen mij onwaardig noemde.

Verklaren? Zielen verklaren? Ik denk er niet aan. Ik geloof slechts, dat zij ten deele slachtoffers zijn van de onwezenlijkheidssfeer, waarin het Nederlandsche christendom verkeert. De één wil niet weten, dat hij de confessie prijsgeeft, waarnaar hij zich noemt; toch is het zoo. De ander wil niet hooren, dat hij de Twaalf Artikelen verwringt; toch is het zoo. De derde wil niet weten, dat liij voortdurend knabbelt aan de eenheid der gerefoxmeerden; toch is het zoo. De vierde wil niet weten, dat hij onwaarheden liet staan, die hem bekend zijn; toch is het zoo. En nu gaan ze zoo af en toe eens te keer tegen wie voor het volk probeert concreet te zeggen, wat er gebeurt met die confessie en die Twaalf Artikelen. Maar kunnen ze mij één geval noemen, waarin ik een, bewezen beschuldiging, waarvan ik zelf erkennen moest, dat z© onwaar was, liet staan? Met al hun quasi-deftigheid, kanikhun allen, één voor één, dat wel verwijten. En daarom wijs ik hun georeer af.

En als de H. H. Geelkerken en Jongeleen trachten te suggereeren, dat het bij mij alles maar „doordraven" is, nu waarom helpen ze hun arme schapen dan niet, door eens rustig, laat ons zeggen (om beiderzijds eerlijk te blijven) mijn laatste proeve van een afweerartikel te ontleden? Dat moest toch heel gemakkelijk zijn? Maar ik weet heel zeker, dat Dr J. G. Geelkerken niets te zeggen heeft over mijn laatste bewering tegen hem, dat hij, Miskotte steunende^ daarmee importeert, wat tegen de drie formulieren, die op zijn preekstoel liggen, vierkant ingaat. En dat Ds Jongeleen geen woord kan zeggen, dat mijn jongste artikel over „De Wekker" en het wereldbeeld ontzenuwt.

Mag ik den heeren nog één ding zeggen? Indien zij meenen, dat ik ophouden zal, als zij maar eens flink uitpakken, dan vergissen zij zich. Als ik om hun personen schreef, dan was ik al voor jaren opgehouden. Maar ik schrijf om heel andere motieven. Ik schrijf tegen de H.H. Haitjema-Miskotte-Geelkerken, om onze kringen vrij te houden van hun schijn-gereformeerde voorlichting. Zoodra zij ophouden, zich voor gereformeerd of calvinist uit te geven, is de strijd meteen afgeloopen. En ik verdedig d© Geref. Kerken tegen de Chr. Geref. aanvallen, om de onzefcereai onder ons te behouden (denk aan den invloed van Ds Kersten, die te laat werd ernstig genomen) en ook om de jongeren, die ginds zijn, te laten voelen, dat hun leiders hen niet leiden. Die jongeren hebben het ook wel bemerkt, dat „Die Wekker" allesbehalve mannelijk is, om niet ©en erger woord te gebruiken. Ds Jongeleen doet gewichtig met ©en gesprek, dat hij had met een der vier heeren: Dr Dijk, Dr Los, Dr Bouma, of Dr Hoek. Ik denk daar zoo het mijne van; maar ik geloof toch, dat hij zou rillen, , als hij hoorde, wat Chr. Geref. jongeren mij zeggen en schrijven. Nog in de laatste weken.

Ik heb geloof in de toekomst, ik geloof, dat de eenheid komt. Maar ik geloof ook, dat het moet tegen de huidige leiding in. En voor dat dubbele doel: afgrenzing van wat niet één is (gereformeerd tegen schijn-gereformeerd) en aan den anderen kant bijeen brengen van wat één i s (Gereformeerd en Christelijk-Gereformeerd) heb ik wel zoo af en toe een schimpwoordje over van een paar lieden, die verbergen moeten, dat ze — verlegen zitten.


') Dit artikel bleef een week lang liggen.

') Ook in meditatie.s, naar een over „De Wekker" verontwaardigd Chr. Geref. „Reformatie"-lezer mij schrijft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1933

De Reformatie | 4 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1933

De Reformatie | 4 Pagina's