Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds P. van Dijk schrijft in de Kroniek „Geref. Theol, Tijdschrift": Bij het afscheid van Ds Schilder is zonder dat men er ondeugend mee deed door de gemeente binnen den dienst het Lntherlied gezongen.

Het Lntherlied binnen den dienst?

Inderdaad gat één der dagbladen dien indruk. Maar het was toch anders: men begon te zingen, toen de organist, na beëindiging van den dienst, het lied inzette. Overigens: möèi was het, al noemt Prof. Visscher het lied een liedje.

Prof. Visscher en de „dressaten".

De Geref. pers schrijft nog steeds over Prof. Visscher; en dit m.i. terecht. „Westl. Kb." vindt het beter, zulke voosheden maar te laten zwemmen, maar ik meen, dat bij zeer velen voosheden het meest indruk maken, zoolang ze het tegendeel lijken van wat ze zijn. Daarom moet men, nu „De Standaard" eenmaal publiceerde, de zwakken helpen, door voosheden van Prof. V. te laten zien als wat ze zijn. En tevens op die manier den spreker tot bedachtzaamheid dringen. Ook in het remmen van zulke auteurs ligt een positieve winst.

Ik zal niet meer volledig zijn in het citeeren, heb trouwens ook deze week niet alle bladen bij de hand. Voor wat Ds P. v. Dijk schrijft in zijn Kroniek („Geref. Theol. Tijdschrift") vraag ik evenwel de aandacht:

Prof. Dr Vissclier critiseert de Synode en haar geest als van „grenzelooze oppervlaikigheid".

Aan dat ongunstig oordeel is o.a. niet vreemd haar Ijesluit om de uitbreiding van den bundel „Eenige gezangen" te aanvaarden. We verstaan, dat voor degenen, wien het al of niet laten zingen van Gezangen door dominees in de Hervormde Kerk tot een Shibboleth hunner rechtzinnigheid gold, het besluit van Middelburg niet aangenaam is. Den standdaardmeter op het ijkkantoor moet ge intact laten.

Maar we zouden er als Gereformeerden bij ons en bij ben meer aan gehad hebben, wanneer nu eindelijk «ens aangewezen ware, of dat Shibboleth zelf wel rechtzinnig is.

Ik geloof stellig, dat elke invoering van iets nieuws haar groote gevaren meebrengt in groepen, die tot dusver het oude waarvan men afwijkt voor een vast principe hebben aangezien.

In het jongste boek van K ü n k e 1 „Charakter Einzelmensch und Gruppe" wordt de opmerking gemaakt, dat dressaten, welker oorsprong essentieel met de groep of met voorname lotgevallen in haar historie tezamenhangt, meestal een onvervreemdbaar bestanddeel van het karakter dier groep vormen. De groep gaat te gronde of ze maakt op zijn minst zware omkeeringen door, wanneer zulke dressaten veranderd worden.

Dat bij een - Gereformeerde «eredienst - alleen psalmen passen, is langen tijd zulk een dressaat, zulk een vastgeroeste overtuiging in onze kringen geweest. Daarom zal voorzichtigheid en gematigdheid bij haar verandering geboden zijn.

Maar wie zich op K ü n k e 1 mocht willen beroepen voor het gevaar dat ons in de naaste toekomst dreigt, zal moeten bedenken, dat het niet-zingen van de gezangen zelfs bij de Afgescheidenen niet essentieel samenhing met hun daad van 1834, en hoezeer bij voorname lotgevallen in hun historie — die nu tevens de historie der samengesmolten kerken werd —• de verwerping van den Gezangenbundel ook betrokken is geweest, er zijn van af Brummelkamp tot op Lindeboom zelfs bij de „Afgescheidenen" niet zoo'n gering aantal leiders geweest, die tegen de verstarring van de meening omtrent het zingen van N. Test. kerkliederen steeds met kracht hebben gestreden.

En ten andere wil ik wijzen op een gevaar, dat net zoo goed dreigt en door K ü n k e 1 in zijn genoemd boek met een sprekend voorbeeld wordt aangegeven:

Tegen het eind van de Middeleeuwen geraakte de Duitsche ridderschap zeer in verval: de oorzaak begreep men niet, zelf was men er niet aan schuldig, maar er was geen ontkomen aan. Nu vervielen de ridders bijna allen in deze fout, dat zij de oude ridderlijke deugden, den Adeltrots en het vasthouden aan hun privilegiën sterk gingen overdrijven. Halsstarrig verzetten zij zich tegen eiken eisch om het ridderleven toch te wijzigen; men hongerde liever of werd tot straatroover dan dat men zich aan de nieuwe omstandigheden zou hebben aangepast.... K ü n k e 1 besluit zijn hoofdstuk met de waarschuwing: „Wie het wezen der groepsdressaten doorzien beeft, verwondert er zich niet over, wanneer overal familiën, vereenigingen, organisaties en partijen aan hun eigen dressaten te gronde gaan".

Zoo'n vaart zal het met de kerk gelukkig niet loepen; maar de vraag is toch gewettigd, of wanneer deze door prof. Visscher gesmade „geest der jongeren" in ons kerkelijk leven al vaardiger en vuriger wordt, en ons bij haar strijd voor behoud en bloei van de kerk om rekenschap vraagt: „Hoe staat het met de Schriftuurlijke basis van uw dressaat over de gezansen? " of het dan, niet eerder meehelpen zal aan de afbraak en het verval dan aan den opbouw der Kerk, wanneer wij hem afwijzen en bot weigeren te gelooven, dat die „nieuwe" geest evengoed of misschien no< r meer produktief voor de kerk kan zijn dan de oude.

Inderdaad, de „kerk" zal aan „dressaten" niet te gronde gaan.

Maar wel een groep-van-menschen; de leiding van Prof. Visscher zal zichzelf van leerlingen ontdoen. Natuurlijk bedoel ik daarmee die bepaalde „leiding", die hij geeft aan zijn Veluwenaren, zooals Ds Couvee het uitdrukte, de eene „leiding" van de andere onderscheidende.

Ds P. V. Dxik over den Heer Bruins.

In zijn „Kroniek" schrijft Ds P. v. Dijk aan het adres van den Heer Bruins, onzen lezers bekend:

Moge de Middelburgsche Synode van 1933 het begin van een even goede hereeniging blijken geweest té zijn!

Op die uitgestoken hand onzer Synodeleden lettende — en ze bedoelde volstrekt niet in de toekomst alleen die van de Christelijk Gereformeerden te drukken .— is het toch wel gewaagd om over haar besluit aangaande volledige samenwerking met anderen - -niet Gereformeerden — in de Evangelisatie waar die bestaat in de prediking-des Woords, te schrijven zooals de („Deventer) Zondassbode" deed:

„Lanezaam worden de buitendeuren van het kerkelijk instituut totaal gesloten, totdat ook ten slotte de laatste kieren gaan verdwijnen.... De roep om meerdere eenheid.... voortgekomen uit een oprecht heimwee naar meerdere samenwerking tusschen de ChristusbeUjders.. .. deze roet) is in MiddelburET verdoofd en verkild tot enkele niets-zeggende klanken".

Dan moet men dit hooren zesgen, terwijl men in onderscheidene plaatsen meemaakt, dat menschen, die jaren lane met ons onder de Gereformeerde belijdenis geleefd hebben, en trouw ter kerk kwamen, in Tentzendineen tot „bekeering" zijn gekomen, en van dat oosrenblik het ambt verwerpen, de kinderdoop niet achten, in de Algemeene Verzoening gelooven en den brief schrijven: „ik kan het in uw kerk niet meer vinden".

Ik kan het nooit goed begrijpen, — eigenlijk be­ grijp ik het echter zeer goed — dat zoovele menschen, die de Una Sancta beginnen aan te prijzen, van dat oogenblik af liever in elke andere kerk zitten dan in de Gereformeerde, waar zij zijn opgevoed.

Ik ken daartegenover eminente woordvoerders van de Una Sancta, wier gehechtheid aan het Genootschappelijk idee „heel de kerk, heel het volk", uit schier al hun epistelen blijkt. Men moge het onze Synode niet kwalijk nemen, wanneer zij bij het zoeken van eenheid tusschen allen, die dezelfde belijd e n i s h e b b e n, tegelijk haar overtuiging uitspreekt dat ge in de Evangelisatie maar niet kunt doen, alsof ge van alles af zijt, wanneer de visoh het net binnenzwemt.

Ik vind het zeer voorzichtig en wijs van Middelburg dat zij er ook op gelet hebben dat er niet alleen staat: predik het Evangelie! maar ook: leer hen onderhouden al wat Ik u geboden heb.

Ja, de vraag is juist, of de visch wel HET NET inzwemt. Dat net is nu eenmaal hier op aarde uit concrete draden gevlochten. „Christus", of „het geloof", is het net niet, wel de kerk. En de kerk hangt niet in de lucht, maar is concreet, is een instituut.

Calvinistenbond.

, Dr yan Lonkhuyzen drukt in zijn Kerkbode de Statuten van den Calvinistenbond, gelijk ze, jaren geleden, vastgesteld zijn, nog eens voor een deel af, en zegt dan:

We besluiten onze mededeelingen over den „Calvinisten-Bond" met uit de vroeger rondgezonden en gepubliceerde „Statuten" hier af te drukken, wat het doel en de werkzaamheden van den Bond zouden zijn. Daaruit kan men zien, ' hoe schoon die bedoelingen waren. Maar ook, dat daarvoor een klare en welbelijnde formuleering van den grondslag noodig is. Anders zou het óf eindeloos debat óf één groote verwatering geven.

Aan het eind merkt Dr v. L. op:

Tenslotte de vraag: Wat te doen? Laat ons allereerst den Bond tijd geven om tot bezinning te komen.

Over de Bnchman-beweging.

We citeeren hier weer Ds W. v. 't Sant in „'s-Gravenh. Kb":

In zijn tweede hoofdstuk — bijna 20 bladz. lang — toont de schrijver van de brochure, die ik bezig ben weer te geven, uit de Buchman-litteratuur uitvoerig en overtuigend aan, dat de „levensverandering", welke deze beweging predikt, niet naar de Schriften is.

„Levensverandering" is het sleutelwoord van het Buchmanisme"; „ze noemen zichzelf „Levensvemleuwers"; in het heilig Woord van God, onze eenige Autoriteit, vinden we zulke termen in 't geheel niet".

Bij de B.-beweging komt die „levensvemieuwing" als volgt tot stand. „Een house party wordt gehouden in een eerste-klas hotel of in de ontvangzaal van een der welgestelde aanhangers De beginneling komt onder den indruk van de vrije en ongedwongen manier van optreden der leiders. De vroolijkheid haalt hem over tot vertrouwelijkheid. Dan begint de ziele-genezing. Eén uit de Groep wint het vertrouwen van den toekomstigen bekeerling door uit zijn eigen leven te vertellen. Later zullen we aantoonen, dat sexueele zonden en verdorvenheden menigvuldig beleden worden in den Buchmaniaanschen biechtstoel. De aanhanger belijdt, dat hij bepaalde dingen deed en dit lokt een gelijke belijdenis uit bij den candidaat Het resultaat hiervan is bekeering, en of moet men hierin den Geest van God erkennen, óf anders moet heel het proces gebrandmerkt als psychologisch in de lijn van de Freudiaansche Psycho-Analyse; want na deze ervaring is iemand geschikt gemaakt en voelt hij zich geroepen tot een levensvernieuwer." De schr. laat duidelijk doorschemeren, dat hij het voor het laatste houdt. Want: de termen „levensverandering" of „levensvemieuwer" zijn geen schriftuurlijke uitdrukkingen. Dat het Evangelie van den Heere Jezus Christus de kracht Gods tot zaligheid is een iegelijk, die gelooft en dat de verlossing niet slechts bevrijdt van de zondeschuld, doch ook voortbrengt een nieuw leven, een afgescheiden leven, een leven, 't welk aan God gewijd is, wordt door alle ware geloovigen gekend. Maar wat leert Gods Woord omtrent deze verandering? Hoe wordt ze teweeggebracht? Hoe wordt ze verkregen? De Schrift verklaart, dat de mensch van nature erfzonde heeft, een zondige natuur. De Heere Jezus Christus zegt tot Nicodemus: at uit vleesch geboren is, dat is vleesch. Zie ook Ps. 51 : 5. Het kan zich niet tot iets beters ontwikkelen."

Verder legt de schr. nadruk op de groote Paulinische Brieven, welke de zoogen. theologische uitdrukkingen bevatten, termen van de diepste beteekenis, welke het Buchmanisme wenscht te vermijden, ofschoon de Kerk van Jezus Christus ze altoos bemind heeft. Hij herinnert aan Rom. 3 : 9—12, 19; Ef. 2 : 1—3.

„Buigt Dr Buchman voor deze Schriften? Leeren hij en andere Groepleiders, dat de mensch van nature hulpeloos en hopeloos is, verloren en schuldig, en op weg naar de hel, de plaats van den eeuwigdurenden nacht? „Het antwoord vindt hij bij verschillende Buchmanianen, uit wier lectuur hij laat zien, dat zij de waarheden der Schriften omtrent erfzonde, wedergeboorte, geloof en bekeering niet tot basis maken van hun arbeid tot „levensverandering". „Zij spreken van het vernieuwen (remake) der menschelijke natuur als een werk van de Groep-gemeenschap, en ondermijnen met die bewering de werkelijke fundamenten, waarop de noodzakelijkheid van verlossing rust. Geen wonder, dat ze de vraag: „zijt gij gered? " niet tolereeren, want indien de menschelijke natuur opgeknapt kan worden, dan kunnen de menschen door het 5 C's-plan hun eigen zaligmaker zijn en dan is Christus tevergeefs gestorven". (De principes van Buchman's actie concentreeren zich om de 5 C's: Confidence, Confession, Conviction, Conversion en Continuance).

31 „De menschelijke natuur verbeteren", „levens vernieuwen", „levensverandering" zijn onschriftuurlijke uitdrukkingen, die de openbaring Gods omtrent 's menschen verloren staat opzij werpen."

schen verloren staat opzij werpen." Een zeer bekend lid der Groep zegt:

In ieder van ons is een spoor van den Christus: dit is het licht, dat schijnt in ieder mensch. Zoolang zonde de kennis van dit licht niet uit zijn bewustzijn uitgewischt heeft, voelt ieder mensch, dat er iets in hem is, hooger dan hij zelf. Ik ben er zeker van, dat dit gevoel leeft in allen, die niet dood in zonden zijn; in den grootsten man van wetenschap zoowel als in de meest verwarde en onwetende armoedzaaiers. Het bevordert daar in hun zielen een besef van dualisme, dat hun persoonlijkheid verdeelt en hun eenheid verwart. Dit is mijn theologie: God heeft een deel van Zichzelf in ieder van ons gelaten, en dit g o d d e 1 ij k deel van onze natuur herkent in elke zedelijke crisis den historischen Jezus en den Christus der ervaring als zijn noodzakelijke aanvulling. Natuurlijk hebben de traditioneele, de kerkelijke, de theologische opinies Hem verduisterd, maar ik ben er zeker van, dat wanneer menschen onbevooroordeeld en met volkomen ernst het goede zoeken; wanneer zij eenheid begeeren met geheel hun hart en geest en verstand, zij tot Christus terugkeeren. Laat ik alles in een paar woorden saamvatten: wat hun leven verandert, is Ie. een niet loslatend weten, dat gewoontezonden hen in haar doodelijke greep hebben gekregen; 2e. een ervaring van de blijdschap van werkelijk doorleefd Christendom, en 3e. de machtige drang van Christus' oproep om een nieuwe wereld te maken.

„Het is duidelijk uit dit en vele andere citaten, dat de meest wezenlijke waarheid van 's menschen totale verdorvenheid door de zonde in het Buchmanisme niet geleerd wordt. En het is niet onlogisch te concludeeren, ziende op wat we aangehaald hebben, dat deze cardinale waarheid van het Evangelie niet aanvaard wordt. Daar is geen plaats voor in dit nieuwe evangelie."

„De mensch als zondaar is een vijand van God; op hem ligt een verschrikkelijke last van schuld; hij verkeert in den staat van vervreemding van God; hij behoeft verzoening met God, en kan die niet verkrijgen door belijdenis, door berouw, door een daad of door reformatie of door zelfovergave. Geen theologische termen bevatten het antwoord op de vraag naar redding, maar het Evangelie van Jezus Christus: oh. 3:16; 1 Petr. 2:24; Rom. 3:23—26; 1 Joh. 1:1—3; 1 Cor. 15:3; Rom. 5:10; 2 Cor. 5:19—21; Ef. 1:7; enz. God zond Zijn eeniggeboren Zoon in de wereld als het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Door Zijn verzoenenden dood aan het kruis is ons vergeving geschonken; en door het geloof in Hem is er genade te vinden, vrede met God en heiligmaking door Zijn Geest. Daar is niets te doen, niets te betalen, niets te lijden, doch te gelooven in Hem, Dien de Vader gezonden heeft. God vraagt zelfs niet, ter onzer redding, een zelfovergave, die komt nadat het geloof Christus heelt aangenomen en nadat Goda oneindige genade haar gezegend werk gedaan heeft." „Deze groote waarheden ontbreken geheel in de theorie van het Buchmanisme. We lezen In haai litteratuur van Christus, ook van het kruis van Christus, de kracht van Christus om levens te veranderen, maar nimmer lezen we van het plaatsbekleedend lijden van Christus Modernen en Unitariërs spreken van het kruis; ook de Christian Scientisten doen het, maar zij moeten niets hebben van het bloed van Christus. Volgt Buchman denzelfden weg? "

„De „levensvemieuwers" hebben niets te zeggen over de daad der rechtvaardiging. De gezegende woorden „geloof" en „genade" mist men, vreemd genoeg, in hun woordenboek. Maar het woord, dat we meei dan één ander ontmoeten, is het woord „overgave". Alles wordt met dit woord in verband gebracht en zoover we kunnen nagaan, beteekent „overgave": een daad van den wil om alles aan God over te geven, te beginnen voor God te leven, en van nu aan aanspraak te maken op Zijn leiding door een overgegeven leven."

De schr. citeert hier een uitspraak van Shoemaker:

Gij en God zijn verzoend op het oogenblik van uw overgave. Gij weet het; de boeien vallen af; zelf treedt ge terug... God doemt voor u op. Eigenzinnigheid lijkt de zwartste zonde van alle, wederspannigheid tegen God de eenige hel. De vrede, die alle begrip te boven gaat, komt over u. Door kracht van boven, zijt ge „in harmonie, welbewust rechtvaardig, voortreffelijk, gelukkig" (in 't Eng. „unified, consciously right, superior, happy").

„Is dit de waarheid? Neen. Het is een verzinsel. Wordt een arm verloren zondaar verlost door zelfovergave? Is de ware Vrede met God bereikbaar door zelfovergave? " „Tot de wet en de getuigenis; indien ze niet spreken naar dit woord, is dit, omdat er geen licht in hen is." Wij worden verzoend door den dood Zijns Zoons, wij worden gerechtvaardigd door Zijn bloed, doch nergens in de Schrift wordt gezegd, dat mijn zelfovergave mij kan opheffen tot den staat van verzoening en vasten vrede met God."

Na het werk van den Heiligen Geest in schriftuurlijken zin herinnerd te hebben, legt de schr. o.a. den vinger bij de volgende uitspraak van Shoemaker:

„De wind blaast, waarheen hij wil, zoo is ieder, die van den Geest geboren is" — wat eenvoudig wil zeggen, dat overal, waar een levende, eersteklas religieuze ervaring opgedaan wordt, niemand nauwkeurig kan zeggen, in welke richting haar consequenties zich zullen uitstrekken. Soms zullen ze een bizonder origineelen keer brengen, misschien „hem uitdrijven in de woestijn", dikwijls letterlijk in de woestijn buitenshuis, waar Boeddha, Jezus, Mohamed, Franciscus, George Fox, en zoo menig ander had te gaan, of anders in de innerlijke woestijn der ziel.

, ^it is misleidend. Afgedacht van de verdraaiing van de woorden onzes Heeren, insinueert deze leider van het Buchmanisme, dat onze gezegende Heere een „eersteklas religieuze ervaring" had, en plaatst hij Hem op één lijn met Boeddha en met Mohamed."

De schr. wijdt ook zijn aandacht aan het veel vernomen argument, dat de beweging zulke groote resultaten heeft te boeken, zooveel „zegen" afwerpt. Hij zegt er o.a. dit van: De grooten in de wereld, de rijken, de ontwikkelden, zoogenaamde edelen, prinsen en lords, graven en baronnen, zelfs een koningin behooren bij de groepbeweging. De rijksten storten hun geld in de beweging. Het „levensverandering"-program heeft groote triumfen behaald. Leidende persoonlijkheden in de wetenschappelijke, onderwijzende, commerciëele en sociale wereld hebben hun leven veranderd en overgegeven aan God. Is dit geen bewijs genoeg, dat de beweging schriftuurlijk moet zijn en zij een krachtige is? — Heelemaal niet. Het is nog altijd waar, plechtig waar: Want gij ziet uw roeping, broeders, dat gij niet vele wijzen zijt naar het vleesch, niet vele machtigen, niet vele edelen; maar het dwaze der wereld heelt God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou", enz. (1 Cor. 1 : 26—29). Maar de Groepsbeweging werkt onder de welgestelde en intellectueels klassen. Zij bluft op haar toenemende vorderingen en lijkt een betreurenswaardige geestelijke trots te verwekken, bizonder onder jongelui. De schr. werd eens aangesproken door een tamelijk jeugdig groepleider, die hem inviteerde voor een bepaalde house party. Hij gaf me bedekt te kennen, dat, als ik kwam, ik hulp zou ontvangen en kracht verkrijgen. We vertelden den jongen man, dat al onze hulp en iedere geestelijke zegen reeds in Christus ons deel was. We meenden hem te moeten meedeelen, dat we al 35 jaren vóórdat het jongmensch geboren was, waren wedergeboren. Daar is in deze beweging een atmosfeer van „ik ben heiliger dan gij". Het schijnt, dat in hun broederschap alleen welkom zijn degenen, die zich aan het „5 C's"-plan onderworpen hebben, onverschillig welke vroegere ervaring zij gehad hebben."

„Dat honderden getuigen van het feit, dat ze „veranderd" werden en nu aan het werk zijn met de „5 Cs" om anderen te veranderen, dat ontkennen we niet, doch wat we beweren, is dit, dat hun werk van levensverandering niet kan wezen het werk van den Heiligen Geest. De Heilige Geest toont Zijn kracht alleen, wanneer aan den Heere Jezus Christus de plaats gegeven wordt, die Hem toekomt. De Heilige Geest is er om uit de dingen van Christus te nemen en ons Hèm te doen zien."

„Het argument van den grooten invloed der beweging bestrijdt de schr. ook door vergelijking met een andere geestelijke beweging, n.l. de Christian Science. Ook dadr wordt getuigd van groote levensverandering en waartoe de Christian Science in staat gesteld heeft, n.l. te gaan leven naar het goddelijk principe en in zelfovergave. „Een van de argumenten, die we daar ontmoeten, is: hoe kan de Christian Sciencebeweging verkeerd zijn, als ze zulke resultaten boekt? Zei Christus niet: aan hun vruchten zult gij ze kennen? "

„Dat geldt ook van een andere richting, n.l. de zich noemende „Unity", waar ze ook pochen op vele veranderde levens. En we konden nog andere godsdiensten noemen, daarbij ingesloten de Hindo-filosofen, die met hun oostersche kleeding en knap uiterlijk aantrekken de onnoozele vrouwkens uit de kringen van beschaving en hoogeren stand. Allen verklaren levens te veranderen. Zij allen ontkennen, dat de mensch een verloren zondaar is, dat zijn natuur absoluut verdorven is. Christian Science, Unity, New Thought, etc. spreken ook van Christus. Ze vermelden zelfs het kruis van Christus, maar het is een kruis zonder bloed! Een bloedloos kruis! Zij moeten niets hebben van het Bloed."

„Dit is het meesterlijk bedrog van den duivel om levens te veranderen buiten het verzoenend werk van Christus aan het Kruis; om in de plaats van een eenvoudig aannemen van Christus' werk voor ons door het storten van Zijn bloed, te stellen zelfovergave." „De eenige reden, die we kennen, waarom moderne predikers bizonder ingenomen zijn met het Buchmanisme en er een reveil in zien, die de wereld van „kerkisme" zal verlossen, is, omdat geen enkele van de zielzaligende leeringen van het Nieuwe Testament in deze beweging met beslistheid geleerd worden." In verband met dit laatste citeert de schr. een uitspraak van Dr Chavasse, dien ik vroeger reeds in een der eerste artikelen genoemd heb.

Met een enkele opmerking sluit ik dit artikel. Men zou uit het argument, dat vooral onder de welgestelden in Amerika de Buchman-beweging zooveel aanhang vindt en dit niet is naar 1 Cor. 1 : 26—29, den indruk ontvangen, dat de schr. deze kringen zoo goed als geheel uitgesloten van de genade acht; toch is dit zijn bedoeling niet. Hij wil slechts betoogen, dat het beroep op dat feit van dien aanhang niets bewijst; eerder ware het aan te grijpen als een getuigenis tegen de beweging.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 oktober 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 oktober 1933

De Reformatie | 8 Pagina's