Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hein Boeken, †

Zooals de „Beweging van Tachtig", die een nieuwe periode in onze natio'nale letterkunde inluidde, langzamerhand een geheel-historisch verschijnsel gaat worden, omdat latere tijden andere opvattingen en vormen hebben gebracht, zoo gaat ook het geslacht van „de mannen van tachtig" een historisch geslacht worden, behoorend meer tot de geschiedenis dan tot het heden der literatuur. De een na den ander worden ze door den dood weggenomen en de oude vriendenkring wordt kleiner en kleiner.

Weer is een van deze mannen van tachtig overleden, Dr Hendrik Jan Boeken, als dichter en schrijver onder den naam Hein Boeken bekend.

Strikt genomen is het niet juist, Hein Boeken tot de mannen van tachtig te rekenen. Tot den eigenlijken Tachtigerskring behoorde hij niet. Eerst in 1894, na de scheiding in de Nieuwe-Gids redactie, begon zijn werkzaamheid, begon ook zijn actieve arbeid als Nieuwe-Gids redacteur.

Maar juist omdat hij toen op den voorgrond trad is hij, in het historisch licht dat over de Beweging begint te vallen, een Tachtiger te noemen.

Immers, de Scheiding van 1894 beteekende een wending in de Beweging. Het aanvankelijk door allen gehuldigde beginsel van de abstracte schoonheidsgenieting, van hel egocentrisch alle dingen bezien en het betrekken van elke emotie-doorschoonheid op de eigen ziel alleen, kon op den duur sommigen niet meer bevredigen. Verwey, Van Eeden, Van Deyssel zagen voor de kunst een andere, een wijdere taak, meer op het maatschap'pelijke en op het leven in zijn veelzijdigheid gc'richt. En ze verlieten de Nieuwe-Gids redactie, om nieuwe wegen in te slaan. Slechts Kloos, en met hem de Nieuwe Gids, bleef bij het oude standpunt volharden. En juist toen ging Hein Boeken met Kloos samenwerken en aanvaardde hij het redacteurschap van de Nieuwe Gids, daarmede het uitsprekend, dat de eigenlijke Tachtigersidee der individueele schoonheidscultus zijn kunstbeginsel was en bleef.

Als kunstenaar was dus Hein Boeken ten volle een Tachtiger, en in zijn vasthouden aan het redacteurschap van de Nieuwe Gids tot aan zijn dood toe, over alle evoluties in de literaire kunst van latere jaren heen, is hij het altijd gebleven.

Daarom mag men niet slechts Hein Boeken tot de mannen van tachtig rekenen, maar kan hij zelfs een der weinige consequente vertegenwoordigers van de beweging worden genoemd.

Ook zijn werk strekt daartoe ten bewijze. Als men zijn bundel „Verzen" doorbladert, die indertijd bij P. N. van Kampen en Zoon is verschenen, vindt men overal den typischen Tachtiger.

Vooreerst in de veelvuldige natuurlyriek. Men weel, hoe de Tachtigers, reageerend tegen de huiselijke en burgerlijke poëzie van een voorafgaand geslacht, de natuur-genieting en natuur-bewondering tot het eigenlijke onderwerp van de lyrische kunst proclameerden. Natuur-impressie als uiting van „aller-individueelste emotie" was in de eerste Tachtiger jaren de eenig-mogelijke dichtvorm. Van die natuur-impressie nu is de genoemde bundel vol. Juli-Nacht, November-woud, Maanlicht, Herfstnacht, Avond in April, Zeven Mei-sonnetten, Drie October-sonnelten en dergelijke titels zeggen het al, ook zonder dat men de verzen zelf leest.

In de tweede plaats vindt men den Tachtiger in het altijd weer teruggrijpen op de classieke levensidee en levensfilosophie. De bestudeering van de classieke schrijvers en dichters was in den Tachtigerskring mede uitgangspunt geweest van hun vernieuwingsstreven en allen hadden ze in de classieke kunst inspiratie gevonden voor hun werk. Perk zoogoed als Kloos of Van Eeden of Verwey. Boeken was classiek philoloog: hij studeerde en promoveerde in de klassieke letteren. En zoo was ook bij hem het classicisme leidend beginsel, in zijn denken en in zijn kunst. Aan allen, die classieke ideeën uitdroegen in hun werk, aan Renaissancisten en "Humanisten van vroeger en later tijd, voelde hij zich verwant. Daarom worden Leonardo de Vinci, Giordano Bruno, Dante, van de tateren Descartes, Goetlie, Kant in zijn verzen genoemd en herdacht.

Daarom ook — en dat is een derde Tachtigerskarakteristiek, voortvloeiend uit de verwantschap van Tachtig met de classieke wereldbeschouwing — is voor Boeken de mensch drager van het opperste schoon, openbaart zich de schoonheid op haar zuiverst en hoogst in den mensch. Bij herhaling spreekt hij dit gevoelen in zijn verzen uit: in zijn sonnetten-cyclus „De Mensch", of „Vijf Zinnen", de reeks die door Caret Scharten zijn beste werk wordt geacht, ook in zijn Dante-sonnetten, waar b.v. deze regel voorkomt: Is niet de menscli het schoonst wat is op aard?

Als vanzelf komt hij dan ook tot de idealiseering van den mensch en van het menschelijke: Is er iets, zoo zegt hij: „Is er iets dat zoo verzacht, verteert Als menschen-oog, als een paar mensch-oogen?

Kan iets als schooner, wie dat zag, nog wachten? "

En is er iels rijker dan de Liefde, waarin de menschelijkheid haar rijkste ontplooiing beleeft? „.... Is 't niet het schoonste, waarnaar talen mag een mensch de liefde? .... waarheen trekt met kracht wel zacht Maar toch onwendbaar, wie haar lieft "

OnsterfelijK is die hoogste menschelijkheid. Dood zijn bestaat niet voor wie het wonder der Liefde verstaat.

„Zijn 's winters soms de boomen dood? Wij' weten 't beter, wij', die buiten wonen. Al zijn zij' kwijt hun weidschen zomerdos Dan met hun takskens grauw, geel, zwart, ja rood. Dan kunnen zij hun fijnst karakter toonen — Zóó ginds de zielen, van het lichaam los."

En wie deze levensphilosophie heeft geleerd, wie weet, dat zoo de zielen, van het lichaam los, hun fijnst karakter toonen, die aanvaardt rustig en gelaten het feit van den dood. Als zijn vrouw en zijn kind gestoiwen zijn, staat Boeken bij hun stoffelijk overschot als een echte Stoïcijn, zooals uit de verzen „Sterven" en „lünderlijk" blijkt. Want

„Daar buiten tijd en ruimt', daar is een Rijk Waar, wat ook hier vervloog in vlucht'ge uren.

Het leeft in wond'ren bond van stof en geest. Geen vrees dus dat, wat Is, voor 't niet ooit wijk'. Zoo is Boekens levenshouding, die van het classicisme dus, het wijsgeerig geloof in de superioriteit van den geest.

En dat geloof is zijn religie. Als hem iemand gevraagd heeft of iiij een agnosticus is, een, die niet aan een onzienlijke wereld gelooft, voert hij dezen tegen:

„Niet kennend, niet oordeelend? vreeslijkst woord! O geef 't mij niet, schoon ik mij' niet bekenne , Tot eenig genootschap voor gods-dienst, noch wenne Mij aan één eer-dienst van 't geijkte soort.

Het is een titel, die met recht toekomt Aan hen, die, zonder 's menschen aard te kennen Dien in het diepste van ziJn wezen schennen Omdat hun twijfel al gelooven smoort.

Niet kennend? Hoe kende ik dan niet mijn God Zoo diep daarbinnen, die tóch 't al verlicht, Doende in zijn licht alle gestalten wandelen?

Niet oordeelend? Oordeel ik niet mijn lot, En heb ik niet waarnaar ik 't alles richt. Dat sture en stiere almachtig al miJn handelen?

In dit alles nu: die natuur-en menschvergoding, die classieke levenshouding van wijsgeerig geloof in de superioriteit van den geest is Hein Boeken de echte Tachtiger.

Dat, wat hij in deze en soortgelijke verzen leert,

hetzelfde wat Perk eu Rloos in wijwel gelijke woorden hebben beleden, dat is de richting, waarin de Tachtigersbeweging de vernieuwing heeft gezocht en die ze tegenover de poëzie van een vorig geslacht heett gepredikt als nieuwe cultus en nieuwe religie.

En het is daarom, dat de christelijke levensovertuiging van dat bewegen van Tachtig zoo héél ver afstaat. In dat vergoddelijken van de schoonheid, dat cultiveeren van de menschelijkbeid is Tachtig niet a-religieus, zooals wel is gezegd — 't is trouwens niet waar — maar Gode-vijandig, beteekent het God van Zijn Troon stoolen, om schoonheid en menschelijkheid voor Hem in de plaats te stellen. En dus is het volkomen terecht, dat tegen de aanvaarding der Tachligerskunst in den christelijken kring van meet aan de bewust-levende christenen met klem zich hebben verzet. —

Ongetwijfeld is Hein Boeken een fijn dichter en een fijn mensch geweest.

Een fijn dichter, want hij was ontvankelijk in sterke mate voor indrukken en — 'tis gezegd door Carel Scharten — „aanstonds hing lokkend hem een sonnet in de zonnige laube van zijn geest... Er hoeft maar één woord te vallen, een vraag, een betwistbare uitspraak in de uiterst sensitieve essentie van zijn geest, of die schiet uit in kristallen, in de kwadraten en driehoeken van een sonnet... Onder alle omstandigheden dicht hij, maar onder alle omstandiglieden ook blijft hij toch alüjd ook een dichter"....

En dan een dichter van den Tachtigers-toon; individvieel in zijn woordlccus, zoekend naar verklanking van begrippen en indrukken, naar muzikaliteit van taal en fonkeling van beeld. Moeilijk is daardoor zijn poëzie en duister vaak voor den niet-classiek geschoolde, en het is waar wat Robbers opmerkt, dat „het groote publiek nooit veel notitie (van hem) genomen heeft" en dat „de meer literaire „men" ... hem zoo weinig (kent)". Maar even waar is het, dat die poëzie kunst is, „vol van de zonden van zijn tachtigerschap" zooals Scharten scherp-raak zegt, maar kunst naai' het principe der artistieke vernieuwing.

En dan ook een fijn mensch! , , Un hommegalant" werd hij genoemd, voorkomend, vriendelijk, waardeerend. Ook als fijn menscti treedt hij in zijn „Verzen" naar voren, gevoelig voor vriendschap en wars van alle jactit naar succes of eerbetoon. * *

En zoo staan we dan bij zijn graf. Erkennend zijn gayen, erkennend zijn dichterschap, waardeerend de "fijrilïeid van zijn geest en van zijm persoonlijkheid. Maar van zijn kunstenaarsgeloof, zijin Tachtigersbelijden staan we verre, omdat het in zijn stofvergoding

„. ... voor ons verdonkert God God zelf, der zonnen zon, der wondren wonder Van wien is elke straal door 't ruim verkonder."

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1933

De Reformatie | 8 Pagina's