Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De methode aangaande het bewijs uit de Schrift.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De methode aangaande het bewijs uit de Schrift.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Gelijk wij een vorig maal zeiden, willen wij thans de methode, volgens welke in het door ons besproken boek met de Schrift bepaalde stellingen worden bewezen, aan een nader onderzoek onderwerpen.

Het gaat dus thans nog niet over de vraag of de door den schrijver geponeerde stellingen juist zijn.

Nu is alleen nog maar de vraag aan de orde, of ze waarop hjj den Bjj bel gebruikt om zijn stelUngen te bewijzen, onze instemming kan hebben.

Voorop ga deze omschrijving van onze opvatting :

Wanneer wij exegetiseeren, moeten wij secuur zijn. Wanneer wij ons op de Schrift beroepen, moeten w'ij dat doen met voorzichtigheid en in onderwerping aan de woorden der Schrift en dal onvoor waardel ij k. Daarbij moeten wij de Schrift met de Schrift verklaren.

Hoe staat het daarmede nu in het, door ons be­

sproken boek? i) , Wij willen liiervan een paar voorbeelden geven.

I. In een aanteekening zegt de schrijver het volgende:2)

„Ten onrechte voert men tegen deze beschouwing somtijds aan, dat de Schrift toch.ook zegt, dat het geloof „een gave Gods" is. Doch in deze plaats op welke men zich beroept (Efeze 2:7) ziet deze uitdrukking niet slechts op het geloof, maar wel degelijk ook op de levendmaking (vers 5 en 6)."

Wal lezen wij nu in Efeze 2:4—9?

4. „Maar God, die rijk is in barmhartigheid, door Zijne groote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft;

5. ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden);

6. en heeft ons mede opgewekt, en heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jezus; gezet in den hemel in Christus Jezus;

7. opdat Hij zoude betoonen in de toekomende eeuwen den uitnemenden rijkdom Zijner genade, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus;

8. want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit U, het is Gods gave:

9. niet uit de werken, opdat niemand roeme."

Volgens den schrijver zien de laatste vier woorden van VS 7 (bedoeld is klaarblijkelijk vers 8!) ook op hetgeen in de verzen 5 en 6 gezegd wordt. Ware het anders, dan zou dit naar het schijnt voor zijn gedachtengang moeilijkheden geven.

Maar nu lezen wij in de Kommentaar op den brief aan Efeze van Prof. van Leeuwen (Amsterdam 1926) =), dat de woorden „en dat niet uit u, het is Gods gave" moeten beschouwd worden als nadere verklaring van de onmiddellijk voorafgaande woorden „d oor hetgeloof" en zelfs niet eenszien op VS 8a in zijn geheel. Aan deze kwestie wijdt deze kommentaar anderhalve pagina. Dat zij zouden kunnen slaan op de gedeelten vóór VS 8a, wordt zelfs niet eens in overweging genomen.

Trouwens, Prof. van Leeuwen betoogt hier niet iets, dat alleen een opvatting van hem is; ook andere kommentai-en zeggen, dat de zinsconstructie niet anders te verklaren is dan op de wijze als ook Pïof. van Leeuwen doet.

Afgedacht nu van hetgeen de schrijver van het door ons besproken boek hier bewijzen wil, meenen wij toch dat de w ij z e, waarop hij hier een tekst verklaart om zoodoende een moeilijkheid op te lossen ongeoorloofd is. We mogen een tekst niet min of meer willekeurig exegetiseeren!

II. De schrijver zegt, dat aan het Woord Gods de bepaling ontleend wordt van „wat nu, eigenlijk reUgie is". Hij zegt: „De Heilige Schrift duidt haar (de religie) als een „wandelen met God", een „houden en bewaren van 'het Verbond" *). 'Daarmede acht de schrijver dan bewezen, dat de religie een Verbond i s. Dit is dan het nadere bewijs van de stelhng, die wij in ons vorig artikel overschreven: „De Sclirift beschouwt de rehgie als een Verbond". Hel boek gaat dan ook na den daareven geciteerden zin eenvoudig verder „Nu is dit „Verbond" zeker niet een verband, dat men binnen den kosmos heeft te zoeken."

Bij den voorlaatst geciteerden zin verwijst de schrijver nu naai-zeven Bijbelteksten. Deze teksten moeten dan het bewijs leveren, dat volgens de Schrift de rèUgie een Verbond is. Diat is dus nu „eigenlijk" religie.

De teksten, waarnaar verwezen wordt, zijn de volgende:5) Ex. 19:5; Deut. 33:9; Ps. 25:10, 103 VS 18, 132:12; Jes. 56:4 en 6; Dan. 9:4.

Het zou te veel van onze ruimte vragen, al deze teksten liier af te drukken. Ieder kan ze zelf nazoeken.

Maar nu is het o.i. wel opvallend, dat niet één van deze teksten het bewijs geeft, dat de rehgie een Verbond is.

Zeker, hel behoort wel tot den „dienst Gods" dat Israël het verbond be\yaart; maar uitgaande van de gedachte dat nog bewezen moet worden: „de Schrift beschouwt de religie als een verbond" staat in deze teksten niets dat ten bewijze voor die stelling kan dienen.

Zelfs al zou uit deze teksten te bewijzen zijn, dat de dienst Gods onder den vorm van een verbond Israël bekend was (hetgeen met de genoemde teksten niet is te bewijzen), dan nog zou daaruit niet volgen eenig bewijs voor de stelling „de Schrift beschouwt de religie als een venbond".

Wij hebben hier bij den schrijver te doen met de methodische fout, die wij een vorig maal omschreven. De schrijver wU met deze teksten iets bewijzen. Ware dit „iets" nu reeds bewezen uit hoofde van andera teksten, dan zou in dat licht misschien deze tekst kunnen worden geëxegetiseerd zooals de schrijver doet. Heel misschien, waarschijnlijk ook nog niet eens. Maar om te bewijzen met deze teksten, dat de religie een Verbond is, dal is onmogelijk.

En nu is het merkwaardig, dat de schrijver zelf een tekst aanhaalt, die juist bewijst, dat zijn optvatting onjuist is. Immers jn al de genoemde teksten gaal het om de uitdrukking „het verbond houden" of „liet verbond bewaren". Volgens den schrijver is „verbond" hier gelijk aan reUgie.

Maar hij verwijst zelf naar D|an. 9:4 en daar staal, dat God het verbond houdt. Daaruit volgt toch onmiddellijk, dat de uitdrukking „het verbond houden" niet bewijzen kan wat de schrijver wil. Anders zouden wij moeten zeggen, dat God ook relijie heeft.

Wij hebben hier geen behoefte, de uitdrukking „het verbond houden" nader te exegetiseeren. Slechts wijzen wij er op, dat ze volgens Gereformeerde exegeten beteekent „trouw blijven", waarbij deze uitdrukking dan in Israël mede betrokken moest worden op de verbondsheiligheid.

Maar in ieder geval blijkt reeds uit den door den aangehaalden schrijver zelf geciteerden tekst Dan. 9:4, dal de uitdrukking niet bedoelen kan een bewijs te geven, noch ook onbedoeld een bewijs geeft voor "het feil, dat religie een Verbond is.*')

(Over de kwestiCj dat de Bijbel het woon „rieUgie" zelfs nooit noemt en steeds spreekt over „den dienst des Heeren" en „de vreeze des Heenen" en over „godsdienst", spreken wij later wel.)

III. Gelijk later blijken zal, neemt de term „het hart" bij de door ons besproken „richting" een belangrijke plaats in. Op de vraag, óf er niet een weg is, die het verstaan der reügie mogelijk maakt, wordt door den meer geciteerden schrijver geantwoord, dat de Schrift ons een uitweg "wijst „door heel eenvoudig te spreken over het hart, vauNvaaruit de uitgangen des levens zijn."')

Verwezen wordt hier uitsluitend naar Spr. 4:23, waar wij lezen „Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de uitgangen des levens."

Het is onmiddellijk duidelijk, dat in dit verband het hart inderdaad bedoeld is ter aanduiding van 'smenschen centraal bestaan. Maar gaat het nu aan om aan dezen tekst een wijsgeerige terminologie te ontleenen?

Wanneer 'inderdaad deze tekst ons het recht geeft, dit zoo te exegetiseeren, dat hier gezegd wordt, dat daar ons nu eigenlijk het verstaan der religie mogelijk gemaakt wordt, dan wordt ons toch wel het verslaan van de Schrift heel moeilijk gemaakt.

Immers ik lees in Ps. 104:15, dat de wijn „het hart der menschen verheugt". Dat hier ook aan 'smenschen binnenste gedacht wordt, is duidelijk, maar dan toch zeker niet aan datgene, waaraan de philosophic van het door ons besproTcen boek ons wil doen denken. En hoe hebben wij bij de l> eschouwing van dezen schrijver een tekst te verstaan als Jer. 49:22, waar het heet „en het hart van Edqms helden zal te dien dage wezen als het hart eener vrouw die in (barens)nood is".

Maar het zou ons veel te ver voeren wanneer wij hier zelfs maar een klein deel der teksten waarin het woord „hart" gebruikt wordt zouden citeeren. Uitvoerig werd over de beteekenis van het woord „hart" gehandeld door Bavinck^). Slechts willen wij er op wijzen, dat een gebruik zooals de door ons besproken schrijver maakt van de Schrift bij Spreuken 4:23 met het karakter van het spraakgebruik in de Heilige Schrift geen rekening houdt. Volgens de methode van bedoelden schrijver zou ik met evenveel wetenschappelijke gronden kunnen zeggen, dat de ingewanden de zetel van den dienst Gods zijn. Want er staat in Psalm 40 VS 9: Uw wet is in het midden mijns ingewands". Maar hoe voorzichtig wij met de uitdrukkingen der Sclirift wezen moeten wanneer zij bepaalde aandoeningen of belevingen lichamelijk localiseert, blijkt wel uit hetgeen Paulus in den brief aan PMIemon (vers 12) schrijft wanneer hij den weggeloopen slaaf Onesimus „zijn ingewanden" noemt.

Bij een eenigszins aandachtig lezen van de Schrift blijkt, dat de beeldspraak omtrent de verschillende deelen van het lichaam als uitgangspunten voor het geestelijk leven zeer gevarieerd zijn. Immers, in Job 19:27 staat dat de nieren de diepste zetel van het verlangen zijn en wel van het verlangen om God te aanschouwen. Moeten wij nu aannemen, dat het hai-t een soort „boventïj(iëlijke religieuze wortel" is maar dat „het verlangen naar den hemel" in de nieren zetelt? Maar ook „het onderwijs" des Heeren komt van uit de nieren (Ps. 16:7)!

Elders is het de buik waar het centrum van het godsdienstig leven ligt. Want immers in Joh. 7:38 lezen wij met een beroep op Jesaja 58:11: Die in mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stroomen des levenden waters zullen uit zijn binnenste vloeien". In het oorspronkelijke staat hier voor „binnenste" een woord, dat soms „buik" beteekent, soms ook „maag", soms „onderbuik", soms ook „baarmoeder".

Genoeg om te doen zien hoe voorzichtig wij zijn moeten met het beroep op de Schrift wanneer het gaat over bepaalde termen waarin geestelijke dingen in verband gebracht worden met bepaalde üchaamsorganen. Vele lientallen malen spreekt de Schrift over hart en nieren en ingewanden en buik en binnenste. Achter deze uitdrukkingswijzen ligt een geheele wereld van Oostersch denken en Oostersch voorstellingsleven.

Het is, naar wij meenen, exegetisch ongeoorloofd en beslist in strijd met het karakter van de Schrift om een ons passenden willekeurigen tekst te nemen en dien "als uitgangspunt te kiezen voor de philosophische terminologie. En dat dan nog wel ponder ook maar in. het minst rekening te houden met het karakteristieke en specifieke taalgebruik van den Bijbel.


1) Dr D. Hy Th. Vollenhoven, „Het Calvinisme en de reformatie van de wijsbegeerte".

2) Aanteefceningen, pag. 4, noot 15.

3) Eén der deelen uit de bekende serie kommentaren op het N. T. uitgegeven door de firma Bottenburg.

4) a. w. p. 40.

5) Aanteekeningen, pag. 4, noot 18,

6) De uitdrukking luidt in Dan, 9:4 letterlijk: Gij groote en verschrikkelijke God, die het verbond en de weldadigheid

houdt dien, die Hem liefhebben". Soortgelijke zegswijze in Neh. 1:5: die het verbond en de goedertierenheid houdt dien, die Hem liefhebben" en in Neh. 9:32: die het verbond der weldadigheid houdt".

7) a. w. blz. 39.

8) Dr H. Bavinck: Bijbelsöhe en religieuze psychologie, pag. S9—67.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

De methode aangaande het bewijs uit de Schrift.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 1934

De Reformatie | 8 Pagina's