Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bijbel en Natuur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bijbel en Natuur.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Over de Hyssop.

In vele opzichten is Palestina een merkwaardig land. Opvallend is het groote aantal soorten van planten en dieren op een betrekkelijk zoo klein gebied (28000 km^). Dit wordt slechts mogelijk gemaakt door de sterke afwisseling in het landschap en de daarmede samenhangende levensvoorwaarden.

„Van den met sneeuw bedekten Hermon tot de tropische hitte van El-Ghor (het Jordaandal), van het Midden-Palestijnsche heuvelland tot de Syrische woestijn, van de moerassen aan het Hulemeer tot den duinengordel aan de kust, van het rotsgebied bij de Doode Zee tot de vruchtbare vlakten van Saron en Jizreël, van de zoetwaterbekkens als Hule-meer en Meer van Gennesareth tot het zoutbekken der Doode Zee en de groote Middellandsche Zee zijn alle overgangen voorhanden, zooals wel nergens op zoo'n klein stukje aarde", i)

Verschillende deelen van het land vertoonen het eigenaardige steppenkarakter. Dit wordt in de Schrift gewoonlijk uitgedrukt door het woord „woestijn" of „woeste plaats". Dat is tevens het gebied van de bolgewassen. Het is een eigenaardig verschijnsel, dat nagenoeg al onze bolplanten, die wij met zooveel zorg omringen, opdat ze voor ons de eerste boden van de komende lente zullen zijn, hier in rijken overvloed in het wild bloeien.

Zoodra de winter voorbij is, de zware regeiis hebben opgehouden, „worden de bloemen gezien in het land" (Hoogl. 2:12). Dat is de tijd, waarin „de woestijn en de dorre plaatsen bloeien als een roos" (Jes. 35:1). Het begin hiervan is reeds te zien in December. Dan verschijnen de gele Saffraan-crocus en de witte Dichtersnarcis. In Januari en Februari komen overal te midden van rotsen en muren de Alpen-viooltjes te voorschijn uit de reeds 's zomers verdwenen en schijnbaar gestorven knollen. In groote groepen, deels wit, deels blauwrood, bedekken zij den ruwen en harden ondergrond. Na Februari worden de soorten schier ontelbaar. Hyacinten en Tulpen, Gladiolen en Ranonkels, Orchideeën en vooral Irissen in verschillende kleuren bedekken het land. Het mooist van alle is ongetwijfeld de Anemoon. Fel rood, als onze groote Papaver. Vijf groote bladeren sluiten zich aaneen rondom het zwart-blauwe

oog in het midden, gevormd door de talrijke meeldraden en stampers. Naar de meening van velen, o, a. Gustav Dalman, zijn dit de „leliën des velds", van wier schoonheid de Heere Jezus verklaart, dat zij die van Salomo's kleedij verre te boven gaat (Matth. 6:28-29). 2)

" Het hoogtepunt van de glanzende bloemenpracht is in Maart en April. Dan is het gansche land, voorzoover het niet uit onvruchtbare rotsen bestaat of met korenvelden, wijngaarden en olijftuinen bedekt is, één groot tapijt, uit milliarden hloemen geweven.

Naast de bolgewassen zijn ook tal van andere planten in bloei gekomen. Het meerendeel van onze „vaste planten", die de laatste jaren zoo zeer in trek zijn om onze „borders" te versieren, zijn hier in het wild te vinden. Hieronder bevinden zich ook vele Lipbloemen (Labiatae), familie­ leden dus van onze Doovenetel en "Hondsdraf.

Verschillende van hen zijn planten met stevige, houtachtige stengels en kleine, vaak grijsgroene bladeren. Daardoor zijn ze uitnemend geschikt om te groeien op een bodenij die niet rijk aan water is. Ze zijn dan ook vooral te vinden op rotsachtigen bodem, op heuvelhellingen en terrassen. Wanneer eind April, begin Mei de droge tijd aanvangt en de verzengende Oostenwinden beginnen te waaien, die in enkele dagen al de bloemenpracht der bolgewassen vernietigen (Ps. 103:16), kunnen zij het nog eenigen tijd uithouden.

Onder deze vertegenwoordigers van de familie der Lipbloemen zijn er ook enkele, die bekend zijn om de etherische of vluchtige olie, die zich in fijne klieren in hun bladeren bevindt. Hierdoor zijn ze langer bestand tegen de uitdrogende kracht van de Oostenwinden. Om hun olie noemt men ze „Balsemkruiden". Van deze groeien er ook in ons land, gedeeltelijk in het wild, gedeeltelijk gekweekt. Wij denken bijv. aan de Muntsoorten, waarvan de olie gebruikt wordt bij de pepermuntbereiding, aan Lavendel en Boonenkruid, die eveneens een practische beteekenis hebben en aan de Melisse, waarvan de olie een bestanddeel uitmaakt van het welbekende „Eau-des-Carmes" of „Karmehter-Wasser".

Eén ervan wordt met name op verschillende plaatsen in den Bijbel genoemd, n.l. de Hyssop. De eerste moeilijkheid, die zich hierbij voordoet, is de vraag, welke plant er mede bedoeld wordt. Zooals reeds in het inleidend artikel van deze reeks gezegd werd, kan op verschillende wijzen getracht worden, deze moeilijkheid op te lossen.

De eigenlijke Hyssop (Hyssopus officinalis), die bij ons nog wel eens een enkele maal in ouderwetsche moestuintjes gekweekt wordt, kan het niet geweest zijn, om de eenvoudige reden, dat deze plant in Palestina en omgeving niet voorkomt. Om tot verdere oplossing van deze moeilijkheid te komen is het van belang, om achtereenvolgens de verschillende plaatsen na te gaan,

wear in den Bijbel sprake is van „hysop". De eerste plaats is: xodus 12:22, de instelling van het Pascha: Neemt dan een bundelken hysop en doopt het in het bloed, dat in een bekken zal wezen; en strijkt aan den bovendorpel en aan de twee zijposten van dat bloed..." Hieruit volgt al dadelijk, dat er sprake moet zijn van een plant, die zoowel in Egypte als in Palestina voorkomt en die geschikt is om mee te strijken, dus een stevigen stengel met veel kleinere takjes aan den top heeft. Aan deze voorwaarden voldoet een soort Marjolein (Origanum Maru). Het is een plant met een min of meer verhouten stengel, die ongeveer 1 meter hoog wordt. De stengel is vooral naar boven sterk vertakt en bloeit met lichtroode, sterk geurende bloemen. De zijtakjes zijn stevig en met haartjes bezet, terwijl ook de betrekkelijk kleine maar talrijke blaadjes viltig zijn. Ze komt overal in Judea en Galilea voor, zoo ook in Egypte en op het Sinaïtisch schiereiland. De betiteling „dwergkruid", door Dr Gispen in zijn verklaring van Exodus gegeven, is, botanisch be­keken, niet geheel juist, 3)

Maar er is nog een andere reden om aan te nemen, dat deze plant de in Exodus bedoelde „hysop" is. Nog steeds volgen de Samaritanen bij de viering van hun Paaschfeest op den berg Gerizim in hoofdzaak de Joodsche voorschriften. Ook ü] strijken nog steeds het bloed met „een bundelken hysop" en gebruiken daarvoor de Origanum Maru. Dit doen ze niet alleen omdat voor hen vaststaat, dat dit de oorspronkelijke hysop zou zijn, maar vooral, omdat deze plant een „Geheim" heeft. Hoewel bloed steeds stolt, zoodra het met iets anders in aanraking komt dan den wand der bloedvaten, is dat niet het geval zoolang de hysopstengels in het bloed liggen.*) Dit uitblijven van de stolling wordt veroorzaakt door de bepaalde samenstelhng van de etherische olie, die zich in de plant bevindt. Dit verklaart tevens het bindende voorschrift om hysop voor deze verrichüng te gebruiken en geeft ons weer een diepen Wik op de wijsheid Gods, die ook over de schijn­baar kleine dingen gaat.

Hierna wordt de „hysop" verscheidene malen genoemd in Leviticus 14. Hier is telkens sprake van reiniging van de melaatschheid. In vs 4 worden genoemd — behalve de beide vogels, — „cederenhout, scharlaken en hysop". Ten opzichte van de hysop is tweeërlei mogelijk. Men kan denken aan de geurige olie, die zich met het water zou mengen en een reinigende kracht hebben, maar in verband met het „zevenmaal sprengen" in vs 7 is ook denkbaar een gebruik van de hysopplant zelf als middel tot besprenging.

Wat de andere bestanddeelen betreft, die bij deze reinigingsvoorschriften betrokken zijn, kan nog 't volgende opgemerkt worden: nder „cederhout" hebben wij niet te verstaan het hout van den Cederboom (Cedrus libanilica), daar deze voorschriften werden gegeven in de woestijn, maar aan het hout van de Jeneverbes (Juniperus), die daar wel voorkwam en ook overal in Palestina groeide. Het „scharlaken" zal roode wol geweest zijn, zooals blijkt uit Hebr. 9:19, waar de schrijver deze voorschriften aanhaalt en dan spreekt van „purperen wol".

Ook in Num. 19:6 komt de hysop voor. In Numeri 19:1—10 wordt een voorschrift gegeven voor het bereiden van het „water der afzondering" ter ontzondiging en waarbij weer genoemd worden cederhout, scharlaken en hysop. Bij nauwkeurige lezing van dit gedeelte zal duidelijk zijn, dat het hier gaat over de reinigende kracht in de hysop, dus niet als middel ter besprenging.

Op de plaatsen in Lev. 14 en Num. 19 wijst dan terug de bekende uitdrukking in Ps. 51:9: Ontzondig mij met hysop en ik zal rein zijn".

Wanneer de kroniekschrijver den lof zingt van Salomo's wijsheid (1 Kron. 4:29—33) en diens kennis van de plantenwereld roemt^ zegt hij in vs 33: Hij (Salomo) sprak ook van de hoornen, van den cederboom af, die op den Libanon is, tot den hysop, die aan den wand uitwast".

Daar is natuurlijk een groote tegenstelling tusschen den prachtigen ceder, die met zijn breeden kruin den Libanon siert en den onaanzienlijken hysop, die als „onkruid" op de oude muren overal te vinden is. Maar daarnaast is toch de overeenkomst, die uitgedrukt wordt door het woord „boom". De hysop wordt dus hier voorgesteld als een „struik" of „heester", wat in overeenstemming is met de reeds gegeven beschrijving. Dalman vestigt er de aandacht op, dat de Origanum Maru niet op muren groeit en acht het niet uitgesloten, dat het woord „hysop" meerdere nauw-verwante soorten zou kunnen omvatten, s) In aansluiting hiermede maakt Dr van Gelderen de veronderstelhng. dat het misschien Satureja montana, een soort Boonenkruid, geweest zou zijn.«) Een andere opvatting is, dat het woord „muur" een iets ruimere beteekenis zou hebben en ook „terras", dus onderdeel van de vaak aangebrachte bevloeiingsinrichtingen, zou beteekenen, waar de Origanum wel groeit.

Behalve in het reeds aangehaalde Hebr. 9:19 wordt in het Nieuwe Testament de hysop nog eenmaal genoemd en wel in de Lijdensgeschiedenis: ... zij vulden een spons met edik en omleiden ze met hysop..." (Joh. 19:29 midden). Waar op allerlei heuvelhellingen de „hysop" groeide, is het zeer wel aan te nemen, dat hij ook aanwezig was op Golgotha. Het was nog wel wat vroeg in den tijd om stevige bloemstengels te hebben, maar daar het een overjarige plant is, waren er zeker nog oude sterk verhoute stengels aanwezig. Een soldaat breekt nu zoo'n stengel af en nadat hij een spons in den edik gedompeld heeft, legt hij deze tussclien de bovenste takjes van den hysop, buigt de takjes er omheen, zoodat ze de spons vasthouden') en steekt deze zoo omhoog, om ze aan den mond van den Heere Jezus te brengen. Daar was de stengel stevig en lang genoeg voor, ook al omdat het kruis niet zoo hoog was, als men zich gewoonlijk voorstelt.

Terloops zij opgemerkt, dat edik een soort uit wijn bereide azijn was, die met water gemengd, de gewone drank der veldarbeiders en soldaten was^), en dat sponsen in dien tijd bekend waren, daar zij toen reeds in het Oostelijk deel van de Middellandsche Zee gevischt werden.

In Mattheüs en Markus wordt gesproken van op een „rietstok" steken (Matth. 27:48; Mark. 15:36). Dit is in het geheel niet' in strijd, zooals het wel voorgesteld wordt, met de mededeeling van Johannes. Het woord op die plaatsen door „rietstok" vertaald, ziet niet alleen op een rietstengel, maar evenzeer op iedere grootere, rechte, stevige plantenstengel. ^) Ook hier is dus van tegenstrijdigheid geen sprake, wanneer maar nauwkeurig van alle gegevens gebruik gemaakt wordt.

F. J. BRUIJEL.


1) F. Bodenheimer, „Die Tierwelt Palastinas", blz. 4.

2) G. Dalman, „Arbeit und Sitte" I, blz. 3S1 v.v.

Dr W. H. Gispen, „Exodus" (Korte Verklaring), blz. 127.

4) G. Dalman, „Das Samaritanische Passah in Verhaltnis 2uni Judischen", P. J. B. 1913, blz. 124 v.v.

5) G. Dalman, „Arbeit und Sitte" I, blz. S43 v.v.

6) Dr C. van Gelderen, „Koningen" (Korte Verklaring), blz. 99.

7) Zoo is de Stat. Vert en omleiden ze met hysop " te omschrijven. De Eng. Vert. heeft dan ook: „....and put it upon hyssop...."

8) Dr J. A. C. van Leeuwen, „Markus" (Korte Verkl.), blz. 201.

9) L. Fonck, „Streifzüge durch die Biblischen Flora", blz. 107.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Bijbel en Natuur.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1934

De Reformatie | 8 Pagina's