Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het eerste en het laatste dichterlijke boek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het eerste en het laatste dichterlijke boek.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de Heere zeide tot den Satan: ie, al wat hij heeft, zij in uwe hand; alleen aan hem strek uwe hand niet uit. En de Satan ging uit van het aangezicht des Heeren. Job 1; 12. Ik bezweer U, gij doditeren van Jeruzalem I dat gij die liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het haar luste I Hooglied 8:4.

De dichterlijke boeken in den bijbel nemen daar een eigen plaats in. Zij behandelen elk e.en-, eigen onderwerp, zijn met elkander een geheel. En wanneer men ze samenvat en overziet, ligt er een prachtige eenheid in. vyoral wanneer men let op het onderscheid tusschen het eerste en het laatste van die dichterlijke boeken. Het eerste is Job, het laatste is Hooglied. Welnu, het boek Job is het boek van Gods transcendentie, het Hooglied daarentegen van Gods immanentie.

Gods transcendentie, daaronder verstaan wij immers, dat God hoog boven de wereld staat, en altijd onafhankelijk van de wereld is, niemand rekenschap geeft en altijd redenen neemt uit zichzelf in wat Hij doet? Maar onder Gods immanentie verstaan wij, dat God naar ons toegekomen is in onze wereld, met ons meegegaan is, en mee blijft gaan, en ons uitbundig lief heeft, hoewel nooit uilbandig.

Deze beide gedachten geeft de bijbel ons als openbaring van Gods waarheid. Maar nooit mag men de ééne van de andere scheiden. De transcendentie tot uitgangspunt te kiezen voor zijn denken, met verwaarloozing van de immanentie, dat beteekent valsch profeteeren. En de immanentie voorop stellen, met ^•erwaarloozing van de transcendentie, dat wordt óók liegen. Slechts deze beide gedachten, en dan tezaam verbonden, spreken ons van God de waarheid. De Schrift verbindt ze dan ook steeds. „Ik woon jn de hoogte (transcendentie) en bij dien, die van een nederigen en verbrijzelden geest is (immanentie)". „God heeft één ding gesproken, ik heb het tweemaal gehoord: dat de sterkte Godes is (transcendentie), èn de goedertierenheid, Heere, is bij U (immanentie)". „Onze Vader (immanentie) die in de hemelen zijt (transcendentie)". „Hij kan 'door transcendentie) en wil (door immanentie) en zal (door die beide) in nood, zelfs bij het naderen van den dood, volkomen uitkomst geven".

Zóó drukt nu ook dal geheel der dichterlijke boeken deze eenheid van gedachten uit. Beginnende met hel boek Job, waarin de transcendentie den nadruk krijgt, eindigen zij met het Hooglied, waai'in de immanentie den nadruk krijgt. Als deze twee boeken de inzet en de uitgang zijn van het heele l)undeltje van dicliterlijke boeken, dan grijpen hier de schakels in elkaar.

Want dal is toch immers Gods transcendentie, als Hij, in zijn hoogen hemel, „hoog boven" Jobs „sterfelijk hoofd", hem aan den Satan overgeeft, opdat die de liefde verstore zonder dat het haar luste? Hier gaat het óver Job, - maar zonder Jo!> . Die groote, rijke Job wordt enkel maar gebruikt als een geschikt bev.ijsmateriaal voor Gods zelfroem, voor de homelprediking van de volharding, ... ja, van wien? Van Job? Ja zeker, maai' in hèm van de volharding van (i ó d z è I f. God wil den Satan bewijzen, dat Zijn eigen werk in Job volkomen is. Dat de laatste grond van Jobs volharding niet in Job zelf ligt, maar in God; en dat hij daarom niet omvergestooten worden kan, ook door de zwaarste levens-crisis niet.

Stel nu daai'tegenover het Hooglied. Men kan over de vragen, 'die de verklaring van dat boek meebrengt, zeer onderscheiden denken. Wij gaan er niet op in. Slechts één ding meenen wij als gemeengoed van ons aller overtuiging te mogen vaststellen: dat in dit bock een doorloopende g e-1 ij k e n i s gegeven wordt, die in de konkrele taal van menschelijke liefde-van-hier-beneden afspiege-Ung geeft, en ook de wetstermen afkondigt van die verbondsJiefde, welke God heeft tot Zijn eigen bruidsvolk Israël. Een liefde, welke nooit los te denken is van het middelaarschap, en die daarom ook in verder perspectief, maar nooit aphoristisch, mag worden in verband gebracht met Christus en Zijn kerk. Hier is dus alles immanentie, wat de klok der liefae slaat in het „uur der minne". Hier „woont" de Heere niet „in de hoogte", zóó hoog, dat Hij onderhandelt met den Satan over wie Hem liefheeft, als ware die koopwaar. O neen, — hier komt de Heere uit de hoogte naar beneden toe, spreekt met zijn bruid de taal der liefde, en der immanentie, en wijkt niet van haar zij, zoo zij het niet van haar kant doet. Hier is geen transcendente onderhandeling, die Satan toestaat het liüfUeleveu van ileii slerkeu Job in zijn genieting te verstoren, zonder dat het de liefde lust, ja zelfs tegen het begeeren der liefde in. Maar hier is het de taal der liefde zelf, die, van haar standpunt uitziende, haar eigen aspiraties durft leggen in het vei-lengde van Gods inspiraties, en daarom zegt, ja met een eed nu zweert, dat niemand het spel van deze liefde storen mag, eer het haar zelf belieft den kring der stille aandacht uit te treden, ^ en tot een andere acte over te gaan. In Job zweert God over alle menschen heen. Hij zweert bij zichzelf en voor zichzelf in den „raad der goden". En het geweld van dien eed slaat straks de menschen stuk. In het Hooglied zweert de bruid. Zij bezweert de wachterSj en de dochters van de stad. Zij gelooft in haar eigen recht, en in haar eigen kracht en weet, dat dit nu dienst van God is.

Begin en eind der dichterlijke boeken. Transcendentie en immanentie. —

Zullen wij het volk nu gelukkig prijzen, dat zoo dichten kon? Neen, wij zullen den God eerbiedig loven, die dit volk door de inspiratie van de Heilige Schrift geleerd heeft, wat het uit zichzelf niet heeft verstaan: de eenheid van de transcendentie en de immanentie Gods. En wat ons eigen leven aangaat: nu wij in het Nieuwe Testament de transcendentie en de immanentie hebben saam zien komen in Christus Jezus, God en mensch in één persoon, nu willen wij het bidden van de Psalmen, en de praxis van de Spreuken, en de bezinning van den Prediker, kortom heel onze levenseenheid en - beweging, ingeklemd doen blijven in die ééne werkelijkheid van God, die boven ons staal als transcendent en die in ons woont als immanent. „Hij slaat toch, schoon oneindig hoog, in transcendentie, op hen het oog, in immanentie, die needrig knielen".

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 oktober 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Het eerste en het laatste dichterlijke boek.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 oktober 1934

De Reformatie | 8 Pagina's