Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Geraffineerd Bemonstrantisme".

Het Congi-es is gehouden; de verslagen zijn gelezen. Zooveel wij ervan begrepen hebben, is van de „informatie" niet veel terecht gekomen, heeft de barthiaansche „instelling" van ds Langenohl tevergeefs een verlossend woord van nederlandsche tong verwacht; en is dit ook volstrekt geen wonder, omdat op de beslissende vraag, die den hoogleeraar Haitjema gesteld is, geen antwoord gekomen is, en is deze te vroeg gescheiden uit den kring. Te vroeg voor het geven van informatie; die trouwens niet noodig was voor wie zijn boeken lezen kan.

Geweest ben ik er niet. en op de bladen afgaan — dat heb ik zoo langzamerhand verleerd.

Met de grootste voorzichtigheid neem ik dus nota van wat de bladen hebben gemeld over een klein pikanterietje in het debat, dat een weinig al te kort zich heeft bewogen om prof. Haitjema's rede. Volgens persverslag heefl hij zich ook bezig gehouden met de critiek, die op het congres uitgebracht is, heeft gememoreerd, dat die critiek met confessionalisme samenhangt, en sprak er zijn oordeel over uil. Prof. dr Th. L. Haitjema zag daarin: „geraffineerdRemonstrantisme".

Naar de bladen melden, is daar een eenigiszins hart-roereude episode op gevolgd. Een der mede-1 congressislen vond dit toch wel wat kras en vroeg den spreker, met name dat woord „geraffineerd" terug te nemen. Men moest die critici niet aldus qualificeeren.

En toen heeft —-de verwarring nog grooler makende — de spreker aan dit minzaam verzoelt | voldaan.

W a ar om heeft — aangenomen de feitelijkheid van het meegedeelde — déze terugneming de verwarring nog grooler gemaakt?

Wel, om deze reden: het 1 ij k t nu, alsof er over de een of andere „ziel" gepraat werd, welke „ziel" dan door debatersbemiddeling moest ontdaan worden van een minder vriendelijk klinkend praedicaat („geraffineerd"); —

en het 1 ij k t dus, alsof die „ziel" thans wel weer blij mag zijn, nu het woordje, dat aanstoot gaf, teruggenomen werd, en alsof er nu weer een „zuiver(e) sfeer(tje)" „geschapen" (o, die zware woorden!) is; —

maar een feit is, dat men beter de uitdrukking had kunnen laten staan met dikke streepen er onder, omdat dit niet beredeneerde „vonnis" (hel zooveelste!) van prof. Haitjema toch feitelijk NIET een DEEL der gereformeerden (de opponenten n.l. tegen dat Congres), doch ALLE gereformeerden raakte. Ook de op het Congres aanwezigen. Ook zijn organisatoren, zoover ze gereformeerd waren. Ware dit gebleken, dan zou aan de waarheid een dienst zijn gedaan (afbakening van grenzen, over en weer). Nu even-

wel een vriendelijke stem verzocht, het woord geraffineerd" terug te nemen, en voorts uit de verslagen de indruk verkregen wordt, alsof slechts een deel der gereformeerden onder het „vonnis" dezes rechtersi) lag, werd op een deel toegepast, wat van 't geheel geldt. D.w.z. de diepe kloof, die tusschen den Heer Ilaitjenia en ALLE gereformeerden ligt, werd feitclijji toegedekt. De „inforniQlio' verkeerde in haar tegendeel' de waarheid werd wcoi-onder een deksel gebracht.

Wéér

Want, wat dat „geraffineerde" betreft, wie, die prof. Haitjema kent, kan daar iets persoonlijk lirenkeiids achter zoeken? Het heeft met „zielen" en zoo niets Ie maken, als hij hel woord gebruikt. Men, leze hem maar eens in zijn: „Het Woord Gods en de moderne cultuur", blz. 121. Daar l)eweert prof. H.: „Ontmenschelijken van de Heilige Schrift is de meest geraffineerde vorm van kruisverijdeling". Deze, uitspraak hangt samen met zijn overigens door en door onjuiste, ougereformcerde opvatting over de Schrift. Prof. H. wil beloogen, dai men „de menschelijke zijde" (daar hebt ge die ongelukkige „zijde'-spinnerij weer!) der H. Schrift niet mag „vergoddelijken" vvat onder ons natuurlijk geen mensch doet, al denkt prof. H, ons niet fjegrijpende, dat we het wèl doen). De Schriftbeschouwing — aldus weer prof. H. — moet „vollen ernst" maken „met hel menschelijke van de H. Schrift", ... „met mcn-, scheiijke betrekkelijkheid en zwakheid".

En dan volgt er daarna deze tirade:

„Waar op Kerstfeest Pinksteren is gevolgd in de goddelijke hcilsbedeeling, is voor het tïeesteswerk der heilstoeëigening dezelfde „stijl" - ) der openbaring gevolgd, die in de knechtsgestalte van den Godmensch openbaar werd. De Pinkstergeest onderging Zijn kruisiging in de Kanon-afsluiting van de boeken der II. Sclirift door de Christelijke Kerk. Van dat oogenblik af aan is de H. Geest, die aan de Kerk gegeven werd. Schrift geworden, gehoorzame dienstknecht tot in den dood. Ontmenschelijken van de H. Schrift is de meest geraffineerde vorm van kruisverijdeling".

Tot zoover het citaat. Nu heb ik — ik wil er eens even over doorpraten — nu heb ik reeds jaren geleden in ons blad tegen dit parallellen-trekken tusschen Christus (twee naturen) en den Bijbel (twee „zijden"!) ernstig gewaarschuwd. Niet voor mijn pleizier, maar omdat toen reeds dergelijke Spielereien in den kring der ethischen en bartliianeu dienen moesten, " althans" practisch dienst deden, om het uitwisschen der „gereformeerde" stelling: „de bijbel is Gods "Woord" als gereformeerde daad te praesenteeren. Het klinkt ook buitengewoon séWëus: zóó, als Gods Zoon mensch geworden is, zóó is de H. Geest ingegaan tot de menschheid, zóó als de Zoon knecht geworden is, is hel ook de Geest geworden.

Maar meer dan een serieuze klank is het toch niet.

Want, waarom bedenkt men nu óók eens niet zoo iets voor den „Vader"? Indien het schema vernedering-gehoorzaamheid voor den Zoon geldt, en voor den Geest, waarom dan ook niet voor den Vader?

Bovendien: wat is dat voor een gehoorzaamheidlot-den-„dood", als de H. Geest den bijbel geeft? l'> aaie „dood", zou men zeggen; en ik weel, dal deze tirade zeer onwetenschappelijk klinkt, en juist daarom schrijf ik ze zoo. Het is natuurlijk voor den gereformeerde, die inderdaad gereformeerd is, dwaasheid, dergelijke dingen te schrijven. Want de H. Geest heeft zich niet vernederd, toen Hij de Schrift gaf; Hij is trouwens ook hcelemaal niet Schrift „geworden"; dat maf'ikt prof. Haitjema er maar van, om zijn mythologiseerende fabeltjes te kunnen volhouden. Onvriendelijk? Pardon; het woord „mythe" is bij Barthianen een gansch oirbaar woord; ze vertellen ons zeil', dal de bijbel in ..mythe" 'ook: symbool) spreekt.

Ik dwaal af, en daar weel ik alles van. Want het kan voor ons volk geen kwaad, eens te kijken, wie er alzoo op een Congres „van" „Gereformeerden" komt tegenwoordig. Ons volk kan dan weten, dat op deze wijze met den bijbel gehandeld wordt; dat men met dergelijke ernslig-schijnende parallellen Gods Woord aan hel kruis kan slaan, onder !> ewering, dat wie aan dit bedrijf niet mee-doet, de meest „geraffineerde" manier van „k r u i s v e r-ij d e l.i n g" volgt.

Dat volk kan dan levens zien, waarom het hier op dit punt te doen is.

Prof. Haitjema zegt: ik moet die menschelijke „zijde" van 'Gods Woord vasthouden; want de Geest is gehoorzame dienstknecht geworden tot in den dood (hoe lang zou die „dood" duren? ). Die dood is er dan natuurlijk vanwege dat menschelijke van den Bijbel ^). Maar aan dat beweerde , , gehoorzaani - zijn - van - den - Geest - tot-den-dood" wordt dan intusschen het recht ontleend, alle mogelijke , , criiiek" op den bijbel toe te laten. „Zelfs onwillekeurige vergissingen en geheugenfeilen in de Bijbelsche berichten tasten volgens het echtreformalorische Schriflgeloof (volgens pixjf. Haitjema, wel Ie verslaan) de onfeilbaarheid van het Woord Goos niet aan"; aldus prof. Haitjema.

Want — Gods Woord is uu natuurlijk van den Bijbel zóó onderscheiden, dal van dien b ij b e 1 alles en nog wat kan gezegd worden. Het is toch immers „maar" menschelijk, wat die bijbel zegt?

Gereformeerden evenwel werpen hier legen, dat Da Cosla, op wien prof. Haitjema zich beroept, deze aanvankelijk niet zoo kwaad bedoelde parallellie tusschen vleescliwording des Woords en Schrift-inspiratie, heel anders heeft opgesteld, dan de Groninger dialecticus het na eên eeuw doet. Prof. Haitjema geeft weer een verwrongen beeld van Da Cosla; precies zoo, als hij óók van Kuyper en Bavinck dal doel, plus van de gereformeerden op het con^-es, toen hij tusschen hen en anderen een scheiding maakte, die onwezenlijk is. Gereformeerden beweren: zélfs al zou men den besproken parallel kunnen gebruiken, zelfs dan zegt hij nog niet wat men er mee zeggen wil. Immers, het V1 e e s e h van Christus heeft alles gedaan, wat God er mee bedoelde; het heeft in de g e - schiedenis zijn missie vervuld. Prof. Haitjema evenwel ziet in den b ij b e 1 veel dingen, die hij er liever niet in zag; hij verwisselt dus ongemerkt „zwakheid" van vleesch (bij Christus) met „feilen" in „Schrift"; en bovendien heeft hij het recht verlDcurd, ons op Ie houden met zijn parallellen tusschen vleescliwording en Schrift; omdat juist z ij n dialectiek doorloopend te kort doet aan de beteekenis van de geschiedenis voor het werk van Christus; zie, wat wij hebben in te brengen tegen zijn Iheorie over het „perfectum praesens".

We hebben nu een illustratie gegeven van een andere aanwending van het woord „geraffineerd" bij dr Haitjema. Het beleekent eenvoudig, dat, wie anders denkt, dan deze dialecticus, in v e r f ij n-d e n V o r m weer de dwaling importeert, die dan in geding... schijnt aan dezen hoogleeraar der Ned. llerv. Kerk,

Tol zoover dus wal het woord , , geraffineerd" betreft.

Men kan zich dus veilig aan den klank van dergelijke termen in den mond van prof. H. wennen. Met „zielen" e.d. hebben ze niets te doen. Hel gaal over de zaak: en de zaak is deze, dat prof. Haitjema meent, dat wie over de belijdenis denkt, zooals de menschen doen, die hij op het oog had, daarmee vervalt in het Remonstrantisme; n.l. in zijn fijneren vorm. Zoo iemand mag 't niet zoo gTof en zoo cru zeggen, en bedoelen, als de remonstranten het deden, maar het komt er toch op neer, wil prof. H. zeggen.

En daarom willen wij een volgenden keer nog iels naders zeggen over dat „remonstrantisme". Want we raken hier een ernstige vraag, die niets te maken heeft met personen, doch met het gemeenschappelijke geloofsgoed van alle gereformeerde menschen.

Volgende week dus verder daarover,

K, S.

Prof. Haitjema over een „wachter op Zions muren". (IV.)

We zouden nu nog een enkel woord spreken over de vraag, welke beteekenis het heeft, als prof. Haitjema het „perfectum PRAESENS" belijdt. Van liet „perfectum", gelijk Barth het stelt (voltooide, vervulde lijd) hebben we reeds een en ander gezien ; maar wal wil nu dat „p r a e s e ii s^' ?

„Praesens'' wil zeggen: hetgeen nog aan den gang is. Hel kan ook beleekenen: wat bij ons is, wat onder ons aanwezig is.

In dit geval is het bedoeld in den eersten zin. Het „perfectum" is tevens „praesens"; hetgeen „voltooid" (vervuld, oer-geschiedenis) is, hetgeen „vól" is (vanwege Gods aanwezigheid erin), dat is nu aan den gang, dat breekt door de geschiedenis heen, dat is dus zoowel perfectum als

Een eenvoudig lezer zal zeggen: het wordt mij wat schemerachtig hier; en voorts: het dunkt me zoo, dat het hier met de logica wat scheef gaat.

Nu, wat dit laatste betreft, heeft hij volkomen gelijk. Maar, hij moet niet denken, dat hij daarmee de zaak gewonnen heeft.

Want, de dialectische theologen beweren, dat het heelemaal niet erg is, dat de logica hier zoek is. Nog sterker: ze verklaren, dat het heel erg is, als de logica NIET zoek is.

Emil Brunner, die in zijn boek over den Middelaar veel aan prof. Haitjema geleerd blijkt te hebben, heeft zulke antinomische — reeds daarom ongereformeerde — verbindingen als een perfectum praesens, of een perfectum futurum (een voltooide tijd, die ook nog toekomen moet) eens ronduit beleden als n i e t-1 o g i s c h. Hij had het n.l. over de opstanding van Cliristus; en natuurlijk is „Paschen" met alle mogelijke geleerdheid door hem omgebracht — hij zal natuurlijk zelf zeggen, dat dat „onmogelijk" is, maai-de lezers begi-ijpeil me wel. Het is door hem „vermoord", ik kan ook in de taal van prof, H, zeggen: vei-ijdeld. , Want dat „ledige graf", ziet ge, dal is de moeilijkheid (men gelooft tegenwoordig de XII Artikelen niet eens meer van dien kant, gelijk ik, heelemaal niet onrustig, volhoud). „Paschen", aldus Brunner, „is als gebeurtenis een kategorie(!) op zichzelf(!), iets, dat wij in geen denk-en ervaringsschema, dus ook in geen voorstelling vermogen te bevatten; geen feil onder feiten. (Een opvatting, die öf van alle feiten geldt, als men nauwkeurig de woorden weegt, öf.... vierkant indruischt tegen wat gere^ formeerden gelooven). Paschen, zeker, dat is oen „feit" - hoor, hoe hier gekramd en geknoeid wordt; maar het is als feit niet in de keten van andere feilen in te \'oegen (zegt Brunner), evenmin als schepping, en zondeval, incarnatie en verzoening (ook dit is anti-gereformeerd). Het is oergeschiedenis, en e i n d geschiedenis, en daarom niet-meer-geschiedenis. Een perfectum futurum, zegt Brunner. (Vgl. de hoofdartikelen over oer-en eind-geschiedenis).

En dan komt de uitspraak, die ons hier interesseert: „Den mm der logica mogen de Sr we ge de haren, te berge rijzen. Dat is ook heelemaal in orde. Want overal in de opstandingsgeschiedenis heet het; zij ont-zetten zich". - '••••,

Die laatste wending is weer typisch voor Brun^ner, en ook voor Haitjema; een niet-ongeestig woordgespeel, maar — gespeel. De gevallen, waarin men zich „ontzet" zijn vrij veel in het Nieuwe Testament; als men die alle op deze manier gaat „uitleggen", dan kunnen we nog heel wat wonderbaarlijks beleven. Dan worden er heel wat feiten, die heel gewone feiten zijn, eenvoudig in te voegen in de f ei ten-van-den-dag, in de lucht gezet. En bovendien breekt Christus de extase b.v. door te zeggen tot Thomas: leg uw vinger in mijn zijde, öf door viscli te eten...

De lezers zien, dat men hier bewust de „denkwetlen" weer doorbreekt. Dat men dat doet met het „perfectum futurum''. En ook met het „perfectum praesens".

En daarom is reeds {)m deze ééne reden deze antinomische verbinding van een „perfectum praesens" voor gereformeerden onaanvaardbaar. Alles gaat er mee verloren. Tegen dit verbreken van de „denkwetten" stellen wij opnieuw de uitspraak, die ik elders reeds neerschreef: Niet ZIJN denk-WETTEN, maar ONZE denk-ZONDEN verbreekt God.

Wie zich uit de moeilijkheden „redden" wil, wie een niet-gelooven van de Schrift als gelooven van Gods Woord goedpraten wil, die moet dat dan maar doen. Maar hij moet niet meenen, dat hij, op pedanten toon, tegen mij in een boek schrijven moet: het deert dezen wachter op Slons muren niet, dat hij het perfectum praesens veronachtzaamt, hoewel wij het onophoudelijk „belijden".

Want primo, het was heelemaal niet vergeten (dit merkte ik reeds op), en secundo: het is geeii „belijdenis", maai-een filosofeem, dat de belijdenis door 't hart snijdt. W^ie met het „perfectum praesens" werkl, moge voorzitter van kerkherstel wezen, en confessioneel, en na het schrijven van dergelijke boeken worden uitgenoodigd door gereformeerden onder gereformeerden, maar juist zijn zelfverdediging bewijst al, dat in dit alles de ernst en (}e „eerlijkheid" (geen ziels-zaakje, heeren^ wordt hiermee aangesneden) zoek is.

Het is „geraffineerd" rede-immanentisme. (reraffineerde sofisliek.

Geraffineerde ontduiking aan de ergernis en de dwaasheid der prediking.

Geraffineerd, wijl ze van die ergernis en die dwaasheid den mond vol heeft.

En men moet mij maar niet vragen, dit woord „geraffineerd" terug te nemen. Daarmee doet men niemand een dienst.


1) Minister Marchant vergeve.

2) Prof; H. vermeldt in een noot, dat de uitdrukking van Brunner is: Ja zeker, en daarom is ze te ongelukkiger. Want 't is geen kwestie van s t ij 1.

3) Hoe zou 't in 't paradijs geweest zijn? vraagt iemand

misschien; de mensch, „het" menschelijke was toen nog niet zondig, maar toch ook niet af. Was toen „Gods Woord" in kindsgestalte? Maar geen naïeve ziel valle den Barthiaan lastig. Dat paradijs hoort natuurlijk bij de mythe. Bij de „Urgeschichte". Prof. H. is dan ook erg bang voor Assen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's