Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hernieuwd Apollinarisme?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hernieuwd Apollinarisme?

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

De vorige maal zagen wij dat de psychologie van Apolliuaris uitgaat van de onderscheiding lusschen vorm en stof. Daarbij ziet Apollinaris dan als vormgevend principe de nous, het denkende en willende verstand, \yelke nous autocraat is.

Het zal duidelijk zijn dat het uiterst moeilijk is om deze opvatting van Apollinaris op moderne wijze uit te drukken. De onderscheiding tusschcn vormgevend principe en stof is zoo geheel anders dan die van den modernen tijd, dat het al dadelijk niet mogelijk is hier in de huidige psychologie vergelijkingspunten te vinden.

Wij kunnen dan ook niet anders doen dan naast de Apollinaris tische opvatting de onze plaatsen. Maar wij zeggen opzettelijk naast die van Apollinaris. Het is al direct niet mogelijk om onze eigen opvatting te geven in de terminologie van Apollinaris.

Met een begrip als „nous" kunnen wij niet werken. Met een begrip als stof evenmin. Met een begrip vorm gevend principe ook al niet.

Wij zullen dus onze opvatting weer moeten geven in andere woorden dan die, welke wij gebruikten voor de weergave van de opvatting van Apollinaris.

In de eerste plaats willen wij er op wijzen dat wij den eenen levenden mensch zien als een levende eenheid. Deze levende mensch is een openbaring der menschelijke natuur, maar op zoodanige wijze, dat er een drager is van die natuur, omdat er is een persoon die deze natuur heeft, draagt, en in wien de natuur tot openbaring komt, terwijl de persoon zelve zich alleen door de natuur openbaren kan.

De levende mensch is dus niet een optelsom, maar een organische eenheid. De natuur is niet levend geworden door de persoon en de persoon niet door de natuur.

Maai-in de bedeeling van dezen tijd kan de persoon niet leven zonder natuur en kan de natuur i zich niet openbaren zonder persoon.

De persoon bezit, draagt de menschelijke natuur; heeft de menschelijke natuur.

De persoon, het eigenlijke „ik" in specialen zin, de geest, die door God geschapen is, bezit alles wat van de menschelijke natuur is, wijl deze persoon in meest strikten zin gelieel de menschelijke natuur hééft.

Aan deze menschelijke natuur zijn alle menschelijke eigenschappen eigen. Niets menschelijks is aan die natuur vreemd. Maai-aangezien de persoon, het „ik" ook geheel die menschelijke natuur bezit, is ook aan die persoon niets onttrokken wat de menschelijke natuur heeft en kwalificeert.

De menschelijke natuur is zóó geschapen, dat zij niet tot openbaring komen kan, indien God haar niet tot openbaring brengt in de vereeniging mei de menschelijke persoon. En omgekeerd is hel de wet Gods voor het leven der menschen dal God ook die menschen op organische wijze tol het leven roept. Eenerzijds is het volkomen waar, dat zij geschapen worden als God Zijn Geest uitzendt, en anderzijds is het even waar, dat ieder mensch vrucht is van de samenkomst tusschen een man en een vrouw. Ook de bevruchting gaal niet buiten het bestel Gods om; en in datzelfde bestel heeft God den regel gegeven, dat Hij bij het ontstaan van het nieuwe leven door Zijn scheppende almacht een persoon doet geboren worden en niet oen onpersoonlijk ding.

Al de kwaliteiten van de menschelijke natuur worden door die naluur zelve gedragen. Daarom is de menschelijke natuur uitdrukking van dalgene wat het algemeene is, wat wij allen samen hebben. Maar in die menschelijke natuur ligt niet ook het individueele activeeringisprincipe voor de kwaliteiten. Het is naar wij meenen duidelijk, dat het a priori uitgesloten moet zijn, dat een natuur in zich draagt de kiem voor persoonsprincipes, die één en ondeelbaar zijn. Immers, de persoon is juist datgene wat niet aan een ander eigen is. De persoon is het volkomen „Einmahlige". De natuur daarentegen is datgene wat gemeenschappelijk is aan allen, is datgene wat er steeds is wanneer er menschen zijn.

Maar het moet ook duidelijk zijn dat dit algemeene, dit steeds aanwezige nimmer bron kan zijn of beginsel voor hel speciale, wanneer dat speciale tegelijk persoon, individualiteit en zelfbewuste en onsterfelijke persoon is. Wij zeggen hiermee geen nieuws, wij sluiten ons hiermee geheel aan bij datgene wat steeds door de gereformeerde theologie werd gehandhaafd.

Wij geven hier nogmaals een citaat van Bavinck, dat wij reeds eerder aanhaalden. Wij geven hel nogmaals, omdat in dit citaat zoo duidelijk hetzelfde tot uitdi-ukking komt als hetgeen wij zeiden.

„Maar natuur is het substraat, het suppositum, datgene waardoor iels is wat het is, principium quo; en persoon is het subject niet van eene natuur in hel algemeen, maar van eene redelijke natuur. Persoon is het in en voor zichzelf zijnde, dat de eigenaar, bezitter en heer is van de natuur, een complementum existentiae, het subject, dal door de natuur met haar ganschen rijken inhoud leefl, denkt, wil, handelt enz., waardoor de natuur eene voor zichzelf bestaande wordt en geen accidens van een ander is." (Dr H. Bavinck, Geref. Dogmatiek Dl. III 2e druk bid. 333.) * *

Ik kan nu bij den mensch spreken van zijn verstand, wil men, van zijn „nous". Deze „nous*' is er, krachtens den aard van de menschelijke natuur en krachtens het feit dat er een geschapen persoon is die de noëtische principia, die in de menschelijke natuur aanwezig zijn, activeert. Deze persoon is ook zelf aangelegd op deze noëtische principia, zoodat ik zeggen kan, dat die levende

mensch die daar staat „nous", verstand heeft.

Deze nous is dus geen principe op zichzelf, lij is een bezit van de levende persoon. Het verstand wordt geactiveerd, maar het is niet het principe waardoor, zooals bij Apollinaris, de stof vorm krijgt.

De menschelijke natuur zelve bezit dus al dat-< |ene wal menschelijk is, zij mist alleen datgene wat in ieder menschelijk individu „einmahlig" en i^eheel persoonlijk is, dat is het individueele „ik". Dit „ik" is niet deel van de natuur gelijk wij boven uiteen zetten.

Maar het „ik" is wel voor de menschelijke natuur van noode, omdat de natuur er op aangelegd is om slechts in bepaalde individuen tot openbaring te komen doordien er een complement van het individueele bestaat; dat is, een persoon ea eigenlijk subject voor de natuur aanwezig is.

Het zal, dunkt me, nu niet moeilijk zijn om aan te toonen dat, indien wij van Apollinaris weten dat hij oordeelde dat de menschelijke „nous" in Christus vervangen was door de Goddelijke natuur, wij ook van hem weten dat hij dan geweld deed aan de leer dat Christus een volledige menschelijke natuur deelachtig geworden was.

Immers, bij Apollinaris treffen wij aan de gedachte dat de menschelijke natuur bestaat uit twee principes: vormgevende nous en gevormde stof. Bij deze opvatting blijft er niets anders over dan dat alleen de gevormde stof in Christus niet meer is de complete menschelijke natuur.

Terecht is dan ook Apollinaris door de kerk veroordeeld.

Maar hoe geheel anders is hetgeen wij meenen te moeten voorstaan.

Zooals de persoon van den mensch het subject is van zijn redelijke natuur, zoo is in Christus de menschelijke natuur met de persoon des Zoons vereenigd. De Zoon wordt niet eerst persoon in en door de menschelijke natuur, want Hij was dit van eeuwigheid.

Hij had noch de schepping noch de vleeschwording van noode, om tot zich zelf te komen en persoonlijkheid, geest te worden. Maar wel sluit de vleesehwording in, dat de menschelijke natuur wellüe in en uit Maria gevormd werd, geen enkel o ogenblik op en voor zichzelf bestond, doch van het allereerste moment van de conceptie af vereenigd was met en opgenomen in d«n persoon des Zoons. De Zoon schiep haar in ziehzelven in, in se ipso creavit et creando assumsit. Daarom is die menschelijke natuur toch niet incompleet, gelijk Nestorius en thans nog l> orner beweren. Want al sloot zij door een eigen persoonlijkheid en ikheid zich in zichzelve niet af, zij was toch van den aanvang af persoonlijk in den Logos, die als subject in en door haar, met a! hare bestanddeelen, vermogens en krachten leefde, dacht, wilde, handelde, leed, stierf enz. Dat zij niet in een zelfstandige ikheid een eigen, afzonderlijk conijjlementunl existentiae ontving, vloeide niet voort uit een gebrek, maar juist daaruit, dat zij de menschelijke bestaansvorm van den Logos moest zijn.

Hiermede meen ik niets anders gezegd te hebben dan wat steeds het standpunt was van de gereformeerde dogmatiek. Men vergelijke hierbij Bavinck t.a.p.

En hoezeer Bavinck hierbij bedoelde zich aan te sluiten aan hetgeen door de nieuwere, orthodoxe psychologen werd gezegd, bhjkt wel uit het feit dat hij verwijst naar denzelfden Pifenningsdorf, dien ook wij reeds noemden en dat hij zelfs hetzelfde boek als dat, wat wij op het oog hadden, citeerde.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Hernieuwd Apollinarisme?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's