Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een billijk oordeel?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een billijk oordeel?

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het werk van Sixtinus Amama.

Als ge op de één of andere wijze met iemands werk kennis maakt, en dit werk u interesseert, rust ge niet, vóór ge ook met zijn verderen arbeid in aanraking komt; ja zelfs de persoon geheel ten voeten uit voor u staat.

Zoo gaat het ook met mij, nu ik met het werk van Sixtinus Amama keimis heb gemaakt.

Deze taalgeleerde is in de historie van, ons Nederlandsch kerkelijk leven eenigszins op den achtergrond geraakt. Mijns inziens zonder eenige geldige reden. Ik hoop dan ook aan te toonen, dat bet aanbeveling verdient dezen geleerde meer naar voren te halen; hem u ten voeten uit voor te stellen en hem zelfs van een hem opgelegde blaam ie zuiveren.

In het jaar 1593 werd te Franeker aan Johannes Amama een zoon geboren. Deze J. Amama, provinciaal bouwmeester, was ook een en andermaal burgemeester aldaar. De zoon, de jonge Sixtinus, ontving zijn opleiding aan de Latijnsche school, en werd 10 April 1610 als student aan de Franeker Hoogeschool ingeschreven. Tijdens de regeering van Willem Lodewijk, als Stadhouder van Friesland, werd in het jaar 1585, op den 20sten Juli, deze Hoogeschool plechtig ingewijd.

Vier faculteiten werden ingesteld, n.l. een godgeleerde, rechtsgeleerde, geneeskundige, en één voor oude talen en fraaie kunsten. Alleen zoodanige geleerden konden worden benoemd, die de Gereformeerde leer omhelsden, vervat in den Heidelbergschen Catechismus en de Nederl. Geloofsbelijdenis. Op deze Hoogeschool werd ook de 17-jarige student ingeschreven om in de Oostersche talen onderwezen te worden. Al spoedig gaf hij blijk van een grooten aanleg voor deze talen.

6 December 1510 beslisten Ged. Stalen, dat Drusius (toenmaals Hoogleeraar die den 60-jarigen leeftijd reeds had bereikt) één van zijn leerlingen zou aanwijzen en bekwaam maken, om . na zijn overJijden zijn plaats te kunnen innemen,

speci^^m in de Hebrecviwsche taal onderwijs te geven.

In liet eerste academiejaar viel deze onderscheiding Amama reeds ten deel. Te dien einde nam Drusius, na het overlijden van zijn eenigen, veelbelovenden zoon, Amama bij zich aan huis. De kennis van dezen student wekte al spoedig de algemeene verbazing.

In het jaar 1614 begaf Amama zich naar Leiden, oni Erpenis te hooren, en tevens werkzaam te zijn aan de uitgave van Drusius' Annotationes in V. T. Daar van deze uitgave niets kwam, vertrok hij nog in December naar Londen, en verder naar Oxford, waar hij in 1615 door Pirideaux en d'Orville in het college van Excester opgenomen, de Theologie beoefend, en het Hebreeuwsch heeft onderwezen, door de verklaring van het boek Prediker en grammaticale oefeningen. Terwijl hij zich daar reeds een jaar to midden van vele .geleerden had opgehouden, gaf de tijding van den dooo van Drusius hem gereede aanleiding om direct naar Friesland op reis te gaan. Vóór zijn aankomst waren hem al hindernissen in den weg gelegd.

Zijn leermeester Drusius n.l. stond in een niet al te goeden reuk bij den Senaat, omdat hij vriendschappelijk omging met Arminius en Uitenbosaerd, hetgeen hem echter veel verdriet deed. Drusius was geen theoloog, zeide hij, maar taalgeleerde. Hij wilde den tekst vrij, naar eigen opvatting verklaren. Ook weigerde hij de onderteekening der Formulieren.

Toch is Drusius nog 31 jaren te Franeker Hoogleeraar geweest. Is het wonder, dat men zijn leerling, Amama, ook verdacht van een te vrijzinnige opvatting?

Zes dagen na hel overlijden van Drusius waren den Ged. Staten reeds drie zuivere Calvinisten aanbevolen, n.l. Mulerius, Rogius en MoUius. Zonder onderzoek naar de gegrondheid van die verdenking, wilden de Gedeputeerden Amama echter niet voorbijgaan. In tegenwoordigheid van Curatoren moest hij zich derhalve aan een geloofsonderzoek onderwerpen, waarbij Lubbertius en Bogerman zijn strenge examinatoren waren. Men bevond echter Amama zuiver in de leer, welker hoofdinhoud in den lieidelb. Catechismus en in de Nederl. Geloofsbelijdenis begrepen is en die naar Arl. 8 der wetten, door een Franeker Hoogleeraar moest worden beleden.

Naar aanleiding van het rapport van Curatoren, Lubbertius en de bedienaren des Goddelijken Woords binnen Leeuwarden, werd hij in den namiddag van dien examendag (17 Mei 1616) bij eendrachlige stemmen tot opvolger van Drusius benoemd. Noohlans moest-hij. schriftelijk beloven, zijnerzijds zich bij het onderwijs aan die zuivere leer te zullen houden; vrede en eendracht aan de universiteit te willen bevorderen, en zich dientengevolge van alle Arminiaansche geschillen, en van alle hoóge, onnoodige, en curieuse disputatiën te wachten.

Den 27 Augustus 1618 eindigde zijn proeftijd, en werd hij bevorderd tot gewoon Hoogleeraar. De curatoren rapporteerden gunstig. Zoo ving zijn arbeid aan. 'Heeft hij reden tot klachten gegeven? Integendeel. Hij heeft zich op voorbeeldige wijze van zijn taak gekweten. De beoefening der Bijbeltalen was destijds veel verwaarloosd. Hij toonde het nut daarvan aan. Hij stelde het gebrekkige in de bestaande en kerkelijk vastgestelde vertalingen, en den nadeeligen invloed daarvan in het licht. Tegen de Vulgata gordde hij zich aan.

Onder den titel: Bijbelsche Conferentie, Amsterdam 1623, vergeleek hij de Nederlandsche overzetting naar Luther met den Hebreeuwschen tekst, en met andere vertalingen.

Aan de Nederlandsche vertaling van het O. T. door Pi. Hackius en het N. T. van Faukelius (Amsterdam 1625, 2e druk 1630) voegde hij verbeteringen en aanteekeningen toe.

Door zijn toedoen eischte de Friesche Synode van de candidaten, die zich kwamen aanmelden overlegging van de verklaring, afgegeven door de Hoogleerareu in de Hebreeuwsche en Griekscbe talen, dat de examinandi den oorspronkelijken tekst konden lezen en verstaan^, en dat tevens op het examen bij de classis daarvan de bewijzen moesten gegeven worden.

Ook beijverde hij zich met de hulp van Lubbertius en andere ambtgenooten, het spook der bandeloosheid onder de studenten te bestrijden. En met succes!

Merkwaardig is in dit verband hetgeen hij schreef in het jaar 1627 toen de zegepraal was behaald, aan Ged. Staten: „Deze laatste Reformatie, welke niet zonder levensgevaar is doorgevoerd, is door God den Heere zoo zeer gezegend, dat hij den Heere daar niet genoeg voor danken kon." Het goddeloos bedrijf werd zelfs gevonden onder hen, die zich tot den Heiligen dienst voorbereidden. Ook arbeidde hij met succes aan de eendracht onder de Hoogleeraren.

Zoozeer werd zijn onderwijs gewaardeerd, dat zelfs Duitschers, Èngelschen, Zweden en Denen aan zijn voeten zaten. De gewestelijke en kerkelijke overheden toonden zijn streven te waardeeren. Aan hem is het mede te danken, dat steeds goed onderlegde theologen de Friesche gemeenten toevloeiden, met het resultaat, dat zij door zelfstandige Bijbelstudie predikten, en niet, gelijk toen algemeen in zwang was, jaar in jaar uit. Pastillen opdreunden.

Heeft Amama zich alzoo voor de kerk van Christus verdienstelijk gemaakt, wat was anderzijds de houding van de kerk? Het schijnt, dat de verdenking op hem bleef rusten van niet vrij te zijn van Arminiaansche gevoelens. Waarom? Op welke gronden? Het kan alleen teruggebracht worden tot het feit, dat hij een leerling van Drusius was. Overigens is er niets, wat eenige aanleiding kan geven tot deze verdenking, waar nog bijkomt, dat Drusius zelf geen Arminiaan was, doch met eenigen hunner vriendschappelijk omging. Dit heeft Amama niet gedaan. Integendeel heeft hij steeds alles vermeden, wat maar eenigszins voet gaf aan klachten.

Toch is hem een tweede teleurstelling niet bespaard. Toen de Synode van 1618—'19 benoemingen deed in verband met de ter hand te nemen bijbelvertaling, is hij gepasseerd. Men vertrouwde hem niet. Hoe nu? Had hij niet zonder eenig bezwaar de Formulieren onderteekend? Had hij niet steeds blijk gegeven van groote belangstelling voor de toekomstige leeraren der kerk? Hoe heeft hij niet geijverd voor rust en orde op de Hoogeschool; en wal alles afdoet: er was geen enkele klacht, maar enkel waardeering en achting was zijn deel. Daar komt nog iets bij. In zijn Bijbelsche conferentie, zooeven genoemd, wees hij op het groote belang der nieuwe bijbelvertaling, en zag zelfs met belangstelling dit werk tegemoet. Eigenbaat was 'hem geheel vreemd. Hij gaf juist blijk van groote bescheidenheid. Nooit heeft hij zich op den voorgrond geplaatst. Dit blijkt wel heel sterk uit het feit, dat hij in 1625 schreef, het besluit der Synode zoo hoog te waardeeren, dat hij met schroom op veler verzoek ingegaan was tot voorziening in den bestaanden nood inzake de toen gebruikte bijbels, een bijbeluitgave ter hand te nemen. Gelijk men weet, liggen tusschen hel besluit der Synode en het verschijnen van den eersten Statenbijbel 18 jaren. Dit werk dus, zeer toevende, gaf velen aanleiding bij Amama er op aan te dringen een nieuwe uitgave ter hand te nemen. Hoe heeft hij zich hiervan gekweten? Op voorbeeldige wijze! Nu blijkt echter weer zijn groote bescheidenheid. Geen nieuwe vertaling zal het zijn om het werk der overzetters niet te hinderen. Zelf zegt hij er dit van: „Ik ben verscheidene malen aangezocht om de Annotatiën der Italiaansche overzetters, n.l. van den hooggeleerden Deodati, in het Nederlandsch over te zetten, en dezelve met onze gemeene Nederlandsche overzettingen uit te geven", enz.

Hij .sloot zich aan bij den laestaanden tekst, alleen met dit verschil, dat hij steeds den Hebreeuwschen tekst raadpleegt. Tevens heeft hij de Annotatiën van de nieuwe Geneefsche en nieuwe Engelsche steeds geciteerd tot bevestiging van die overzettingen welke op den kant gesteld zijn. Vandaar, dat de kant een schat van verklaringen bevat, die den lezer inleidt in de goudmijn der Heilige Schrift. Het N. T. in deze uitgave is door H. 'Faukelius bewerkt, en door Amama herzien en verbeterd. Faukelius heeft zich bij de Annotatiën gehouden aan den tekst van Piscatori en Amandus Poianus. Faukelius had reeds in 1617 dit werk gereed, terwijl Amama in 1625 het O. T. gereed had. De uitgave had plaats in 1632 bij Antoni Jacobs, boekdrukker te Amsterdam.

Zoo verscheen dus deze bijbeluitgave als een schoon monument van eenheid en van trouw aan de zaak van de kerk des Heeren. Aan het einde van zijn voorwoord herhaalt Amama nog eens den wensch, dat spoedig het lang verbeide werk der Statenvertalers mag verschijnen, waarop hij den zegen des Heeren afbidt. Nu moet ge letten op de samenstetoming tusschen Amama en Faukelius. Kunt ge den Middelburgschen predikant , u denken in gezelschap van iemand die Arminiaansche gevoelens of sympathieën heeft? Immers neen! Is er beter bewijs denkbaar van de betrouwbaarheid van Amama?

Als ge de Tiantteekeningen bestudeert, blijkt niet alleen het onvoorwaardelijk buigen voor de autoriteit der H. Schrift, maar ook, dat hij de Reformatorische beginselen omhelst. Dan waarborgt een getrouwe weergave van den grondtekst zijn buitengewone kennis der grondtalen.

Hij heeft dus de verdenking, die op hem rustte van de zijde der vertegenwoordigers der kerk beantwoord met de kerk des Heeren te dienen. Eerstens, door aan haar goed onderlegde predikanten af te leveren, en tweedens, door haar de Heilige Schrift te geven zooals in die dagen niet beter kon worden gedaan. Jammer echter is het dat hij zelf de verschijning niet heeft mogen beleven. Reeds op 36-jarigen leeftijd is hij weggenomen. In het jaar 1629 stierf hij, door velen betreurd. In het jaar 1625 was Faukelius reeds heengegaan.

Wij, die zoovele eeuwen na deze mannen leven, moeten toch wel eerbied hebben voor zulk een onderneming. Als men hun werk vergelijkt met het werk der Staten-vertalers, welk werk met zooveel moeite .gepaard ging, en zooveel tijd vorderde, blijkt wel de groote arbeidskracht van deze twee mannen. Alleen, en dit is van veel belang, hun werk is niet kerkelijk geauthoriseerd. Is het daarom minder in zichzelf? Om de vrees hiervoor weg te nemen zou ik een bloemlezing kunnen geven, van verschillende bijbelplaatsen, waaruit blijkt, dat de bedoeling der schrijvers van de Heilige Schrift duidelijker wordt weergegeven dan in de Statenoverzetting. Maar voornarnelijk de kant bevat een schat van kennis. Toen in 1637 de eerste Statenvertaling verscheen, moest deze worden vernietigd vanwege de vele drukfouten. Men was dus in dien tijd aangewezen op de Bijbels, die er waren. De Bijbel van Amama-Faukelius voorzag dus in een lang bestaande behoefte. Vooral de predikanten, en allen die er op aangedrongeij hadden, zullen ervan geprofiteerd hebben.

Toen echter de Statenvertaling geregeld van de drukpers kwam, moest deze worden gebruikt. De Staten-Generaal hadden gelast, en de Synode had deze uitgave met haar autoriteit gedekt; het spreekt dus vanzelf, dat op de kansels en in de scholen, ja zelfs iii de huizen de Statenbijbel moest worden gebruikt. Zoo was dus de officiëele loopbaan van den anderen Bijbel, die de Liesveldt en Deux-Aes verving, beëindigd.

Deze levensschets van Sixtinus Amama heeft echter ten doel, de verdenking die nog steeds op hem rust, weg te nemen. De bestudeering van zijn leven, en een onbevangen blik in zijn streven ten aanzien van de kerk des Heeren, geven gereede hoop, dat dit moge zijn gelukt. Eigenaardig is dan ook de omstandigheid dat men, na de eerste proef bij zijn benoeming tot Hoogleeraar, niet ten tweeden male deze proef herhaalde. Alles bleef vaag en onbestemd. Iets positiefs is nooit gezegd geworden.

Als Amama van zijn kant eerherstel had geëischt zou de zaak anders geloopen zijn. Het was echter in die dagen niets vreemd, verdacht te worden. Hij heeft echter, zooals we hebben gezien, de verdenking beantwoord met een onbaatzuchtige houding die eerbied afdwingt. En het is aan ons, kinderen van dezen tijd, die deze dingen onbevangen kunnen bezien, hem eerherstel te geven, en te getuigen dat hij onverdiend is beticht. Moge dit artikel daartoe hebben medegewerkt; dan is mijn wensch vervuld, en aan het recht voldaan.

H. A. VERDUIN.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Een billijk oordeel?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's